De kerstprediking van Kohlbrugge
Mijne Kerstpreeken hebben machtig op de menschen gewerkt, bijna elk was tot tranen bewogen. De voorstelling vooral van: hebt dit tot een teken: gij zult een Kindeken vinden gewonden in windselen en liggende in eene kribbe, en dat daarop die menigte van het Hemelsche leger uitbrak met wapenen van lof en vrede, had eene machtige werking op de gemoederen. 1
Deze woorden schreef Kohlbrugge op 28 december 1846 aan zijn vriend Steven de Clercq. Twee dagen later schreef hij een dergelijke tekst aan Mathijs Westendorp: De toevloed was met de Kerstdagen zoo ongemeen dat ik met moeite op den katheder gekomen ben. Ik heb vrijdag, zaterdag en zondag 2 maal gepreekt met zeer veel blijdschap en versterking voor mij zelven, de meeste hoorders waren tot tranen geroerd, allen dankbaar en jubelend over mijn Kerstpreken. 2 Ook Kohlbrugges vrouw nam de pen ter hand en schreef aan haar vriendin Petronella Drost: De prediking op de Kerstdagen is magtig geweest en de menschen er vol van. 3
Door deze brieffragmenten word je nieuwsgierig naar de preken die Kohlbrugge toen heeft uitgesproken, maar helaas, er zijn geen handschriften van deze preken beschikbaar, alleen is bekend dat de Elberfelder op Eerste en Tweede Kerstdag en de zondag daarop gepreekt heeft over Lukas 2. Het was voor hem de eerste keer dat hij het kerstevangelie vertolkte, want in de maand juni van het jaar 1846 nam Kohlbrugge de herdersstaf op in Elberfeld.
De preken die hij een jaar later heeft uitgesproken zijn wel in druk verschenen. Deze zijn opgenomen in de bekende bundel Feeststoffen, 4 een vertaling van een Duitse bundel met de overeenkomstige titel Festpredigten. Hierin zijn vijf kerstpreken opgenomen, een drietal komt hieronder aan de orde.
Het centrale thema in Kohlbrugges kerstprediking is: Het Woord is vlees geworden om ons uit onze verlorenheid te redden. Het Woord is Christus, de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid. Het vleesgeworden Woord is de mens Jezus van Nazareth, in Hem heeft het Woord onder ons gewoond. Hij is om onze zaligheid neergekomen uit de hemel en is vlees5 geworden; door Zijn lijden en sterven heeft Hij voor ons een rijkdom aan heil verworven. Een troostwoord voor een zondaar die zichzelf als vlees kent. Dit geheim van de godzaligheid - God geopenbaard in het vlees - staat centraal in Kohlbrugges verkondiging. Hij zal zich ongetwijfeld hebben kunnen vinden in de tekst van de Aria uit Cantate 62 Nun komm, der Heiden Heiland van Johann Sebastian Bach: ‘Bewundert, o Menschen, dies große Geheimnis: er höchste Beherrscher erscheinet der Welt.’
Hier is Hij
De eerste preek – op Eerste Kerstdag 1847 – gaat over de eerste vijf verzen uit Lukas. Kohlbrugge groet de gemeente met de jubelzang uit Jesaja 9:5: Zo vieren wij wederom de gedenkdag van de geboorte van onze dierbare en hooggeloofde Heere en Heiland Jezus Christus, die nu, verhoogd ter rechterhand der Majesteit Gods, onze Voorspraak is en ons bij de verworven verlossing beschermt en bewaart. Ik wens u geluk op deze dag en treed graag op met de aloude jubelzang van de nu reeds met zegepraal gekroonde Kerk hierboven: ‘Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder, en men noemt Zijn Naam: Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst!
Dan volgen er twee dichtregels, die veelzeggend zijn: Was ons dat Kindeken niet geboren,
Dan waren we al te zaam verloren.
Na deze groet somt Kohlbrugge aan de hand van het Oude Testament alles op waartoe Jezus in de wereld zou komen en deze opsomming eindigt met de uitroep: ‘Hier is Hij’.
God heeft woord en trouw gehouden. Wat Hij onze eerste voorouders in hun diepe droefheid en verlorenheid had beloofd met betrekking tot het Zaad van de vrouw, dat de slang de kop zou verpletteren, dat heeft Hij in vervulling doen gaan: Hij heeft dit Zaad laten komen. Hem heeft Hij laten komen, op wie alle gelovigen van de oude dag hebben gezien in hun moeite en hun arbeid; Hem, op wie zij gezien hebben als op hun enige troost in leven en in sterven; Hem, die de gehele Kerk van de oude dag tijd reikhalzend heeft gewacht, naar wie zij verlangend heeft uitgezien: in wie Adam en Eva, Abel en Seth, Enos en Henoch, Lamech en Noach hebben geloofd; van wiens Naam zij, evenals Noach en Sem, hebben gepredikt en getuigenis afgelegd; van wie Melchizedek een afbeelding was; wiens dag Abraham met verheuging heeft gezien, en ook Sara, toen Izak hun geboren werd, - God heeft Hem laten komen!
Hij is gekomen, van wie alle profeten hebben geprofeteerd, Hij, die een eeuwige gerechtigheid her-stelt, die onze tot in de grond bedorven zaak terechtbrengt, die al onze zonden en schuld uitdelgt, die al onze last, vloek en verdoemenis draagt, die de dood en alle werken van de satan vernietigt, die de hel verbrijzelt. - Hij, in wie de hemel en de aarde werden geschapen, het eeuwige Licht in onze duisternis, de enige Weg tot de Vader, waar wij ter helle liepen; de enige, eeuwige Waarheid tegen onze dwaling, het eeuwige leven in weerwil van onze dood. En heeft de gemeente van de oude dag in haar wachten blijmoedig en gelovig in al haar lijden gezongen en telkens weer gezongen: Hij komt! Hij komt! - Maria, Zijn moeder, heeft het eerst kunnen zeggen: Hier is Hij! En wij, wij mogen met blijdschap en dankbaarheid zingen en jubelen: Hij is gekomen, Hij, die ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed! Laat ons Hem aanbidden, die leeft van eeuwigheid tot eeuwigheid.
De geboren Zaligmaker
Een dag later stond Kohlbrugge stil bij de verzen 8-12 uit Lukas 2, de boodschap van de geboorte van Jezus aan de herders. Tot hen klinken de woorden: ‘U is heden geboren de Zaligmaker.’ De prediker betrok deze woorden van troost op zijn gemeente, want zij is tot ons gekomen, mijn broeders en zusters, zij ligt daar voor ons in het evangelie. En vervolgens stelde hij de vraag: Voor wie is Hij geboren? Voor u, zegt het Evangelie. Beproeft uzelf! U is geboren een Zaligmaker. Nu weet u wie het geldt. Wanneer u verloren bent, geheel verdorven, dan kunt u zich met grote blijdschap verheugen, want: U is geboren een Zaligmaker, een Verlosser.
Waar een Zaligmaker, een Verlosser is, daar moeten er zijn die zalig gemaakt en verlost moeten worden.
Een Verlosser is Hij, namelijk van zonde, van de toorn, van het gericht, van de verdoemenis, van duivel, dood en hel. Daarom verblijdt u, u die tot God schreeuwt, gekneld in banden van geestelijke en lichamelijke ellende. Zoek geen vroomheid, geen werken, geen heiligheid bij uzelf. U is een Verlosser geboren! Zeg daarop Amen. Ten spijt van het zwakke hart, ondanks ongeloof, ondanks vlees, zonde, duivel en dood, en u zult blinken in gerechtigheid en grote vrede bij God en de Vader, door deze geboren Verlosser. Want de leer, de verzoening en de macht brengt Hij met Zich, en voor Zijn Jezus-Naam moet elk graf zijn doden vrijgeven en moet de gevangenis van de zonde en van de verdoemenis zijn gevangenen vrijlaten.
Immanuel
Op 28 december 1852 blikte Kohlbrugge in een schrijven aan zijn Amsterdamse vriend H.J.A. Boissevain terug op de Kerstdagen:
Ik heb met de Kerstdagen alle stadsweeskinderen getracteerd met groote brood en klaaspoppen en hun bijbels, psalmboekjes en prenten geschonken. Den volgenden dag was het dienstpersoneel van het stadsweeshuis bij ons in de kerk. Ik hoor allerlei van de werking der Kerstpreeken. 6
Een van deze preken ging over de tekst uit Jesaja 7:14b: ‘Ziet de maagd is zwanger en heeft een Zoon gebaard, Diens Naam heb gij geheten Immanuel.’ 7
Deze preek – de vijfde uit de bundel Feeststoffen – is zo rijk van inhoud en zo troostvol dat je deze integraal zou willen opnemen. In alle toonaarden bejubelt Kohlbrugge de diepe betekenis van de naam Immanuel. Een fragment hieruit:
Het is toch wonderbaar, hoe God en mensen verenigd worden. Er is immers welbeschouwd een kloof, die dit volstrekt onmogelijk maakt. Die kloof is ontstaan door de zonde. Sedert de zonde in de wereld gekomen is door de moedwillige ongehoorzaamheid van één mens, heeft de duivel zich tussen God en mensen geworpen. Van Gods kant laat Zijn heiligheid, laat Zijn onverbreekbare Wet het niet toe, van de kant van de mens laat zijn liefde tot de zonde het niet toe. Van Gods kant laat Zijn haat tegen de zonde, van ’s mensen kant laat zijn bittere vijandschap tegen God en zijn haat tegen Zijn gerechtigheid het niet toe, dat deze beiden verenigd worden. Van Gods kant wordt betaling geëist voor de misdaad en overtreding, van de kant van de mens is er een onmetelijke schuld, die de mens niet wil erkennen, of die hij, zo hij er ook iets van erkent, wil betalen met iets, dat voor God geen waarde heeft. Hoe worden nu die beiden verenigd, die anders voor eeuwig moeten gescheiden blijven, en hoe blijven zij in eeuwige vrede samen, nadat zij voor de eeuwigheid verenigd zijn?
Deze verborgenheid ligt in een Naam, die ik voor uw oren blijmoedig verkondig; deze Naam is: Immanuël. ‘Immanuël’ betekent God met ons. Immanuël zegt ons dus, dat wij op de Middelaar zien mogen. Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon heeft het ons geopenbaard.
Wat zien wij dan? God met ons! Het geloof durft het nauwelijks te geloven, en toch is het waar. De heilige en rechtvaardige God is met de zondaar één geworden. Hij is met Zijn volk, hoe goddeloos, hoe zondig, hoe onrein ook in zichzelf, tevreden. Hij is Zelf de Eerste geweest. Dat was Zijn geweldige liefde, Hij heeft het middel gevonden, om de hele vijandschap weg te nemen. Er is geen kloof meer tussen God en de uitverkoren zondaar. Het is alles van Gods kant gekomen. Hij heeft Zichzelf verheerlijkt; Hij heeft hierin al Zijn deugden ten toon gespreid. Dat was Zijn welbehagen, Zijn vrijmachtig welbehagen in mensen; Hij schonk Zijn vrede uit vrije genade, Hij doodde de vijandschap, Hij nam haar geheel weg, de zonden wierp Hij allemaal achter Zijn rug, de gehele schuld wierp Hij in de diepte der zee; de toorn en de vloek hief Hij op; Hij verwierp de aanklachten van de duivel; Hij vernietigde hem en de dood, toen Hij Zich tot ons begaf, en met Zijn liefde, Zijn geweldige liefde, werd Hij ons te sterk. Dat betekent Immanuël. Welzalig het volk dat juichen kan! Wat zou ons ook nog in de weg staan, dat wij niet blijmoedig en vrolijk zouden spelen en zingen: Immanuël!
Ons wachtwoord
Immanuël, laat dat ons wachtwoord zijn in het leven! Immanuël, laat dat onze grond zijn tegen het geweten dat ons aanklaagt! Immanuël, laat dat onze troost zijn in de nood vanwege onze zonden, in het lijden omwille van de gerechtigheid. Wees niet bevreesd, o mijn ziel; wat zijt ge toch onrustig in mij, laat zo een ieder die deze naam van harte noemt, spreken.
Immanuël zal het voorzien. Moeten wij voor Gods rechterstoel verschijnen, Hij gaat met ons mee, Hij blijft bij ons als een trouw Pleitbezorger. Maakt de hel zich op, Hij plaatst Zich tussen ons en de hel, blust haar vlammen – de vlammen van de zonde – uit en stopt haar muil. Komen er aanklachten tegen ons van de kant van de aanklager, Hij treedt voor ons in. Terwijl wij slapen, waakt Hij over ons; als wij wakker zijn, regeert Hij ons door Zijn Geest tot alle goed. In nood beveelt Hij Zijn engelen aangaande ons, in lijden droogt Hij ons de tranen van de wangen. Een wolk- en vuurkolom is Hij bij Zijn geliefde volk dag en nacht. Immanuël is Hij overal, waar wij ons bevinden en zoals wij ons bevinden. Hij ziet geen zonde in Jakob en geen verkeerdheid in Israël; Hij reinigt voortdurend in Zijn bloed. Moeten wij ellende doormaken, Hij maakt ons beproefd in de smeltkroes van die ellende. Immanuël is onze vrede, onze vreugde, ons leven, onze schat.
Met de vergeving van alle zonden vertroost Hij Zijn volk telkens weer, totdat het Zijn uur is, dat Hij ons niet langer in dit Mesech en in de tenten van Kedar wil laten blijven, maar ons huiswaarts wil brengen, in het paleis van de Koning, dan zendt Hij zangers en speellieden en trommelslaagsters tot ons, en - wees welkom, liefelijke eeuwigheid! - Hij Zelf is ook daar. Immanuël van de geboorte af aan, Immanuël in de ouderdom. Immanuël bij Zijn grijze dienaren, Immanuël bij de zuigelingen, Immanuël in het leven, Immanuël in de dood. Eeuwig, eeuwig zullen wij in Zijn zalig licht, eeuwig, eeuwig voor Zijn aangezicht Zijn Naam noemen: Immanuël.
De Leer des Heils
Niet alleen in zijn preken, maar ook in het catechetisch geschrift ‘De Leer des Heils’ gaat Kohlbrugge uitvoerig in op ‘de geboorte van onze Heere Jezus Christus’ in vijfentwintig vragen en antwoorden; twee kernen zijn de vragen en antwoorden 191 en 194: 8
Vraag: Hoe heeft God door de geboorte van Christus de zonde uit ons midden weggedaan?
Antwoord: Omdat onze Heere in het vlees kwam, kwam Hij in onze toestand. Daardoor heeft Hij die toestand van zonde opgeheven, want Hij werd als de tweede Adam door God ‘zonde’ gemaakt voor ons. Zo heeft Hij, het Lam Gods, de zonde van de wereld verzoend en weggenomen.
Vraag: Welke troost hebt u dus uit de geboorte van Christus, uit Zijn gekomen zijn in het vlees?
Antwoord: Ik voel en merk wel dat ik vlees ben. Wanneer ik het echter voor werkelijk wáár houd, mag ik er toch voor nu en altijd op vertrouwen dat Christus mij uit mijn toestand verlost heeft en dat ik Gods wil doe. Waardoor? Juist daardoor dat Hij in mijn toestand de wil van de Vader gedaan heeft. Iemand doet namelijk Gods werk, als hij gelooft dat God Jezus gezonden heeft.
Het is bijzonder dat Kohlbrugge in deze vraag het troostmotief beklemtoond: Christus’ komst in het vlees is de bron van onze redding, van troost en leven. Hij is onze Middelaar en Borg en heeft alles gedaan wat wij schuldig waren en niet konden.
Kohlbrugge hechtte er veel waarde aan dat dit heilsfeit steeds weer onder de aandacht werd gebracht: Bij de herdenking van de geboorte van onze dierbare Heiland hebben wij zowel als de kinderen behoefte aan een grondig onderricht, opdat wij mogen weten, Wie eigenlijk deze onze Heere Jezus Christus is, zegt hij in een van zijn catechismuspreken.
En dan klinken er woorden met een profetische lading: Men zal de geschiedenis van de geboorte van onze Heere Jezus Christus op den duur nog geheel miskennen, of, wat al gebeurt, als een fabel beschouwen. Want het is zover in Europa gekomen, dat de mens vergeet dat hij mens is, en God de Heere wordt eveneens vergeten. 9
Deze woorden klonken op 25 december 1858 van de kansel in Elberfeld en hebben nog niets aan actualiteit ingeboet.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 2022
Ecclesia | 12 Pagina's
