Traagheid
Onze tijd kenmerkt zich door traagheid. Dat is mogelijk een stelling die vreemd aandoet. Het dominante beeld is eerder tegenovergesteld. Is ons leven niet juist een gehaast leven? Je hoeft de krant maar open te slaan en krijgt de indruk dat geen generatie gevrijwaard blijft van overspannenheid of een burn-out. Als iets ons bestaan kenmerkt dan is het toch veeleer gejaagdheid dan traagheid? In de tijd van de postkoets ging de tijd langzaam en was het leven overzichtelijk, maar ónze tijd – zo gaat het verhaal – is dynamisch en dát maakt ons leven complex. Alles en iedereen wordt opgenomen in de vaart der volkeren; wie wil overleven moet wendbaar en energiek zijn in een wereld waarin velen de golfslag van de strijd om het bestaan te machtig dreigt te worden. Nee, als onze tijd aan iets behoefte lijkt te hebben, dan uitgerekend aan vertraging!
Wat daarvan te denken? In een recent over dit thema verschenen boekje brengt de Italiaanse priester Leoluca Pasqua een onderscheid aan tussen een onvruchtbare en een vruchtbare vorm van traagheid. De eerste vorm bestaat in een leven vol verstrooiing en versplintering. Alle betrekkingen in het leven – de verhouding tot het eigen innerlijk, tot de ander en tot God – fragmenteren. Maar ook de band met de tijd en de ruimte raken verstoord. De tijd verschijnt louter als uitgestrektheid (chronos) en verliest haar kwalitatieve dimensie, zoals die zich voordoet in het ogenblik (kairos) – het ogenblik dat voor Augustinus en Kierkegaard zo belangrijk is, omdat daarin iets oplicht van de eeuwigheid! Voor het oog van de trage mens verliest de werkelijkheid haar symbolische en boven zichzelf uitwijzende karakter. Het appèl dat de dingen – de geschapen werkelijkheid in al zijn facetten – op ons doet, wordt niet langer gehoord; het leven verliest haar glans. De wereld wordt aldus een zwijgende wereld in plaats van een sprekende werkelijkheid die getuigt van de oorspronkelijke goedheid die aan haar ten grondslag ligt.
Dit alles staat lijnrecht tegenover de tweede – vruchtbare – vorm van traagheid. Dat is er één die eenheid in het leven schept, motiveert en ruimte biedt voor (her)oriëntatie. Het is de traagheid die gepaard gaat met de reflectie, de bezinning, de stilte van de gevoelens. Kortom, de rust die zo nodig is om in de goede zin van het woord zichzelf terug te veroveren op alle fantomen van het goede die we geneigd zijn na te jagen. Hier spreken we van een traagheid die ons stilzet bij de kleine vreugdes van het dagelijks leven, ons leert daaraan niet voorbij te zien en ze niet te veronachtzamen in hun genadige karakter.
De traagheid die onze tijd kenmerkt, is de eerste soort en wordt van oudsher gerekend tot de zeven hoofdzonden. Anders dan het woord doet vermoeden, uit deze ondeugd zich niet alleen in zichtbare luiheid en loomheid, maar kan ze ook schuilgaan onder een koortsachtige handel en wandel.
Traagheid heette in de middeleeuwen acedia. Dit Latijnse woord gaat terug op het Griekse akedeia dat ‘zonder zorg’ betekent. Er wordt dan gedoeld op een geesteshouding van onverschilligheid, achteloosheid en verveeldheid. Andere typeringen zijn apathie, inertie en indolentie. Wie de zaak op scherp wil zetten, spreekt van liefdeloosheid. Dat is althans precies wat de dichter Dante Alighieri doet als hij de trage een gebrekkige liefde tot het Goede – tot God – verwijt. Wie traag is, kwijt zich onvoldoende van zijn taak, ook in het licht van zijn roeping als mens. Hij doet niet wat hij moet doen of slechts halfhartig en met zo min mogelijk inspanning. Denk aan de zesjescultuur die zeker niet is voorbehouden aan het onderwijs. Overigens moet daarbij direct worden aangetekend dat een ander deel van het onderwijs tegenwoordig juist in het teken van presteren staat, iets waar studenten en scholieren naar verluidt in groten getale onder lijden. Maar beide verschijnselen – de zesjes- en de deprimerende uitwerking van de prestatiecultuur – zouden ten diepste weleens meer verband met elkaar kunnen houden dan we in eerste instantie denken. Het ontbreken van een diepere en samenhangende reden voor leren en studeren zorgt ervoor dat weinig tot niets écht de moeite waard is óf dat alle moeite die velen zich ten behoeve van een flitsende carrière en klinkende munt getroosten uiteindelijk geen recht blijkt te doen aan wat de mens – vooral ook de jonge mens – zoekt. Onze (onderwijs) cultuur beoogt jongeren de middelen, de tools, in handen te geven om iets van het leven te maken, maar over het doel van het leven zwijgt men in het onderwijs, op wat dunne liberale dogma’s na, goeddeels in alle talen. Intussen suggereert de schrikbarende achteruitgang van de onderwijsniveaus het postume gelijk van de Amerikaanse cultuurcriticus Neil Postman die in de jaren negentig schreef: “[T]here is no surer way to bring an end to schooling than for it to have no End.”1
Volgens veel grote denkers is traagheid juist daarom zo funest voor de ziel, omdat ze ten diepste samenhangt met een innerlijk onbehagen over de zin, bedoeling en betekenis van het leven zelf. Dit gevoelen ontneemt de mens zijn levensvreugde en ontmoedigt hem meer en meer. Vandaar dat de traagheid ook verband houdt met de melancholie. Zij is een zielsgesteldheid die de mens in de diepte dreigt te trekken; in een afgrond voert van existentiële droefheid en inwendige rusteloosheid.
In het hierboven aangehaalde werkje laat Leoluca Pasqua zien hoe verschillend mensen hiermee omgaan. De één raakt in de ban van een verlammende angst en onzekerheid, terwijl een ander zich overgeeft aan een lauwe gelatenheid. Weer een ander vlucht in zijn werk vergetend dat een mens niet leeft bij brood alleen. Ondanks geld en goed knaagt er iets, maar wat? Sommigen voelen zich steeds opgejaagd en slagen er niet in orde aan te brengen in het leven. Zij vallen ten prooi aan stress. Velen verliezen zich ten slotte in vertier, vermaak en verstrooiing, want weinig is op de een of andere manier zo verontrustend als verveling… Uiteindelijk leidt het allemaal tot de traagheid die maakt dat een mens, zo merkt Pasqua op, niet langer leeft, maar overleeft.
Dat laatste plaagt de moderne samenleving: we zijn zo druk met overleven dat we aan de échte vragen van het leven nauwelijks toekomen. Ergens willen we dat misschien zelfs wel. Want uitgerekend verstrooiing en onverschilligheid ten aanzien van de diepste waarheden zijn volgens Blaise Pascal de surrogaat-antwoorden geworden voor de onrust die ons hart bevraagt. Maar niets dat eindig is, kan het oneindige verlangen van de mens vervullen. C.S. Lewis merkt daarom ergens op dat de ziel een holte is die erop wacht om door God te worden gevuld. Uiteindelijk gaan daarom alle tijdelijke dingen vervelen; ze maken ons traag wanneer ze het einddoel van ons verlangen worden.
‘Druk-zijn’ geldt misschien in onze tijd als statussymbool – je doet ertoe! – maar ons bezet-zijn, bedrukt niettemin de geest die zucht: waartoe? De verveling dient ertoe díe vraag toe te laten. Verdrijf haar dus niet, want ze is een heilzame herinnering aan een rust die hemelsbreed van de traagheid verschilt.
Noot
1 De zekerste weg naar het einde van goed onderwijs, is dat er in dat onderwijs niet verwezen wordt naar het uiteindelijke Doel’ (het einde, de zin van alles, MN).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 2022
Ecclesia | 8 Pagina's
