Synode - vervolgzitting 2024 (1)
Op dinsdag 3 september kwam de synode in een vervolgzitting bijeen in het kerkgebouw ‘De Hoeksteen’ te Barneveld. De eerste vergaderdag was op 5 juni.
Opening De preses, ds. M. Krijgsman, opent deze vervolgzitting met het laten zingen van Psalm 103:5. Hierna leest hij uit Gods Woord Ezechiël 36:16-28 en gaat voor in gebed. De preses wijst er in zijn openingswoord op hoe Gods eeuwig welbehagen schittert in Zijn onveranderlijke trouw en goedheid tegenover de achtergrond van alle zonden en afmakingen van Zijn verbondsvolk Israël. Het was niet voor niets dat het volk in ballingschap verkeerde. Israël wilde in de weg des Heeren niet wandelen en daarom had de Heere hun zonden en ongerechtigheden bezocht met de roede en bittere tegenheden. Hij liet hen gevankelijk wegvoeren naar Babel. Maar ook in ballingschap ontheiligden zij de heilige Naam des Heeren.
Hebben wij bij Geesteslicht ons beeld daarin al leren kennen? De verstandelijke wetenschap dat wij allen zondaars zijn en niets anders doen dan Gods Naam ontheiligen, brengt ons nooit in de ware schulderkenning en verootmoediging. De Heere schiep ons volmaakt, naar Zijn beeld en gelijkenis. Welk een vreselijke zaak is het daarom dat wij ons van God en Zijn gemeenschap hebben losgescheurd, om nooit meer naar Hem te vragen of te zoeken. En nu liggen wij niet alleen vanwege onze erfzonde maar ook vanwege onze dadelijke zonden onder het rechtvaardige oordeel Gods. Want wat doen wij van nature anders dan de Naam Gods ontheiligen, onteren, schenden en Zijn geboden overtreden! Als we dit bij Geesteslicht mogen zien, wat worden de zonden dan tot bittere smart. Dan gaan we ons verootmoedigen voor Gods aangezicht en gaan we met Job getuigen: Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as (Job 42:6). O, die hartelijke liefde die in het hart wordt uitgestort in de weder geboorte, verbreekt het hart en doet voor God invallen.
Vanwege de ontheiliging van Gods Naam onder de heidenen, zouden wij denken dat de Heere dat volk zou gaan verdelgen. Zij hadden immers ook de heidenen aanleiding gegeven de Naam des Heeren te lasteren. We lezen echter in vers 21 dat de Heere het voor Zijn eigen Naam gaat opnemen: Maar Ik verschoonde hen om Mijn heiligen Naam, dien het huis Israëls ontheiligde onder de heidenen, waarheen zij gekomen waren. Daarom zegt de Heere in vers 22: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Is raëls, want in u is er geen enkele reden of waardigheid dat Ik nog naar u zou omzien. Maar Ik doe het om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarheen gij gekomen zijt.
En hoe gaat de Heere Zijn Naam heiligen? Dat kan Hij op twee manieren doen. Hij kan het doen door het uitvoeren van Zijn rechtvaardige straffen. Die straffen had Hij al uitgevoerd door de wegvoering naar Babel. Maar nu gaat Hij betonen dat Hij de onveranderlijke Verbonds-Jehova is en blijft, ondanks alle zonden en afmakingen van Zijn verbondsvolk. Telkens weer komt dat ‘Ik zal’ in dit Schriftgedeelte naar voren. Dat wijst ons op Gods eeuwig onveranderlijk welbehagen. Vandaar dat we lezen in vers 24: Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen, en Ik zal u in uw land brengen. Kunt u dat begrijpen? Dat de Heere zó genadig is dat Hij Zijn bondsvolk. in plaats van het nog meer te straffen, in Christus, de Zoon van Zijn eeuwig welbehagen, genade wil bewijzen?
Zien we in deze woorden ook niet wat er gebeurt als de Heere een zondaar uit de duisternis gaat roepen en trekken? Dan gaat in vervulling: Ik zal u uit de heidenen halen. ‘Ik zal’. Mocht die krachtdadige en dierbare werking van Gods Geest ook in het midden van onze gemeenten gezien worden. Het is voor ons allen zo nodig om van koning te veranderen, om uit satans rijk overgezet te worden in het Koninkrijk van de Zoon van Gods eeuwige liefde. Gods beloften zijn getrouw en waarachtig. Dat maakt nu het wonder uit voor een volk dat niets anders verdiend heeft dan de oordelen Gods.
Als de Heere Zijn volk uit de ballingschap teruggebracht zal hebben in hun eigen land, dan zal Hij rein water op hen sprengen. Dat lezen we in vers 25. Dit reine water ziet op het reine en reinigende bloed van Christus. Dat bloed stroomt alle zijden op tot aan de einden der aarde. Van alle windstreken zal de Heere Zijn Kerk doen komen. Met smeking en geween zal Hij hen voeren. Dat water maakt ook vruchtbaar. Van dit dierbare water zingt Datheen in Psalm 51 vers 1: ’Reinig mij door ’t water Uwer genade’. Is die dierbare Zaligmaker en Zijn gezegend bloed al onmisbaar voor onze ziel geworden? Wij weten wel dat Zijn bloed reinigt van alle zonden, maar kunnen wij met die wetenschap leven? Of voelen we de noodzaak van die besprenging met dat bloed? Weet u wanneer wij die noodzaak recht gaan gevoelen? Als Gods heilig recht gaat eisen: Betaal Mij wat gij schuldig zijt. Als we onze hemelhoge schuld voor Gods aangezicht zien oprijzen en we geen kwadrantpenning hebben om onze schuld te vereffenen. We hebben eerst wel geprobeerd om ons met al onze was- en reinigingsmiddelen voor God aangenaam te maken, maar dat is niet gelukt. En gelukkig als het mislukt. Want dan alleen wordt er plaats gemaakt voor het reinigende bloed van die enige Borg en Middelaar. Dan gaat u op Gods tijd ook de kracht van dat bloed der besprenging ondervinden. Daar komt het voor ons allen op aan. Daar ziet Gods volk naar uit. Dan zal Ik rein water op u sprengen. En wat is daarvan de vrucht? En gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen.
Dat maakt nu juist het wonder uit. Een schuldig volk dat alles verbeurd en verzondigd had en dat rechtvaardig van voor Gods aangezicht had kunnen worden weggedaan, dat ontvangt nu soevereine, eenzijdige genade vanuit dat eeuwige welbehagen vandaan. Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israëls, maar om Mijn heiligen Naam, dien gij ontheiligd hebt. Het wordt voor de Kerk des Heeren een wonder bij aanvang, dat God hen niet weggevaagd heeft. En dat blíjft een wonder. Naarmate dat Gods Kerk zich meer en meer leert kennen als een albederver en afhoereerder vanwege hun boze, ellendige en Godonterende bestaan, zodat er van onze zijde in der eeuwigheid geen vrucht meer te verwachten is, wordt het een zoveel te groter wonder als de Heere daartegenover Zijn eeuwige trouw en liefde gaat betonen door te spreken: ‘Ik zal u besprengen met Mijn reinigend bloed en zal u de kracht daarvan doen ondervinden.’
Het is groot als de Heere de belofte daarvan geeft. Hoe groot is het dan niet als u nu werkelijk iets van de vervulling van die belofte mag ondervinden van de reinigende en heiligende kracht van Christus’ dierbaar bloed, waarvan de apostel Johannes heeft gezegd: En het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde (1 Joh. 1:7b).
Waar wijst ons de besprenging van dit reine water op? De kanttekening bij vers 25a omschrijft het als volgt: ‘Het dierbaar bloed van het onbevlekte Lam Jezus Christus zal Ik u door Mijn Woord en Mijn Geest toepassen tot reiniging van uw zielen.’ Daarom krijgt die Fontein gevuld met bloed, gedropen uit Immanuels aderen, zo’n oneindige waarde. Deze Fontein is geopend tegen de zonde en tegen de onreinheid.
Wat zal het voor het volk Israël een wonder geweest zijn toen zij in hun land mochten terugkomen en de Heere Zijn genadige belofte aan hen ging vervullen! Zo is het ook voor het geestelijk Israël een wonder als zij iets van de kracht van dit Woord mogen ondervinden. Maar boven alles, wat zal het voor hen een wonder zijn als zij zullen mogen ingaan in het hemelse Kanaän en dan voor eeuwig verlost zullen zijn van al hun onreinheden, van hun God onterende eigen-ik, van hun boze bestaan! Om dan eeuwig, zonder vlek en zonder rimpel, in de gemeenschap met het Lam te mogen verkeren en Hem alle eer en aanbidding te mogen toebrengen. ‘Door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen’. Ik doe het niet om uwentwil. ‘Alle roem is uitgesloten. Onverdiende zaligheên heb ik van mijn God genoten, ’k Roem in vrije gunst alleen.’ Wat zal het zijn als Gods Kerk zich straks tot in alle eeuwigheid zal mogen verlustigen in dat soevereine, eenzijdige, vrije welbehagen Gods. Niet ons, o HEERE, niet ons, maar Uw Naam geef ere, zoals we daarvan nu samen zingen uit
Psalm 89:8:
Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;
Uw vrije gunst alleen wordt d’ ere toegebracht;
Wij steken ’t hoofd omhoog, en zullen d’ eerkroon dragen
Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen;
Want God is ons ten schild in ’t strijdperk van dit leven,
En onze Koning is van Isrels God gegeven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's