Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ode aan het Wilhelmus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ode aan het Wilhelmus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De komende weken zal ons volkslied weer klinken bij verschillende gelegenheden; koningsdag, dodenherdenking, bevrijdingsdag en dergelijke. Een goed moment om even bij de inhoud stil te staan.

Het Wilhelmus is sinds 1932 officieel ons volkslied. De tekst is aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog geschreven op een bestaande melodie. Het was in de tijd dat Willem van Oranje moest uitwijken naar de Dillenburg omdat zijn naam op de dodenlijst stond. Andere edelen waren reeds gedood. De tekst wordt meestal toegeschreven aan Filips van Marnix van Sint-Aldegonde, hoewel concrete bronnen hiervoor ontbreken. Dat de auteur zichzelf niet bekendgemaakt heeft, is wel te begrijpen. Het lied zou hij in die tijd met de doodstraf moeten bekopen.

Marnix was dichter en hij behoorde tot de boezemvrienden van de prins. Er zijn ook parallellen tussen het Wilhelmus en andere liederen van Marnix. Hij had gestudeerd bij Calvijn in Genève en het Wilhelmus draagt daarvan de sporen. Ook zijn wel de namen genoemd van Coornhert en Datheen.

Vijftien coupletten

De auteur legt het lied als het ware in de mond van Willem van Oranje, alsof hij dit zelf heeft uitgesproken. Het lied bestaat uit vijftien coupletten, die een acrostichon vormen: de eerste letters van de coupletten vormen de naam: WILLEM VAN NASSOV.

Ons volkslied is door en door christelijk. In elf coupletten wordt de naam van God uitdrukkelijk genoemd. In de eerste strofe wordt de innerlijke strijd van Willem beschreven tussen het eren van de koning van Spanje en het bestrijden van de tirannie van Alva. In de tweede strofe wordt het geloof van Willem van Oranje weergegeven: ‘In Godes vrees te leven, heb ik altijd betracht’. In het derde couplet steekt hij de vromen een hart onder de riem en vraagt hij om hun gebed: ‘Lijdt u, mijn onderzaten, die oprecht zijt van aard, God zal u niet verlaten, al zijt gij nu bezwaard. Die vroom begeert te leven, bidt God nacht ende dag, dat Hij mij kracht zal geven, dat ik u helpen mag’. In de vierde strofe gaat het over de slag bij Heiligerlee in 1568, waar zijn broer Adolf is gesneuveld. Ontroerend zijn de woorden: ‘Graaf Adolf is gebleven, in Friesland in den slag, zijn ziel in 't eeuwig leven, verwacht den jongsten dag’. In de zesde strofe wordt opnieuw het geloof van Willem van Oranje onder woorden gebracht: ‘Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God mijn Heer’, op U zo wil ik bouwen, verlaat mij nimmermeer. Dat ik doch vroom mag blijven, Uw dienaar t' aller stond, de tirannie verdrijven, die mij mijn hart doorwondt’.

David en Saul

In het achtste couplet wordt de geschiedenis van David en Saul aangehaald. Een treffende vergelijking tussen beider vlucht en de hoop op verlossing: ‘Als David moeste vluchten voor Sauel den tiran, zo heb ik moeten zuchten als menig edelman. Maar God heeft hem verheven, verlost uit alder nood, een koninkrijk gegeven in Israël zeer groot’. In de negende strofe klinkt de geloofsverwachting door: ‘Na 't zuur zal ik ontvangen, van God, mijn Heer’, het zoet, daar na zo doet verlangen, mijn vorstelijk gemoed: welk is, dat ik mag sterven, met ere in het veld, een eeuwig rijk verwerven, als een getrouwen held’.

In het twaalfde couplet is er een buigen onder Gods voorzienigheid toen Gods weg anders was dan die van de prins: ‘Maar de Heer’ van hierboven, Die alle ding regeert, Die men altijd moet loven, en heeft het niet begeerd’. Het volgende couplet laat zien dat het voor Willem een gebedszaak is: ‘Den Heer’ heb ik gebeden, uit mijnes harten grond, dat Hij mijn zaak wil redden, mijn onschuld maken kond’. Hij prijst in het veertiende couplet de dienst des Heeren zijn arme schapen aan: ‘Tot God wilt u begeven, Zijn heilzaam woord neemt aan, als vrome christen leven, 't zal hier haast zijn gedaan’.

Deze woorden klinken profetisch… De dichter moest eens weten hoe het 450 jaar later met Nederland is gesteld. Het wordt steeds lastiger om als christen in Nederland te leven. Er is geen Raad van Beroerten zoals toen, maar er is wel beroering rondom Gods Woord. Met regelmaat klinkt de roep om een ander volkslied.

Dit lied sluit immers niet meer aan bij de huidige situatie. Maar het geeft ons als reformatorisch volksdeel de vrijmoedigheid om te stellen dat het christelijk geluid in Nederland diepe wortels heeft. Ook verklaart dit lied de hartelijke liefde die er altijd geweest is tot het huis van Oranje. Laten we het voorbeeld van de prins maar volgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 2023

De Saambinder | 20 Pagina's

Ode aan het Wilhelmus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 2023

De Saambinder | 20 Pagina's