De zoektocht naar zondebokken, en wat daartegen te doen
In hoeverre maakte Abraham zich schuldig aan geweld toen hij zich bereid toonde zijn zoon Izaäk te offeren op de berg Moria? En Izaäk zelf, door zichzelf te laten offeren voor de goede zaak? En wat als je de schuld krijgt van iets dat je niet gedaan hebt, zoals Joden sinds de opkomst van het moderne antisemitisme? Dienden zij niet gewoon als zondebok voor collectieve frustraties? En zien we iets dergelijks ook in een samenleving die ten prooi lijkt te vallen aan tribalisering, zoals de onze? Allemaal vragen die in onderstaande publicaties aan bod komen.
Wie heeft er nog nooit van Hannah Arendt gehoord? De Joodse filosofe (1906-1975) die, geboren in Duitsland, na een korte gevangenschap aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, via Oost-Europa wist te ontsnappen naar Frankrijk, om vandaaruit de wijk te nemen naar de Verenigde Staten. En die het daar uiteindelijk zou brengen tot aanstellingen aan de universiteiten van respectievelijk Chicago en New York.
Haar werk is op dit moment populair in Nederland. Aan de lopende band verschijnen er werken van haar in vertaling. En deze vinden allerwegen gretig aftrek.
Hoe komt dat? En heeft Arendt ook echt werkelijk iets te zeggen dat de moeite waard is?
Van het onlangs verschenen Antisemitisme kan die laatste vraag zondermeer bevestigend beantwoord worden. Het boek is het eerste deel van een groter werk over de oorsprong van het totalitarisme dat vlak na de Tweede Oorlog het licht zag. Van dat werk verscheen eerder bij Uitgeverij Boom al het tweede deel in vertaling onder de titel Totalitarisme (2017). Het is te hopen dat ook het derde deel, Imperialisme, spoedig verschijnt.
Uiteraard gaat het boek niet over recente uitingen van antisemitisme wereldwijd. Het ging Arendt om begrip voor de oorsprong van het totalitarisme, waarvan het antisemitisme volgens haar een onlosmakelijk onderdeel vormde. En die oorsprong zag zij gelegen in de negentiende eeuw. Het is niettemin de moeite waard de huidige ontwikkelingen ook met haar ideeën over antisemitisme in het achterhoofd te bezien. En daarin is misschien ook wel het antwoord op mijn eerste vraag gelegen, namelijk hoe het komt dat zij zo populair is op dit moment.
Arendt ziet het antisemitisme als een uiting van een totalitaire en, vooral, imperialistische politieke ideologie. Deze drie elementen – antisemitisme, totalitarisme en imperialisme – worden in de media vaak geassocieerd met sterke leiders. En toevallig zien we de fascinatie voor sterk leiderschap in de huidige tijd toenemen.
Drie observaties van Arendt wil ik in dit verband noemen. Allereerst stelt ze dat er een fundamenteel verschil is tussen het klassieke anti-judaïsme en het huidige antisemitisme. Terwijl het eerste uitging van verschillen in geloofsovertuiging, heeft het laatste een duidelijk raciale insteek. Terwijl het in het eerste geval een conflict betrof op het religieuze vlak, kwam het laatste een product van totalitaire politieke ideologieën. Terwijl het eerste vooral christelijk geïnspireerd was, is bij het laatste sprake van een nadrukkelijke uiting van de moderniteit. Zo bezien zien we het antisemitisme pas opkomen na de Franse Revolutie en zich met name manifesteren in Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie.
In de tweede plaats ageert Arendt tegen de volgens haar al te haastige vereenzelviging van traditioneel nationalisme en antisemitisme. De feiten willen, zo stelt ze met nadruk, dat de groei van het antisemitisme recht evenredig was aan het verval van het nationalisme en precies zijn hoogtepunt bereikte op het moment dat het Europese systeem van natiestaten en zijn labiele machtsevenwicht ineenstortte. In plaats daarvan waren het de imperialistisch ingestelde nationalisten in Frankrijk en, later, Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie die uitgesproken antisemitisch waren. Hun nationalisme streefde naar supranationale hegemonie. Het is juist in handen van ideologieën die gedreven worden door een dergelijke ambitie dat antisemitisme verwordt tot een zondebokmechanisme. Dat verklaart volgens haar ook het feit dat juist de fictieve Protocollen van de Wijzen van Sion zo’n grote rol hebben gespeeld in het moderne antisemitisme. Hierin werden de Joden namelijk voorgesteld als een volk dat in het geheim uit was op wereldheerschappij. Als zodanig zouden ze een volkselement vormen dat per definitie vijandig stond tegenover de machtsaanspraken van totalitair-imperialistische mogendheden zelf.
Het merkwaardige is nu – een derde stelling van Arendt die in dit verband aandacht verdient – dat bijvoorbeeld ten tijde van de beruchte Dreyfus-affaire, Joden in Frankrijk niet langer een machtsfactor van belang waren. Op een dergelijk moment treedt het zogenaamde zondebokmechanisme in werking, zo stelt Arendt. Een groep die zichzelf niet kan verweren wordt verantwoordelijk gehouden voor alle problemen in een samenleving – ook al heeft ze er feitelijk niets mee van doen. Precies dezelfde observatie die we later terug zien komen in het werk van de Frans-Amerikaanse antropoloog René Girard (zie voor meer details de bijdrage Bezinning van Jan Schippers in dit themanummer). Volgens beiden dient dit mechanisme ertoe om het volk te verenigen en alle schuldgevoel of twijfel aan de goede zaak waarvoor zij onder leiding van haar leiders strijdt, te projecteren op een bepaalde maatschappelijke groep en deze daarvoor verantwoordelijk te houden door haar te offeren.
Deze drie punten (en nog meer) zijn gebaseerd op nauwkeurige observatie en analyse van de opkomst van het antisemitisme in het Europa van de negentiende eeuw. Of ze kloppen met de observaties die sindsdien zijn op-gedaan, valt te bezien. Zelf zag ze haar stellingen in ieder geval bevestigd in de wijze waarop Duitsland en de Sovjet-Unie in haar tijd omgingen met Joden. Voor onszelf zou het goed zijn na te gaan of er inderdaad een principieel verschil zit tussen het oude anti-judaïsme en het moderne antisemitisme. Laat de retoriek van christelijke leidslieden gedurende de late negentiende en in ieder geval de eerste helft van de twintigste eeuw niet zien dat beide benaderingen van ‘het Joodse probleem’ regelmatig naadloos in elkaar overliepen?
Hoe dat ook zij, als poging om niet alleen maar te weeklagen en veroordelen, zoals Arendt zelf opmerkt, maar om ook te begrijpen wat op het eerste en zelfs op het tweede gezicht gewoonweg verbijsterend leek, is deze studie onverminderd relevant. Daarom ook van harte ter lezing en overdenking aanbevolen.
Deze bundel is allereerst bedoeld als inventarisatie van een maatschappelijk probleem. Wat de verzamelde auteurs waarnemen is de opkomst van een cultuur waarin mensen hun identiteit primair ontlenen aan de groep waarvan zij deel uitmaken. En dat, zonder zich nog rekenschap te geven van het feit dat zij deel zijn van een groter geheel, inclusief het politieke normen- en waardenpatroon dat onontbeerlijk is voor vreedzaam samenleven. Om aan te geven waar het misgaat, maakt redacteur en publicist Ton Nijhof in zijn inleiding gebruik van de metafoor ‘verkeer’. Om daaraan veilig deel te nemen moet je je aan een complex geheel van verkeersregels houden. Dat gaat meestal niet vanzelf. Vandaar dat er veel aandacht in opvoeding en onderwijs besteed wordt aan kennismaking met die regels. En voor het besturen van bepaalde voertuigen moet je zelfs een rijbewijs halen voordat je aan het verkeer mag deelnemen. Betekenen die regels een inbreuk op je je persoonlijke vrijheid? Zeker niet, integendeel. Ze maken veilig deelnemen aan het verkeer juist mogelijk. De regels bepalen niet van welke geloofsovertuiging, politieke voorkeur, sekse, seksuele oriëntatie, ras of wat dan ook je moet zijn om auto te rijden. En bij overtreding van de verkeersregels, krijgt iedere deelnemer in principe dezelfde straf, ongeacht diens macht, status of invloed.
Aan dat politieke model wordt de laatste tijd steeds vaker gemorreld. En, doordenkend op de metafoor van Nijhof, er zijn tegenwoordig individuen die menen met een beroep op hun groepsidentiteit recht te hebben op een voorkeursbehandeling in het maatschappelijke verkeer. Denk aan bepaalde groepen vrouwen, lhbti-ers en allochtonen. In die volgorde bovendien. Want wanneer er sprake is van een belangenconflict, dan hebben lhbti-ers voorrang op vrouwen, en allochtonen op hun beurt weer voorrang op zowel lhbti-ers en vrouwen.
En iedereen die dergelijke voorrangsregels aan de kaak durft stellen, loopt het risico zijn of haar rijbewijs te verliezen of zelfs geheel van verkeersdeelname te worden uitgesloten. Veel politici en mainstream media, social media bedrijven als Facebook en Twitter en big tech companies als Google en Apple doen graag mee aan deze cancel culture. Omdat ze spookrijders zijn, zo luidt de argumentatie dan vaak. Maar feitelijk nemen critici vaak alleen maar een andere afslag of bevinden ze zich gewoon op een andere weghelft, zonder daarbij andere weggebruikers in levensgevaar te brengen. Eerder lijkt het erop alsof de cancel culture er louter op uit is om alle verkeer één bepaalde kant op te laten rijden – de kant die tot het zogenaamd politiek-correcte einddoel leidt. En dat einddoel heet: universele gelijkheid.
Dat einddoel veronderstelt enerzijds dat mensen nu niet gelijk zijn in de zin dat ze niet in gelijke mate over geld, goederen en macht beschikken en, anderzijds, dat die ongelijkheid historisch gezien de schuld is van witte mannen en de hen eigen mentaliteit van uitsluiting, onderwerping en uitbuiting.
Niet verwonderlijk dat een aantal schrijvers er in hun bijdrage aan de bundel van overtuigd zijn dat wij hier te maken hebben met een maatschappijkritiek die geïnspireerd is op het aloude marxisme. En de eerdergenoemde cancel culture herinnert aan dezelfde totalitaire neigingen die de politieke regimes kenmerkten die hun uitgangspunt zochten in deze marxistische ideologie. Daarin is de vrijheid een eigen vervoermiddel te kiezen gerechtvaardigd onder voorwaarde dat we vervolgens wel allemaal dezelfde kant uit rijden. Kritiek op vrouwen-, gender- en kleurenquota is absoluut not done, omdat een dergelijke kritiek ervan uitgaat dat we niet allemaal gelijk zouden zijn. En omdat witte mannen de groepen waarop de quota betrekking hebben nog altijd stelselmatig discrimineren, moet dit onrecht onverwijld worden gerepareerd.
De tweedeling in de samenleving die vanuit deze (neo-) marxistische ideologie wordt gecreëerd tussen daders en slachtoffers, is gevaarlijk, zo zijn de auteurs stellig van mening. Niet alleen omdat ze elke kritiek op uitwassen van de decennialang gevolgde politiek van gendermainstreaming en multiculturalisme brandmerkt als racistisch, xenofoob, islamofoob en homofoob en daardoor per definitie discriminerend, maar ook omdat ze radicale bewegingen als Black Lives Matter en Antifa een legitimatie verschaft te dreigen met geweld dan wel de ogen sluit voor het geweld dat zij regelmatig ook daadwerkelijk gebruiken tegen allerlei zaken die herinneren aan de macht van witte mannen.
Het boek is voor 95% een schets van de toenemende tribalisering van onze samenleving. De overige 5% gaat in op de vraag of deze trend nog valt te keren? Begin met te erkennen dat er inderdaad sprake is van een multicultureel probleem in onze samenleving, zo betoogt oud-hoogleraar interculturele communicatie David Pinto na een lange uiteenzetting over het fundamentele verschil tussen tribale en moderne samenlevingsvormen. Laat je bij militair optreden in tribale culturen niet leiden door gedragscodes die ontworpen zijn voor een democratische samenleving, maar wees je ervan bewust dat je in oorlogsgebied opereert, zo bepleit oud VN-commandant in Bosnië, Charlef Brantz. In de strijd tegen de cancel culture blijft er niets anders over dan dat critici van de huidige tribalisering zichzelf via zuilvorming een eigen platform verschaffen, zo stellen historicus en FVD-er Lex Cornelissen en filosoof en oud-VVD-er Sid Lukkassen. Zij laten zich daarbij inspireren door de figuur van Abraham Kuyper. Daartegenover ziet historicus en pedagoog Bart Reijmerink meer in een terugkeer naar de oude burgerschapsidealen van de liberale staatsman Thorbecke en diens pleidooi voor het aanleren van alle ‘christelijke en maatschappelijke deugden’ in opvoeding en onderwijs. In de bijdrage die ik persoonlijk het meest intrigerend vond, pleit de Vlaamse hoogleraar David Engels ervoor om niet onnodig cultuurtegenstellingen te creëren door middel van een onverantwoord migratiebeleid. Op die manier zou Oost-Europa nog aan de tribalisering kunnen ontsnappen. Voor West-Europa voorziet hij op de lange termijn echter alleen nog een samenleving waarin verschillende groepen volstrekt van elkaar gescheiden leven. Alleen een sterk autoritair gezag zoals dat op dit moment gebruikelijk is in het Midden-Oosten zal nog in staat zijn de vrede te bewaren en als scheidsrechter op te treden in geval van conflict tussen groepen onderling. We moeten ons daarbij ernstig afvragen of er, gegeven de huidige trends, nog toekomst is voor de klassiek-christelijke beschaving zoals die het Westen tot voor kort nog kenmerkte. Engels zelf is daarover uiterst somber gestemd.
Kortom: een bundel met prikkelende bijdragen van een bont palet aan auteurs, een combinatie van lange levenservaring en de no-nonsense benadering van een jonge generatie creatieve denkers. Qua stijl en niveau verschillen de bijdragen onderling nogal. Het is aan de lezer om er de prachtige parels die er tussen zitten, uit te vissen. Aanbevolen!
De titel van deze studie intrigeert. Vooral in een tijd waarin er met een beroep op God, vaker nog Allah, geweld gebruikt wordt of zelfs terreuraanslagen worden gepleegd.
De auteur is weliswaar godsdienstfilosoof en hoogleraar Religie, Identiteit en Civil Society aan de Amsterdamse Vrije Universiteit, maar afficheert zichzelf nadrukkelijk als ‘ongelovige’. En juist dat levert een interessante zoektocht naar de betekenis van deze geschiedenis op. Het punt is namelijk dat gelovigen, vertrouwd als ze ermee zijn, niet meer van het verhaal opkijken en de uitkomst ervan als vanzelfsprekend zijn gaan zien – zonder zich af te vragen waar het in dit schokkende verhaal eigenlijk om draait. Want goed beschouwd is het inderdaad een schokkend verhaal – zozeer dat ook niet-gelovigen zich uitgedaagd zien om inzicht te krijgen in de betekenis ervan.
De vraag die Van Harskamp zich in dit boek stelt is deze: is de God die Abraham vraagt zijn zoon Izaäk te offeren niet dezelfde die ook anderen vraagt zichzelf in gehoorzaamheid te offeren? En als dat zo is, had Mohammed Atta, degene die zich op die zwarte 9/11 met zijn vliegtuig in de Twin Towers boorde, gelijk toen hij zich beroep op de gewilligheid van Izaäk om zich te offeren op het altaar? En geldt hetzelfde niet ook voor de joodse en christelijke versie van het verhaal?
Geen onbelangrijke vragen, aangezien er nogal wat critici zijn die mede op basis van dit verhaal alle monotheïstische godsdiensten afwijzen als per definitie gewelddadig en geneigd tot terreur. Hier te lande geldt dezelfde Paul Cliteur die in een andere bijdrage in dit themanummer zich uitspreekt over de dynamiek van schuld en boete in de huidige cultuur, als de belangrijkste vertegenwoordiger van deze visie.
Van Harskamp moet toegeven dat met name het verhaal in de Koran wel ruimte laat voor een dergelijke visie. Want daarin is het niet zozeer Abraham die Gods bevel opvolgt, maar Izaäk die zich direct bereidwillig verklaart om zich te offeren. En hij wordt om die bereidwilligheid ook geprezen door Allah. Op die manier kan de gedachte ontstaan dat Izaäk hier een modelgelovige is die geldt als lichtend voorbeeld voor gelovige moslims. Wanneer men zich totaal wil onderwerpen aan de wil van God, en men is er heilig van overtuigd dat het de wil van God is om tegen het kwaad in deze wereld te strijden, dan kan dat maar al te gemakkelijk leiden tot zelfmoordaanslagen met de bedoeling zoveel mogelijk ongelovige slachtoffers te maken. En dat dit niet maar een gedachtenspinsel is van Cliteur zelf, tonen de verklaringen die terroristen geven voor hun eigen daden.
De vraag is alleen of dit de enig mogelijke uitleg is van het verhaal. Als dat zo zou zijn, dan zouden de mensen die zich niet schuldig maken aan terreur geen goede gelovige zijn. En hoewel er onder gelovige moslims grote bewondering bestaat voor terroristen, zijn er ook die een hardgrondige afkeer hebben van geweld.
Er moet dus een andere uitleg mogelijk zijn van deze geschiedenis, zo stelt Van Harskamp. En hij gaat hiervoor te rade bij de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813- 1855). Die wees er destijds op dat Abraham in deze geschiedenis weliswaar steeds uitdrukking geeft aan zijn bereidheid om Gods wil te doen, maar er voor de rest het zwijgen toe doet omdat hij geen idee heeft hoe doe opdracht zich verhoudt tot Gods eerdere belofte om hem in zijn zoon Izaäk een zeer omvangrijk nageslacht zou geven. Duidelijk was dat hij bereid was tot het uiterste te gaan om Gods wil te doen. Maar tegelijkertijd was hij er ook van overtuigd dat God zelf met een oplossing zou komen voor het dilemma waarvoor hij stond. Hij hief het mes om Izaäk te slachten, maar tegelijkertijd bleef hij open naar God toe in de verwachting dat die hem op het laatste moment nog zou tegenspreken.
De vraag is dan wel waarop de lofrede op Abraham die Kierkegaard in navolging van de auteur van de Bijbelse brief aan de Hebreeën aanheft, betrekking heeft. Is dat op diens gewilligheid om Gods bevel op te volgen? Of betreft die het geloof van Abraham dat God hoe dan ook de eerder gedane belofte gestand zou doen?
Als het dat laatste is, dan is ook duidelijk dat geloof niet maar een toestemmen is van een aantal kerkelijke leerstellingen of de diepste zielenroerselen die men in het eigen hart waarneemt, zo stelt de auteur in navolging van Kierkegaard. Eerder heeft het te maken met een bepaalde levenshouding. Die levenshouding is geboren uit de bereidheid af te zien van alle eigen hebben en houden als iets van onszelf. Dat is een levenshouding van waaruit niet langer gezocht wordt naar zondebokken, maar het leven ontvangen en gewaardeerd wordt als genadegave uit handen van God.
Van Harskamp meent dat voor een dergelijke levenshouding ‘God’ niet strikt noodzakelijk is. Alsof de mens daartoe ook uit zichzelf wel kan komen, mits hij of zij zich openstelt voor de roep van de ‘Ander’ in deze wereld.
Ik wil wel toegeven dat een dergelijke levenshouding te verkiezen valt boven de gedachte dat God gediend zou zijn van mensenoffers die het gevolg zijn van terreuraanslagen. Het kan ook nog zo zijn dat Van Harskamp de eerder aangeduide levenshouding bij hen die zeggen in God te geloven niet ziet, omdat tegenwoordige christenen al te zelfgenoegzaam geworden zijn en menen precies te weten welke offers God van hen verlangt.
Tegelijk hoop ik toch van harte dat voor degenen die dit lezen Gods belofte wel degelijk een levenshouding teweeg brengt van geloof en vertrouwen, ondanks alles waarmee wij zelf elke dag weer opnieuw denken Gods wil te doen.
Niettemin valt veel te leren van de kennismaking met de zoektocht die de ‘ongelovige’ Van Harskamp heeft afgelegd met de bedoeling om de geschiedenis van Abraham opnieuw te leren begrijpen en tegelijk ook inzichtelijk te maken voor moderne, gelovige evenals niet-gelovige mensen. Met als inzet om ook zelf weer helder zicht te krijgen op ons staan in deze wereld, coram Deo. Van harte aanbevolen.
HvdB
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2021
Zicht | 108 Pagina's
