Geloof en politiek
In dit Boekenschap kunt u recensies lezen van publicaties die te maken hebben met het thema geloof, politiek en/of populisme. Is het christendom niet te links geworden? Hoe moeten we aankijken tegen het optreden van Wilders en zijn PVV? Hoe zijn politieke revoluties te verklaren? Wat maakt sterke leiders zo aantrekkelijk? Is de boodschap van het christensocialisme van Willem Banning nog altijd actueel? Of moeten we het zoeken in andere waarden om de desastreuze gevolgen van secularisatie in de politiek tegen te gaan?
Bij het scheiden van de markt. Beschouwingen over politiek en samenleving,
Frits Bolkestein.
Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2019; 288 blz.; € 24,99.
Als politiek leider van de VVD en als Europees commissaris was Frits Bolkestein decennialang een van de invloedrijkste politici in Nederland en daarbuiten. Daarnaast drukte hij zijn stempel op de ideeënvorming rond aangelegen thema’s als migratie, tolerantie, de grenzen van Europa en de actuele waarde van het christendom. Deze thema’s zien we terugkomen in de laatste bun del van zijn hand. Tevens zijn daarin ook beschouwingen meegenomen over de situatie in het Midden-Oosten (waar christenen massaal vervolgd worden zonder dat er een haan naar kraait) en over Urgenda (een zaak waarin de rechter op de stoel van de politiek ging zitten, en daarmee het beginsel van de scheiding der machten schond). Dat brengt ons op het zojuist genoemde, regelmatig terugkerende, thema in de bijdragen van Bolkestein: de actuele betekenis van het christendom voor onze cultuur. Want wat, zo kan men zich afvragen, doet een rechter besluiten om de scheiding der machten aan zijn laars te lappen? En wat maakt dat slechts een enkeling de situatie van christenen in het Midden-Oosten durft aan te kaarten?
Dat heeft te maken met het schuldgevoel dat wij te danken hebben aan het christendom, zo stelt Bolkestein in een van de vele hoofdstukken in de onderhavige bundel. “Luister naar Bachs Matteüspassie: het koor, dat wil zeggen het volk, zingt: ‘Ik zal gestraft worden voor wat U [Christus] hebt geleden,’ en: ‘U bent geen zondaar, zoals wij en onze kinderen.’”
Toch, zo stelt Bolkestein, is daarmee niet alles gezegd. Want Europa kende ook periodes waarin het blaakte van zelfvertrouwen. Denk aan onze Gouden Eeuw. Denk aan de negentiende eeuw, die ook wel eens de tweede Gouden Eeuw is genoemd. Ook toen bestond de Matteüspassie al. Echter, “de twintigste eeuw is getuige geweest van het cataclysme van de Eerste Wereldoorlog, de opkomst van collectivistische filosofieen zoals het communisme en het nationaalsocialisme, de Tweede Wereldoorlog en de Shoah, de culturele verwarring van 1968 en de doctrine van het multiculturalisme, die ons aanspoort ‘niet te oordelen’ (Matteüs 7:1). Deze verschrikkingen hebben de sluier van de negentiende-eeuwse zelfingenomenheid afgerukt die de schuldgevoelens heeft verborgen die eronder sluimerden. Vanwege het christendom in combinatie met wat er in de eerste helft van de twintigste eeuw is gebeurd is ons zelfvertrouwen weggeëbd,” aldus Bolkestein.
Bolkestein heeft het hier over ‘het’ christendom. Inderdaad heeft deze godsdienst, meer dan elke andere godsdienst in de wereldgeschiedenis, de nadruk gelegd op ’s mensen schuld tegenover God en de medemens. En vergeleken met andere culturen betekende dat in morele zin een geweldige vooruitgang, zo is ook Bolkestein van mening. Maar diezelfde schuldgevoelens zijn ergens in de geschiedenis volledig ontspoord en uitgegroeid tot een pathologische variant van moreel narcisme. Hij citeert in dat verband de conservatief Diederik Boomsma, die van mening is dat “de moderne progressieve intellectueel blijk wil geven van morele superioriteit. In zijn hybris heeft hij God, de geschiedenis en de traditie weggegooid. Veroorzaakt de dood van het christendom het verlies van vertrouwen in de Europese cultuur?”
En dat lijkt me een juiste analyse. Een soort progressief geseculariseerd christendom – elders in dit Zicht-nummer noem ik dat een vorm van dopers radicalisme – lijkt het huidige intellectuele en politieke klimaat te beheersen. En daarover maakt Bolkestein zich zorgen.
Helaas lukt het hem niet om daar veel tegenover te stellen. Behalve dan zijn nuchtere overwegingen bij tal van politieke en maatschappelijke thema’s. En, toegegeven, tegenover de luchtfietserij van veel huidge intellectuelen is lezing van zijn stukken een verademing. Daarom alleen al van harte aanbevolen! JOvdB
Wilders gewogen. 15 jaar reuring in de Nederlandse politiek
Gerrit Voerman en Koen Vossen (red.).
Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2019; 390 blz.; € 25.
Sinds zijn vertrek uit de VVD-fractie in 2004, weet Geert Wilders de aandacht te trekken met de hem eigen polariserende retoriek. Collegapolitici worden neergezet als minderwaardige wezens die slechts de gevestigde belangen dienen, en zich niet bekommeren om juist die mensen die bescherming het hardste nodig hebben: ouderen en mensen in zogenaamde achterstandswijken. De overheid komt aan die kerntaak niet toe omdat ze zich meer bekommerd om het welzijn van migranten die een in essentie totalitaire politieke ideologie aanhangen die een regelrechte bedreiging vormt voor onze rechtsstaat.
De reuring die Wilders met deze retoriek nu al 15 jaar veroorzaakt, was voor een aantal wetenschappers reden voor nadere beschouwing. En dat heeft een zeer divers palet aan bijdragen opgeleverd: een persoonlijk portret van Wilders, en hoofdstukken over de PVV als politieke partij, de ontwikkeling van partijstandpunten, de Europese context waarin zij opereert, de identiteitspolitiek van Wilders, zijn gevecht met de rechterlijke macht, zijn optreden in parlement en media, de mensen die op de PVV stemmen, zijn invloed op zowel immigratiebeleid als buitenlands beleid, en, tenslotte, een vergelijking met de figuur van Donald Trump.
De bijdragen zijn geleverd door auteurs die zonder enige uitzondering tot de experts mogen worden gerekend op het terrein van het zogenaamde ‘populisme’. Het boek biedt dan ook een schat aan al dan niet reeds bekende feiten. Toch ontkomt ook deze publicatie niet aan die wonderlijke mengeling van wetenschappelijke pretentie en politieke vooringenomenheid die zo kenmerkend is voor het (inter)nationale populisme-onderzoek. Zo verraad de terminologie niet zelden een ronduit negatieve opvatting over populisme in het algemeen, en Wilders in het bijzonder.
Dat Wilders zich met zijn ‘onfatsoenlijke’ retoriek isoleert van de mainstream, spreekt voor betrokken wetenschappers vanzelf. Maar dat zijn standpunten, ontdaan van diezelfde retoriek, vervolgens wel door mainstream partijen als het CDA en de VVD zijn overgenomen, is zorgelijk. Zonder blikken of blozen wordt Wilders voor ‘xenofoob’ uitgemaakt. In navolging van Cas Mudde, internationaal een van de meest toonaangevende experts op het gebied van po pulisme, wordt Wilders bovendien voor een zogenaamde ‘nativist’ uitgemaakt: een rechts-extremist die zweert bij de natiestaat met haar eigen cultuur, en om die reden culturele, religieuze en etnische minderheden wil uitsluiten. Dat hij daarbij ook rechters op de korrel en met de rechtsstaat en de internationale rechtsorde en loopje neemt, maakt hem tot ‘een fascist’. Het feit dat Robin te Slaa na grondig onderzoek enkele jaren geleden tot de conclusie kwam dat Wilders geen fascist kan worden genoemd, blijft onvermeld.
Ook in de bijdragen over het kiezersvolk achter Wilders worden negatieve kwalificaties als ‘middelvingers’, ‘verongelijkten’ en ‘radicaal conservatieven’ gebruikt. Het is vooral de media die ervoor zorgen dat Wilders onder deze groepen de nodige aandacht krijgt. Dit terwijl laatstgenoemde zelf slechts zeer selectief gebruik maakt van media. Door veel media wordt hij ook genegeerd. Met evenveel recht valt te zeggen dat Wilders aanhang heeft ondanks relatief geringe media-aandacht. Of het zou moeten zijn dat zijn populariteit rondzingt op social media. In de ogen van wetenschappers is dat meestal geen gegeven dat legitimiteit verleent aan een politiek verschijnsel. Maar met welk recht wordt deze conclusie getrokken? Betekent zijn populariteit op deze social media niet juist dat hij, ondanks negatieve bejegening in mainstream media, niet juist de stem vertegenwoordigd van mensen die zich anders niet gehoord voelen? Zou het niet zo kunnen zijn dat de berichtgeving via social media per saldo een getrouwer beeld geeft van de alledaagse realiteit waarin bepaalde groepen leven dan de daarvan geabstraheerde beschouwingen door zogenaamde experts in kranten en op TV?
De bundel biedt voor mensen die Wilders tot nu toe vooral genegeerd hadden of in politiek überhaupt minder geïnteresseerd zijn, een aantal in- teressante perspectieven en veel feitenmateriaal.
Het vereist echter veel kritische zin om op basis daarvan uiteindelijk te komen tot een evenwichtig oordeel over de bijdrage van Wilders aan de politiek in Nederland van de afgelopen 15 jaar. Er zullen weinig lezers zijn die, na de bundel te hebben doorgeworsteld, vanzelfsprekend concluderen dat hij een welkome bijdrage heeft geleverd aan de vitaliteit van onze democratische rechtsstaat. Bijvoorbeeld doordat hij kiezers heeft gemobiliseerd die tot voor kort totaal vervreemd waren van de politiek doordat zij zich daardoor niet langer of zelfs in het geheel niet vertegenwoordigd zagen. Of doordat hij legitieme zorgen verwoord waarop de huidige politiek zich terecht genoodzaakt voelt een passend antwoord te vinden – ook zonder dat de PVV actief participeert in dat wat wij de uitvoerende macht noemen.
Nu wordt Wilders gewogen, en te licht bevonden. Mij lijkt dat een wat al te gemakkelijke conclusie over iemand wiens rol in de politiek nog lang niet lijkt uitgespeeld. Althans, bij leven en gezondheid… JOvdB
Het Ancien Régime en de Revolutie,
Alexis de Tocqueville.
Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2019; 380 blz.; € 39,90.
Veel mensen kennen van de Franse aristocraat Alexis de Tocqueville (1805-1859) vooral Over de democratie in Amerika, dat in 2011 al in een Nederlandse vertaling verscheen. Veel critici noemen dit wel het beste boek wat ooit over democratie is geschreven. Tocqueville stelde zich in dat boek de vraag onder welke voorwaarden democratie een kans van slagen heeft, en hoe voorkomen kan worden dat het ontaardt in despotie. Zelf geboren en getogen in Frankrijk, zag hij hoe het aanvankelijke enthousiasme voor democratisch bestuur was ontaardt in een totalitair bewind dat in een aantal opzichten erger was dan het oude vorstelijke regime. Hoe kon het, dat zich in Amerika iets dergelijks niet had voorgedaan?
Dit jaar verscheen de vertaling van Het Ancien Régime en de Revolutie. Volgens sommigen het beste boek dat ooit over revoluties is geschreven. Hierin beantwoordt Tocqueville de historische vraag hoe juist Frankrijk, destijds toch veruit het meest welvarende en vrije land in Europa, was ontaard in een revolutionaire orgie van geweld, uitlopend op de dictatuur van Napoleon. Het is opvallend, zo stelde Tocqueville, dat de potentaten aan het einde van de achttiende eeuw de revolutie helemaal niet zagen aankomen, laat staan dat ze haar begrepen. Ongeveer zoals ook nu de opkomst van het zogenaamde populisme niet wordt begrepen. De autoriteiten blijven volhouden dat wij in het rijkste en meest vrije deel van de wereld leven. Het is hen een volstrekt raadsel waar de maatschappelijke onvrede vandaan komt. En wat je niet begrijpt is gevaarlijk, ook al gaat het in het geval van het populisme in West-Europa en Amerika, anders dan bij de Franse Revolutie, niet om een gewelddadige politieke beweging.
Hier wijst Tocqueville ons de weg, zo stelt Martin Sommer in zijn inleiding op de onderhavige vertaling. De Revolutie is niet maar een eenvoudige optelsom van economische onrecht en maatschappelijke ongelijkheid, zoals critici op links vaak zeggen. Het is evenmin een willekeurige oprisping van ontevreden burgers die zich laten ophitsen door gevaarlijke volksmenners. Klassenverhoudingen spelen volgens Tocqueville weliswaar een zekere rol, maar veel belangrijker is volgens hem dat het een reactie is op beloften en verwachtingen die niet worden ingelost. Ongelijkheid zet niet aan tot revolutie. Alleen als men die ongelijkheid als onrecht ervaart, dreigt opstand. Tocqueville beargumenteert zijn stellingname tot in detail.
En bij lezing overvalt steeds de neiging om naar parallellen te zoeken in het heden, en te zien wat zijn beschouwingen voor licht werpen op de uitdagingen waarvoor wij maatschappelijk en politiek gesteld zijn. Niet dat zijn boek een pasklaar recept biedt voor een oplossing van de huidige situatie. Wel daagt het uit om de actualiteit opnieuw te doordenken. Net als bij Over de democratie in Amerika, maakt dat lezing van Het Ancien Régime tot een sensatie. JOvdB
De autoritaire verleiding. De opmars van de antiliberale wereldorde,
Casper Thomas.
Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam, 2018; 304 blz.; € 21,99.
In december 2018 gaf Casper Thomas een lezing bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van zijn boek ‘De autoritaire verleiding. De opmars van de antiliberale wereldorde’. Op het departement dat verantwoordelijk is voor ‘de democratie’ schetste hij hoe de liberale democratie terrein verliest: het aantal populistische wereldleiders dat met hulp van het volk zichzelf de macht toe-eigent, stijgt – ten spijt van het geloof dat er een moment zou komen dat de hele wereld één grote liberale democratie zou worden. “Het enthousiasme over een universele liberale democratie maakte de wereld blind voor de aantrekkingskracht van andere ideeën”, aldus Thomas die daarmee terugblikt op ‘Het einde van de geschiedenis en de afschaffing van de mens’ van Fukuyama.
Aan de basis van dit boek ligt een gesprek dat Thomas had met zijn in Rusland wonende nicht, zo vertelde hij. Hij omschreef haar als een hoogopgeleide, kosmopolitische dame – maar een aanhanger van Poetin. Hoe kan dat samengaan? Wat maakt het dat de autoritaire leiders brede aanhang genieten onder het volk? En op welke wijze buigen zij de geschiedenis naar hun hand? Gefascineerd door die vragen en met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten is hij landen gaan bezoeken waar dit zich afspeelt: Turkije, India, Hongarije, Rusland; en terwijl zijn zoektocht gaande was volgde ook de VS. Ruim honderd gesprekken voerde hij, met onder andere wetenschappers, politiek adviseurs en journalisten.
Het boek gaat over een zoektocht naar nationale identiteit en nationale trost. Het gaat over Erdoğan die afrekent met de seculiere afslag die Turkije onder Atatürk maakte (“cultureel hoogverraad”). Het gaat over Poetin die een schooljongen corrigeerde die beweerde dat de oostelijke grens van Rusland bij de Beringstraat ligt: “Nee, de grenzen van Rusland zijn oneindig”. Het gaat over Modi die het hindoenationalisme aanwakkert en er niet voor terugdeinst ten behoeve van de homogeniteit de meerderheid tegen de minderheid op te zetten. “En toen werd Donald Trump gekozen”, zo begint het laatste hoofdstuk…
De kracht van dit boek is de diepgewortelde overtuiging waarmee de gesprekspartners van Thomas hun verhaal doen; veelal ten goede van de autoritaire leider. Je moet moeite doen om geen begrip te krijgen voor het neersabelen van de Turkse coup in 2016 of de bescherming van het gezin door Orbán. De werkelijkheid is het dat boek een ontluisterend – maar ook informatief – beeld schetst van een aardverschuiving: de versmalling van het democratiebegrip tot louter een getalsmatige werkelijkheid. En dat alles in de zoektocht naar een eigen plaats op het wereldtoneel. Welke staat is de volgende die valt voor deze autoritaire verleiding? FvP
Geloven in het ideaal. Geschiedenis en actualiteit van de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers
Maarten van den Bos.
Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2019; 139 blz.; € 19.
Wie over cultuurchristendom nadenkt, denkt zeker ook aan de befaamde voorman van het christensocialisme dr. Willem Banning en de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers, in 1919 opgericht als onderdeel van de Vereniging Woodbrookers Holland. Deze gemeenschap streefde naar verbinding tussen christendom en socialisme. Het initiatief groeide uit tot een omvangrijke beweging met eigen vormingscentra in Bentveld en Kortehemmen. Voorman Willem Banning had vanaf begin jaren dertig aanzienlijke invloed op de koers van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP), stond aan de wieg van de Partij van de Arbeid (PvdA) en speelde lange tijd een prominente rol in het debat over de verhouding tussen religie en politiek. In dit boek verhaalt Maarten van den Bos de intellectuele geschiedenis van de 100-jarige Arbeidersgemeenschap, inmiddels omgedoopt tot Banning Vereniging.
Opvallend is hoe Banning de nadruk legde op “een geestelijk gerichte, aan religieuze waarden georiënteerde beschaving”. De arbeidersbeweging en christendom hadden veel raakvlakken. Banning introduceerde het begrip persoonlijkheid, wat voor hem een zuiver religieus begrip was. Hij wilde tegenover het economisch determinisme van het marxisme en diens geseculariseerde heilsleer aan het socialisme een nieuw ideologisch fundament geven en dat kon gevonden worden in het christendom.
Hier zien we onmiskenbaar een link met het cultuurchristendom. Het socialisme werd voor Banning steeds bewuster drager van “het door Christendom en humanisme gestempelde cultuurbezit van Europa”. In een tijd van geestelijke verwildering en ontworteling van de massa’s en het opkomend nationaalsocialisme was een nieuwe bezieling nodig en die vond Banning in het personalistisch socialisme, een nieuwe vorm van socialisme dat “wortelt als zedelijke levensvorm in het persoonlijkheidsleven van de mens”. In het personalisme vond Banning het antwoord op de vraag naar “het behoud en de mogelijke vernieuwing van onze Europese en nationale beschaving, om het Christendom en het humanisme tegenover communisme en nationaal socialisme, om geest tegenover macht”. Slechts “een diep godsdienstig pathos” kon de massa binden en vormen. Hiervoor was dan wel een vernieuwde kerk nodig, zoals die na de Tweede Wereldoorlog herrees. Het was voor Banning wezenlijk dat het christendom de naoorlogse politiek zou bezielen.
Het boek laat zien hoe deze religieuze inspiratie in de PvdA en de Woodbrookers volstrekt teloor is gegaan. Wel werd er blijvend nagedacht over vorming, zingeving en de relatie tussen individu en gemeenschap, maar losgekoppeld van de christelijke wortels, waarvoor Banning als ‘rooie’ dominee zich heeft ingezet. Het boek heb ik ge lezen als een hommage aan deze boeiende figuur, al biedt het natuurlijk veel meer dan inzicht in zijn levenswerk. Ik ben het met de schrijver eens dat als zijn boek íets wil zijn, “dan is het een herwaardering van een traditie die in de jaren zestig en zeventig ten onrechte als verouderd bij het ideologisch grofvuil werd gezet”. KvdZ
Het seculiere experiment. Over westerse waarden in radicale tijden,
Hans Boutellier.
Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2019; 236 blz.; € 24,90.
De secularisatie heeft op verschillende terreinen ook maatschappelijke gevolgen, stelt Hans Boutellier in dit boek. Er is het verdwijnen van het houvast en het ontzag dat besloten lag in het vertrouwen op een hogere macht. De secularisatie is vooral een westers verschijnsel, aldus de schrijver die wetenschappelijk directeur is van het Verwey-Jonker Instituut en hoogleraar Veiligheid & Veerkracht aan de Vrije Universiteit. Er wordt van alles geloofd, maar het normatieve belang daarvan voor de samenleving is verdwenen. We zitten nu met het probleem dat we niet weten wat waarheid is, maar we wíllen het ook niet meer weten, zo benadrukt Boutellier. Ondanks dat alles, blijkt dat in het samenleven zonder God de westerse samenleving een enorme veerkracht blijft vertonen. “Het is geen zooitje geworden, zoals mijn vader dacht. Er zijn tal van problemen, maar ze blijken niet onoverkomelijk. De westerse samenleving is behoorlijk succesvol in termen van zelfverkozen en opgelegde discipline – daar blijkt geen God voor nodig.”
Dat alles neemt niet weg dat er een herwaardering van de religie is gekomen bij publieke intellectuelen, zoals Jürgen Habermas en Roger Scruton. Religie is nuttig voor de morele kwaliteit van de samenleving, als past voor Habermas de naam van God niet in de wet en streeft hij naar een strikte samenleving onder seculiere condities. In de westerse samenleving leven verder miljoenen moslims die de scheiding tussen kerk en staat niet accepteren.
De schrijver gaat in op de seksuele verloedering, de veiligheidsobsessie (gevolg van angst) en de ontwaarding van de politiek. Juist bij dat laatste zien we de radicale secularisering het hardste toestaan. De samenleving functioneert niet meer op basis van religie en ideologie, maar van pragmatische politiek, een “pragmacratie”, aldus Boutellier. De politicus heeft zijn gezag verloren in navolging van de pastoor en de dominee. “Iedereen een beetje beter laten leven, dat is het hoogste politieke ideaal. Het is de politicus van vandaag niet kwalijk te nemen; hij heeft, zonder enige ideologische ruggensteun, een tragische positie. Hij moet het helemaal uit zichzelf halen, maar zijn mogelijkheden zijn beperkt. Niemand neemt hem echt serieus, maar hij mag daar niet naar handelen.” Niet goed en kwaad zijn leidend, maar beter en slechter. Er is geen gedeeld bezielend verhaal, geen politiek zonder groter idee. De mens heeft alles, maar zijn onbehagen en gemis aan geluk groeit. “Dat is de achilleshiel van de liberale democratie: we weten waar we voor staan, maar gaan we er ook voor?” We schrikken vaak van de vrijblijvendheid, van de leegte van het liberale mensbeeld, van het hyperconsumentisme. Het maakt ons onzeker en kwetsbaar. “Dat is tegelijk bevrijding en tragiek: we zijn vrij om te bepalen wat we willen, maar we moeten iets vinden zonder te weten waar we naar zoeken.”
Het boek verscheen in 2015 maar de schrijver schreef dit jaar een herziene versie, onder meer door er een nieuw hoofdstuk aan toe te voegen. Niet dat hij wilde terugkomen op de resultaten, integendeel, maar omdat hij de consequenties ervan beter is gaan begrijpen. Hij constateert dat de westerse wereld geradicaliseerd is geworden. Hij ziet ongegeneerd superioriteitsdenken, islamitische afkeer van het Westen en blinde haat op de sociale media. Het verzet tegen de westerse, seculiere, liberale rechtsstaat is niet voorbehouden aan radicale religieuze groepen, maar komt ook van binnenuit. Er is de neiging om het vacuüm van gedeelde levensbeschouwingen te zoeken in “primaire identiteiten”, zoals religie, etniciteit en nationaliteit. Er is een hernieuwde publieke aanwezigheid van religie ontstaan, wat hij “cultuurchristendom” noemt. Het beroep op de christelijke tradities is een nieuwe vorm van identiteitspolitiek waarin men zich terugtrekt op het geloof van gisteren. “De cultuurchristen is dus een spijtoptant of begrijpt zijn afvalligheid niet.”
Boutellier is soms moeilijk te volgen wat zijn eigen standpunt is. De grote verhalen zijn verstomd, constateert hij terecht, maar hij houdt zijn hart weer vast als er een verlangen naar een nieuw groot verhaal komt. Hij noemt zichzelf een product van de secularisering, maar ziet wel “het belang, van geloof, hoop en liefde voor de kwaliteit van het westers samenleven. Ze zijn bij wijze van spreken te belangrijk om aan de theologen over te laten”, zo stelt hij in zijn epiloog. Hiermee kijkt hij weer een opening te bieden voor een religieus perspectief op mens en samenleving, al zal hij dat niet met cultuurchristendom willen afficheren. De oorspronkelijke titel “Hoe we los van God los gingen samenleven”, had voor mij best gehandhaafd kunnen worden. Want daarmee geeft hij toch de kern én oorzaak van de secularisatie weer. KvdZ
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 2019
Zicht | 104 Pagina's
