Wij weten niet wat we moeten doen
Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn op U gevestigd. II Kronieken 20 vers 12, Lutherse vertaling
Ons Bijbelverhaal gaat over een man, de Israëlitische koning Josafat, die door vijanden bedreigd wordt en in een oorlog is verwikkeld. Het is dus een strijdbaar mens waarover onze Bijbeltekst spreekt. Hij heeft zijn volk om zich heen verzameld om te overleggen wat te doen. Plannen moeten gesmeed worden. Vastbeslotenheid is van levensbelang. En hij spreekt tot het volk. Maar dan gebeurt er iets heel zeldzaams maar typisch bijbels: de plannen van de koning lopen op niets uit, zijn vastbeslotenheid verandert in moedeloosheid en ootmoed. En daarom eindigt hij met de woorden: ‘Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn op U gevestigd.’
Wij weten het heus wel
Dat is me nogal een strijdkreet, nietwaar? Wij zouden er niet bepaald van onder de indruk zijn als de belangrijkste man van het land op het be slissende moment het volk zou trakteren op een uitspraak als: Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn op U gevestigd. Wij zouden zo’n leider onder hoon en spot uit ons midden verjagen. Is dat een programma waar visie uit blijkt? Nee, dan zijn wij vandaag de dag wel iets anders, iets beters gewend. Wij weten heus wel hoe we dat moeten aanpakken. Bij ons veranderen strijdkreten en programma’s niet in gebeden, maar het zijn vlammende woorden die het volk opzwepen in enthousiasme, zodat de banieren wapperen en iedereen zal weten dat het gaat om een goede zaak. Vastbeslotenheid, vastberadenheid en geloof in eigen kunnen; zeker geen moedeloosheid of ootmoed. Omgekeerd worden gebeden tot programma’s en bevelen. En natuurlijk moet dan aan het slot van zo’n programma de naam van God worden genoemd. De Heere krijgt ook nog een plek in onze plannen en pleidooien. En als het zover is, dan is ons plan, ons verhaal, ons christelijk program klaar. Zo horen we het graag. Hoe jammerlijk, armzalig, hoe smadelijk en laf, hoe weinig getuigend van verantwoordelijkheid klinken dan die woorden uit de Schrift: ‘Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn op U gevestigd.’ Hoe zwak en besluiteloos klinkt deze leider van het volk in vergelijking met onze christelijke sprekers die zo sympathiek en vastberaden overkomen. Hoe langer wij over deze Bijbeltekst nadenken, hoe meer wij dit Woord willen veranderen en corrigeren: Wij weten heus wel wat we moeten doen, en intussen zijn onze ogen ook op U gevestigd. Dat zou al een geweldige vooruitgang zijn.
Veranderingen en vragen
Het is echter de vraag hoe duur deze vooruitgang is. Want de prijs van de waarheid is hoog, te hoog voor deze vooruitgang. Echter, wij moeten bereid zijn deze prijs te betalen. Tenminste, als wij het gebed van de Bijbelse vorst willen inruilen voor onze strijdbare christelijke leuzen.
Omdat de man uit de Bijbel toch gelijk heeft en onze volksmenners niet, moeten we die vooruitgang maar niet meemaken. Het is namelijk bezijden de waarheid, een stap te ver. Het is gewoon waar, of liever gezegd: het past helemaal bij de situatie waarin wij terecht gekomen zijn, als we zeggen: Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn op U gevestigd. Ik zou haast willen zeggen: deze woorden gelden nu meer dan ooit.
De grote teloorgang van onze idealen, onze plannen, onze systemen en structuren stelt ons iedere dag voor de vraag: Wat moeten we doen? Dagelijks moeten we besluiten nemen. Kiezen we voor dit of voor dat? Welke koers gaan we varen? Wat doen we wel, wat doen we niet? Alles wat vanzelfsprekend was, staat thans op losse schroeven. Moeten we onze kinderen individualistisch opvoeden of collectivistisch, met gemeenschapszin? Wat mag de overheid wel en wat mag ze niet? Is het huwelijk het een en het al of zijn er andere vormen van samenleven mogelijk? Kortom, hoe moet ik mij als staatsburger gedragen, hoe als echtgenoot? Al deze vragen zijn door de vele veranderingen in de wereld open vragen geworden. Omdat we toch keuzes moeten maken, stellen we onszelf keer op keer de vraag: Wat moeten we toch doen? Wij weten niet wat we moeten doen.
Gods verborgen gebod
Maar ook hier zal de christelijke redenaar snel ter plaatse zijn. Hij zegt: pak de Bijbel er maar bij en lees maar. Daar staat toch heel duidelijk: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als u zelf’? Het gebod van de naastenliefde kennen wij toch allemaal? Maar ook nu moet de nuchtere vraag gesteld worden: Het gebod van de naastenliefde ken ik zeker, maar weten wij werkelijk wat dit gebod betekent? Wat betekent ‘Je naaste liefhebben’? Wat betekent dat voor een politicus, die moet kiezen tussen oorlog en vrede? Wat betekent dit voor de opvoeding? Voor het huwelijk? Voor de economie? Voor de zakenman? Wat moeten wij doen? En hoe hebben wij onze naaste lief? Door de zaak uit te breiden en te zorgen voor werkgelegenheid? Wat betekent het voor ons? Betekent het dat wij onze kinderen laten opgroeien in alle vrijheid, of met de nodige restricties? Waarom zou vrijheid te maken hebben met liefde, en restricties en tucht niet? U ziet het, het woord ‘je naaste liefhebben’ is niet zo duidelijk als het lijkt. Het is geen recept, zo in de trant van: dit moet je doen en dan komt het goed. Heel vaak krijgen we het tegendeel. Doordat wij ons onder dit gebod stellen, ervaren we veel meer de verborgenheid van Gods gebod voor ons, en worden we alleen maar radelozer. We weten het gewoon niet meer. We worden onrustig omdat we wel weten van Gods gebod, maar niet weten of we dit gebod wel goed interpreteren en in praktijk brengen. Het gebod van God is soms helemaal niet zo helder en praktisch. God verbergt Zich met regelmaat voor ons. En wij weten met vrees en beven dat Gods toorn over ons is gekomen. Wij zijn Gods gebod kwijt en het is donker om ons heen. Wij weten niet wat we moeten doen. God heeft Zijn geboden voor ons verborgen, want wij hebben Zijn geboden door de eeuwen heen verduisterd, onschadelijk gemaakt, overtreden, bespottelijk gemaakt. En nu worden we geconfronteerd met honderden menselijke geboden, maar Góds gebod zijn wij kwijt.
Wij zijn radeloos
Daar moeten we toch eens bij stil blijven staan. Het is net alsof we in een prachtig landschap zijn beland, met een weids uitzicht, en plotseling worden we overvallen door mist en we zien geen hand meer voor ogen. Het is net alsof we ineens een zonsverduistering meemaken en alles donker, kil en koud is. Wij weten niet wat we moeten doen. Wij zijn radeloos. En hoe meer we vertwijfeld toch beslissingen moeten nemen, hoe meer de radeloosheid toeslaat. En nu willen we terug, maar de weg terug is geblokkeerd. Dan willen we voorwaarts, maar die weg loopt dood. En zo leven we van moment tot moment onder de vloek van ons eigen handelen en de toorn van de heilige God. En dan horen we als christen opnieuw de boodschap dat God de wereld voor de tweede keer geschapen heeft. En de werken van die tweede wereld zien er toch wel wat anders uit in vergelijking met de eerste schepping; die tweede schepping heet kruis en opstanding. In het kruis van Christus is de gevallen wereld ten einde gebracht en geoordeeld, met heel haar hebben en houden. Het oordeel van het gericht gaat over al ons doen en laten. De mens, met alles wat hij weet over God en wereld, moet met zijn programma’s, plannen en systemen sterven onder Gods oordeel. Maar Christus is opgestaan en met Hem de nieuwe mensheid. God heeft gedaan wat geen mens kon. Hij heeft de mens door de dood tot het leven gebracht. Hij heeft Zijn gebod, dat tot het leven leidt, bekend gemaakt en Zelf vervuld. Hij spreekt: Ik doe het, en niemand anders. Gelooft het evangelie!
Zien op christus
Dit is Zijn nieuwe gebod, dat wij naar Hem zullen kijken, naar Hem die in de dood het leven, in het kruis de opstanding heeft verwezenlijkt. Wij zijn tot leven gewekt. Wij leven in de genade. Wij zijn geheiligd en gereinigd. Wij zijn gerechtvaardigd. Wij zijn met Christus opgestaan, maar wij weten dat alleen als we naar het kruis kijken, dat wil zeggen: als we weten dat wij dood en onder de toorn liggen, dat wij onheilig en onrein zijn, dat wij weten dat we niet weten wat we moeten doen. Wij zien in deze wereld alleen maar naar het kruis. Wij zien onszelf ook alleen maar als mensen die onder het kruis veroordeeld zijn, als mensen die niet weten wat we moeten doen. Maar we geloven in het kruis in het leven, in de zonde in God, in de verborgenheid in hetgeen openbaar is, in het verborgen gebod in het gebod dat bekend is. Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn gevestigd op U, op de opgestane Heere. Wij weten niet wat we moeten doen, en we staan hier als vervloekten onder het kruis. Onze wegen zijn doodgelopen. Maar onze ogen zijn gericht op U, U die in het gericht en de genade, in het kruis en de opstanding God blijft en Uw gebod tot gelding brengt, of de wereld erop stuk breekt of niet. Wij zijn gericht op U, niet als mensen die uiteindelijk wel weten wat zij moeten doen, maar als mensen die het helemaal niet meer weten. Wij weten alleen dat de Heere zonden vergeeft en genadig is, dat we geen vaste grond onder de voeten hebben. Maar we weten ook dat we vastgehouden worden, ook al is de afgrond diep. Wij weten dat Gods wegen en Gods gebod in deze wereld verborgen zijn onder het kruis, maar dat ze openbaar worden in Gods koninkrijk.
Toon ons het licht van uw opstanding
En nu gaan we naar huis, naar ons werk: arbeiders, ambtenaren, kooplieden, studenten, predi kanten. We gaan naar huis, naar onze arbeid, en we weten niet wat we moeten doen. Maar nu weten wij, dat onze arbeid onder het kruis, onder het gericht van Christus staat; dat de bodem waarop we staan onzeker is geworden. Dat wij op deze bodem niet kunnen blijven staan zonder weg te zinken. En daarom moeten we voorwaarts gaan en ons heel goed realiseren dat we niet weten wat we moeten doen, maar dat we de handen niét in de schoot leggen, berusten en wachten tot God tot actie overgaat. Ons moet het vergaan als degene die van ijsschots tot ijsschots naar de overkant van het meer springt. Nergens mogen we uitrusten, nergens stilstaan, want anders zakken we weg, in de afgrond. Nauwelijks hebben we gesprongen of we moeten alweer springen en dat gaat maar door; onder ons de afgrond en voor ons – dat weten we – het vaste land. Maar we zien het land nog niet. En toch weten we dat het er is. Onze ogen zijn op U gevestigd, op de vaste grond, het land van Gods onbuigzame geboden, op het Koninkrijk van de nieuwe schepping waar alles duidelijk zal zijn. Laten we niet wegzakken tussen de ijsschotsen, waarop we drijven. Laten we niet blijven zitten in de nevel en de kou. Toon ons, o Heere, in alle duisternis van het kruis, het licht van Uw opstanding, Uw belofte, dat Uw gebod onbuigzaam is. Laten we Gods verborgen gebod liefhebben. En geef ons, o Heere, de hoop, dat wij Uw geboden ooit zullen houden. Wij kinderen van de wereld, mannen en vrouwen van de arbeid, wij verschijnen voor Uw Aangezicht en bidden: Wij weten niet wat we moeten doen, maar op U zijn onze ogen gevestigd. Verberg Uw geboden niet voor ons. Wij weten dat Uw trouw groot is.
Preek (enigszins bewerkt) gehouden op 8 mei 1932 in de Drievuldigheidskerk te Berlijn. Vertaling door dr. L.W. Lagendijk. Ontleend aan de bundel Beter dan het leven. Preken in de crisisjaren, Baarn: Ten Have 2005, pp. 57-64.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 2019
Zicht | 104 Pagina's
