Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dogmatiek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dogmatiek

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. van de Beek, Mijn Vader, uw Vader: Het spreken over God de Vader [Spreken over God 3.2.] (Utrecht: Meinema 2017) 503 p., € 37,50 (ISBN 9789021144832).

Met deze monografie rondt prof. Van de Beek zijn zesdelige serie ‘Spreken over God’ af. De kernthese van het eerste deel in deze reeks – Jezus Kyrios – was: God kan alleen worden gevonden in en gedacht vanuit de gekruisigde Jezus. De vraag is dan: hoe van hieruit te denken over het vaderschap van God. Van de Beek leest in het Evangelie naar Johannes dat er geen onderscheid is tussen Jezus en de Vader, of het moet zijn dat Jezus de Vader openbaart (42). We kennen de Vader enkel door de Zoon, maar dan zo dat de Vader zelf zichtbaar wordt als de Verborgene. Over deze wereld straalt dan ook niet het licht van Pasen, maar ‘de dageraad van Goede Vrijdag, toen Jezus ter dood werd veroordeeld en geëxecuteerd en tot de Vader riep: “Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?” Er kwam geen antwoord. De Vader is verborgen – wij kennen Hem slechts door de Zoon die tot het einde zijn wil volbrengt, als het Lam dat de zonde van de wereld wegdraagt’ (5). Jezus is ‘niet alleen’ op Pasen opgestaan, maar ‘veeleer toen Hij geen grond meer onder de voeten had. Hangend aan het kruis trad Hij naar voren als de ware God die een God van mensen is’ (180). De inzet van Jezus Kyrios wordt hier dus nog eens krachtig aangezet en doorgetrokken. In de kleine twintig jaar sinds de verschijning van het eerste deel is het denken van Van de Beek niet ingrijpend gewijzigd.

Van de Beek verwoordt en verantwoordt zijn gedachten bijbels-theologisch op een eigen(zinnige) manier. Sterk en waardevol acht ik dat hij laat zien dat Gods vaderschap geen vorm van lievigheid is, en dat Jezus zijn Vader aanspreekt als ‘heilige’ en ‘rechtvaardige’ Vader (54-58; 69). Maar hoeveel bijbelse gegevens ook de revue passeren, Van de Beeks fundamentele these heeft ook en vooral de status van een fundamenteel-wetenschappelijk en als zodanig seculier uitgangspunt (vgl. 159). Meer dan eens betuigt hij in dit boek zijn instemming met de these van de late Kuitert, dat Gods daden empirisch nergens te traceren zijn. Maar Kuitert was ‘niet radicaal genoeg’ (149) en waar hij de drempel naar het atheïsme overging, houdt Van de Beek vast aan een vorm van theologia negativa. Die is inderdaad heel radicaal en komt erop neer dat iedereen die met een beroep op de opwekking van de Gekruisigde inhoudelijk over de aanwezigheid en het handelen van God in deze wereld wil spreken ervan langs krijgt.

Is het dan enkel een ‘nee’ dat er klinkt?

Nee, Van de Beek schrijft ook over een vrouw die de boodschap krijgt dat ze ongeneeslijk ziek is en op korte termijn zal sterven, maar tegen de artsen zegt dat dat niet kan, omdat haar man ziek is en zij voor hem moet zorgen. Ze bidt en overleeft haar man ruimschoots (379). De rede duidt zulke verhalen graag als een afglans van Pasen, een hoopvol teken dat het beter wordt. Maar we moeten uitgaan van ‘de feiten, de realiteit van Gods handelen in deze wereld’, en die ‘logenstraffen’ (159) zulke theorieën. Voor deze vrouw braken geen betere tijden aan, haar lijden werd alleen maar gerekt, om te kunnen dienen.

Het gaat er bij Van de Beek in de discussie met andere theologen hard aan toe. Zo moet Anselmus (en ook Thomas van Aquino) het met zijn godsbewijs ontgelden, omdat hij volgens Van de Beek van ‘denken’ tot ‘bestaan’ concludeert. Maar gaat het Anselmus niet juist om de omgekeerde weg?

Met diverse theologen van de laatste eeuwen wordt helemaal korte metten gemaakt.

‘Kuitert was al in Kuyper verborgen en Kuyper treedt in Kuitert aan het licht. Wat Kuitert heeft gedaan is niets anders dan de consequenties trekken uit de rationalistische benadering van zijn theologische voorgangers’ (157). En wie altijd gedacht heeft dat Barth zijn gedachten ontwikkelde aan de hand van de inhoud van de openbaring, heeft het mis gehad: ‘uiteindelijk’ was hij ‘een onkritisch theoloog die geheel past in de moderniteit’ (165), want hij deed niets anders dan een vloertje leggen voor een alternatieve samenleving die past bij de moderniteit (108; 158vv.). Ook Van de Beeks eigen leermeester Van Ruler moet het ontgelden: ‘de wezens triniteit die in het ontwerp van Van Ruler overblijft is niet meer dan een rudiment van wat de belijdenis van de levende God is’ (236, noot 61). Naar mijn overtuiging had Van de Beek er goed aan gedaan zich bij het schrijven van zijn boek af te vragen of je zo wel over grote theologen uit de geschiedenis van de kerk mag schrijven, en – dat vooral – of het gegeven dat je dergelijke dingen aan papier toevertrouwt geen aanleiding is om te kijken of de ‘mal’ die je over hen heen legt – je eigen fundamenteelwetenschappelijk uitgangspunt – wel deugt.

Wat zegt het over je eigen theologie als je voor die van anderen voortdurend woorden als ‘uiteindelijk’, ‘in werkelijkheid’ en ‘niet meer dan’ gebruikt?

Van de Beek gaat ook in op theologen die men misschien niet verwacht zou heb- ben, zoals Tillich, Von Balthasar en Küng. Het viel me op hoe invoelend hij schrijft over Tillichs ‘aanvechting van het bestaan’ en hoe hij ‘gedreven’ werd ‘tot genade alleen’ (138). En ik had graag gezien dat hij de volgende zin niet in een noot had verstopt, maar uitgelegd en beargumenteerd: ‘De theoloog die het meest geëquipeerd was om de vragen van de theologie waarvoor de Gereformeerde Kerken stonden te beantwoorden, Klaas Schilder, werd in 1944 afgezet’ (157, noot 346).

Ten slotte iets over de opbouw van dit lijvige boek – een kleine 450 bladzijden tekst! – en de ontvouwing van het betoog. De inzet is een bijbels-theologische verkenning, maar dan volgen hoofdstukken over – merkwaardige titel – ‘De God van de filosofen, de God van Mozes en de God van ooit’ en over de godsbewijzen, om daarna pas over ‘Gods eigenschappen’ en ‘Het werk van de Vader en de Triniteit’ te schrijven. Na een hoofdstuk ‘Ik ben die Ik ben’ volgen beschouwingen over ‘De cultus’, ‘Gebed’ en ‘Liefde’. Als er een doorgaande lijn van argumentatie is, is die mij ontgaan. Voor mijn besef is het meer een bundel opstellen dan een echte monografie. En zou dat niet komen omdat de kernthese van dit boek – dat de Vader alleen zichtbaar wordt als de Verborgene – het ‘uiteindelijk’ onmogelijk maakt inhoudelijk over God en zijn handelen met en in deze wereld te spreken? Toch is dat wat Van de Beek wil en daarom doet hij de zinnige suggestie om het woord ‘patrologie’ niet (alleen) een historische categorie te laten zijn, maar een volwaardige pendant van christologie en pneumatologie. En daarin val ik hem graag bij!

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Theologia Reformata | 112 Pagina's

Dogmatiek

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Theologia Reformata | 112 Pagina's