Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De meule van Stevens Jans Mulder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De meule van Stevens Jans Mulder

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Oktober 1835. Het oude stadje Hattem op de Veluwe is beroerd. Achter de vestingmuren is de sfeer gespannen. De gemoederen lopen hoog op. Op 8 oktober hebben ze de dominee afgezet, ds. A. Brummelkamp. De dominee weigert nog langer kinderen te dopen als de ouders niet trouw kerkelijk meelevend zijn. De Hervormde gemeente is verward.

Anthony Brummelkamp is nog maar nauwelijks hervormd predikant in het Gelderse Hattem. Sinds 19 oktober 1834 dient hij daar zijn eerste gemeente. Al vanaf de eerste dag dat hij in Hattem is, is het met de gezapige rust gedaan. Ferm legt hij de vinger bij allerhande kerkelijke misstanden. Hij laakt de laksheid in het uitoefenen van de kerkelijke tucht, protesteert tegen de ingezonkenheid van het kerkelijk leven, tegen buitensporige bruiloften en kermissen. Hij stelt vast: zijn eerste gemeente is bezig de oude paden te verlaten. Brummelkamp wenst op zondag ook geen gezangen meer te laten zingen. Die gezangversjes zijn meer tot ergernis dan tot stichting, vindt hij. In die gezangenbundel (uit 1807) zijn ”gif en spijze dooreengemengd”. Nee, hij zal ze niet meer laten zingen. Is hij echt tégen gezangen? Nee, hij zingt ze zelfs graag. Het Schriftuurlijke gezang heeft de liefde van zijn hart, maar in die gezangenbundel uit 1807 staan zoveel ónschriftuurlijke liederen.

Tegen het zere been

Wat misschien nog wel meer tegen het zere been van de Hattemers is, is het feit dat de nieuwe dominee al tijdens zijn derde kerkenraadsvergadering bezwaar aantekent tegen ”het dopen van kinderen, der zoodanige die geene Lidmaten der Gemeente zijn, zonder vooraf de ouders te hebben gesproken en zonder dat er een Lidmaat der Gemeente als getuige tegenwoordig zij”. Kortom: Brummelkamp – een knaap van 23 jaar oud – doopt geen kinderen van ouders die geen belijdende leden zijn, die in het geheel niet ‘kerks’ zijn en geen enkel besef schijnen te hebben van het gewicht van het heilig sacrament.

”De gemeente in Hattem had, evenals veel andere hervormde gemeenten, een aanzienlijk percentage leden die wel gedoopt waren, maar nooit tot het doen van geloofsbelijdenis en deelname aan het avondmaal kwamen. Velen waren ontrouw in de kerkgang en nau-welijks als kennelijke christenen aan te merken. Toch brachten zij hun kinderen wel ten doop, uit gewoonte of terwille van de naamgeving of met het oog op een eventueel recht op diakonale ondersteuning. De predikanten plachten zulke kinderen te dopen zonder zich daar verder mede te bemoeijen, of vooraf met de ouders te spreken” (M. te Velde).

Ds. Brummelkamp kan echter niet schipperen met de waarheid. Op deze manier wil hij de Heilige Doop niet langer bedienen, want zijn Zender zou het bloed van de goddelozen van zijn hand eisen!

De broeders van de kerkenraad zitten er wel mee. Ze beschouwen de zaak van links tot rechts, aarzelen en weifelen en zien de kwestie nog eens wat aan.

Ze doen ook echt wel hun best om een en ander in der minne te schikken. Aan onrust in de gemeente heeft geen mens wat. Ze proberen hun nieuwe dominee op andere gedachten te brengen, want andere predikanten dopen toch ook alles ”wat in het doophuis komt”. ”Spreek ons liever van zachte dingen”, zeggen ze tegen hun predikant. Maar in juni 1835 loopt het de broeders toch echt uit de hand.

Doopdienst in de Grote Kerk

Op die zondag is het doopdienst in de Grote Kerk. Voor de doopvont staan drie ouderparen. Ze begeren de doop van hun kind. Twee ouderparen hadden echter geen geloofsbelijdenis willen doen en een getuige hebben ze ook niet bij zich. Eerbiedig wordt er één kind gedoopt, in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, waarna Brummelkamp de doop beëindigt en onder ademloze stilte weer de preekstoel beklimt, beide andere ouderparen verbijsterd achterlatend. In grote verwarring loopt de godsdienstoefening af. Die zondag preekt Brummelkamp nog een keer in Hattem, nu over Jeremia 6:16: ”Zo zegt de Heere: Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel. Maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen”.

Aan het einde van die dienst kondigt de vurige Brummelkamp openlijk vanaf de kansel af dat hij voortaan geen ”Evangelische Gezangen” meer zal laten zingen. Want die gezangenbundel beschouwt hij ”als in geest en strekking niet alléén, maar ook in doel van invoering, met de Gereformeerde leer in strijd”. Hij wil God meer gehoorzaam zijn dan de mensen.

De openbare orde

Nu gaat het de kerkenraad in Hattem toch heus te ver. Waar komen ze met zo’n dominee terecht! Kerkrechtelijk was de handelwijze van Brummelkamp volkomen in orde, toch: de dominee kan maar niet doen wat hij wil. De openbare orde in de stad zou ermee gemoeid kunnen raken. De broeders kerkenraad zullen de kat de bel aanbinden en er bij het classicaal bestuur werk van maken! Men houdt in Hattem nu eenmaal niet van geruzie in de kerk.

Een van de ouderlingen dient een protest in tegen de handelwijze van ds. Brummelkamp. Nu het eerste schaap over de dam is, komen er meer. Uiteindelijk zijn het vier ouderlingen en twee diakenen die afstand nemen van Brummelkamp. Zij vinden dat door de handelwijze van Brummelkamp ”de scheuringen in deze Gemeente meer en meer toenemen, ja zelfs tot hooggaande vijandschap aanleiding geven en de liefde der naaste daardoor niet werd bevorderd”. Slechts één diaken, Gerrit Geerlings, blijft zijn predikant trouw. Broeder Geerlings, molenaar in Hattem, heeft de waarheid meer lief dan de vrede.

De Grote Kerk mudvol

Het wordt een heftige zomer in Hattem. Velen wensen hun predikant niet langer te horen. Zij gaan niet meer in Hattem ter kerke. De kerkelijke acta vermelden dat ”het grootste en fatsoenlijke gedeelte dezer Gemeente” geen gebruik meer wenst te maken van de “Leerredenen” van deze predikant. Toch zit de Grote Kerk op zondag mudjevol. Als Brummelkamp preekt, is de toeloop van buitenaf groot. Van heinde en ver komen de mensen, dringen in de looppaden tussen de kerkbanken door, op zoek naar een plek. Zij houden van de oude waarheid, wensen Brummelkamp te horen, willen daar best uren voor lopen en kunnen best zonder gezangen!

In de kerkbanken zitten steeds minder gemeenteleden en steeds meer vreemden. De tweespalt in Hattem groeit. De kerkvoogden stellen vast dat er in toenemende mate haat en nijd ontstaat, terwijl de Heere Jezus toch ”zagtmoedigheid, liefde, vrede en eensgezindheid” had gepredikt.

”Maar dán had men de vurige Brummelkamp niet als wachter Sions in haar muren moeten binnenhalen’, schrijft Chr.W.J. Teeuwen in het boek Wegen Gods in Gelre (over de geschiedenis van de Afscheiding op de noordoostelijke rand van de Veluwe). ”Brummelkamp is nu eenmaal, wat de Vlamingen noemen, een ‘zeerelooper’, een geweldig jager voor het aangezicht des Heeren, die niet alleen verteerd wordt door zijn ‘passion des âmes’ (ijver voor de zielen), maar even hevig door zijn ‘passion de l’eglise’ (ijver voor de kerk). Deze begaafde koopmanszoon verstaat de roeping van de christenridder. Hij wacht de strijd niet slechts af, hij durft ook uit te dagen”.

Ernstig vermaand

Brummelkamp wordt ernstig vermaand. Hij heeft maar te gehoorzamen aan de wetten, reglementen en verordening van de Synode van 1816. Als blijkt dat hij de zaken niet in der minne wenst te schikken, wordt van hogerhand vastgesteld dat hij de bestaande orde verbreekt en daarom strafbaar is. Hij richt twist en tweedracht aan in de kerk en is dus niet langer te handhaven. Ds. Anthony Brummelkamp wordt door het Provinciaal Kerkbestuur te Arnhem uit zijn ambt ontzet.

Op 8 oktober 1835 krijgt hij zijn veroordeling en zijn afzettingsbul thuisgestuurd: ”Het Provinciaal Bestuur ontzet den meergenoemden Anthony Brummelkamp, als predikant bij het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap, met verwijzing van denzelven in de kosten, welke door het kerkbestuur zullen worden vastgesteld”.

”Blind in de toekomst”

Ds. Brummelkamp moet zijn pastorie uit. Dat deert hem niet. Hij verhuist naar een arbeiderswoning, een vertimmerd koetshuis van het verdwenen landgoed De Waaburg, twee kilometer buiten Hattem (genoemd naar het watertje de Waa, een vertakking van de IJssel).

De jonge dominee legt het hoofd niet in de schoot. Mag hij niet preken in de eeuwenoude Grote Kerk, dan zal hij het elders wel doen. Mag hij in zijn gemeente geen ”geestelijke ambtsverrigtingen” meer doen, preken zal hij, want daartoe is hij van Godswege geroepen. Hij is als een wachter op Sions muren gesteld en hij beroept zich op niets anders dan ”op ’t geen de Heere van ons eischt in Zijn Woord”. En dat Woord vervult zijn ziel.

Zo trekt Brummelkamp er op zondag met paard en sjees op uit. Hij preekt in de wijde omtrek, dan hier, dan daar, in Oldebroek, in het Gelderse Oosterwolde, in Wezep en in Oene, in het gehucht Wyssel bij Apeldoorn, in Empe (gemeente Brummen) en in Tongeren (een buurtschap in de gemeente Epe). Zijn lijfspreuk is niet voor niets: ”Willig in het gebod, blind in de toekomst”. Waar men hem maar vraagt, en waar hij maar een geopende deur vindt, daar spreekt hij een stichtelijk woord, op de Noord-Veluwe en in de IJsselstreek, in een huiskamer, in een smederij of in een bakhuis, ergens op de deel met zijn hoofd tussen de hanenbalken of buiten op een boerenerf, bij de geur van verse koeienmest en kuilvoer.

Karnton als lessenaar

”Brummelkamp preekte vanaf een geïmproviseerde verhevenheid, met voor zich een Statenbijbel, die bijvoorbeeld op een tot lessenaar gepromoveerde karnton was gelegd. Aanvankelijk droeg hij daarbij het ambtsgewaad, dat bestond uit mantel, bef, kuitbroek en steek. Op zijn reizen liet hij deze uitmonstering sinds de zomer van 1836 meestal achterwege, vooral om niet de aandacht van de politie of van een vijandig publiek te trekken. Zijn toehoorders zaten en stonden dicht opeengepakt om hem heen, velen met een kerkboek in de hand. In schuur of werkplaats zaten er meestal ook kerkgangers in het hooi, op de meelzolder of in de hanebalken” (M. te Velde).

Brummelkamp preekt ook in de buurtschap Wapenveld, ”ten huize van den molenaar Steven Jans Mulder, molenaar, te Wapenveld, gemeente Heerde”.

Mulder is geen geboren Wapenvelder. Hij was van oorsprong afkomstig uit het Gelderse dorp Oosterwolde. Hij had de molen in 1809 - hij was toen nog maar 20 jaar - gekocht voor 2500 gulden.

In Wapenveld gaat het hem zeer voor de wind: ‘hij draagt borstrokken met wel dertig zilveren knoopen’. Mulder krijgt een groot gezin met veel kinderen waardoor er sprake is van ”een grote boel op de molenbelt”. Hij is maatschappelijk betrokken, plichtsgetrouw, sociaal bewogen en kerkelijk meelevend. De Wapenvelders moeten in die tijd nog in Heerde naar de kerk. Daar zit Steven Jans Mulder zelfs in de ouderlingenbank. Desondanks vraagt hij Brummelkamp te komen preken op de molenbelt.

Pal voor de oude waarheid

Het ziet zwart van de mensen bij de molen te Wapenveld. De deel van de woning van molenaar Steven Jans Mulder zit vol. Buiten, rond ”de meule”, bevinden zich nog wel 200 mensen. Van heinde en ver zijn ze gekomen, want Brummelkamp, de verguisde ”christenridder uit Hattem”, preekt.

Steven Jans Mulder, de rijke molenaar van Wapenveld, staat pal voor de ”kleine luyden” en steunt Brummelkamp door dik en dun. Mulder is als een rots in de branding en hij biedt de verstoten dominee uit Hattem gastvrij onderdak. Zo groeit de molenbelt uit tot een regionaal zenuwcentrum van de Afscheiding op de Veluwe, zowel voor de provincie Gelderland als voor Overijssel. Menigmaal vraagt Mulder Brummelkamp voor te gaan in zijn huis op de molenbelt, vanzelfsprekend zeer tegen de zin van de overheid. Want wat hij doet, is in strijd met de wet.

Burgemeester Nicolaas Stephanus van Meurs van Heerde zoekt naar maatregelen om de godsdienstoefeningen van ”dien dwepers” op de molenbelt te verhinderen. Die vindt men in de Code Pénal, het Franse wetboek van Napoleon, opgesteld in 1810. Op grond van die wettelijke regel mag de overheid samenkomsten van meer dan twintig mensen verbieden. En de scharen die de molen bezoeken om daar de woorden Gods te horen, zijn altijd groter dan bestaande uit maar twintig mensen.

Het is zondag 15 mei 1836. Honderden hebben zich weer met paard en wagen, of zelfs te voet, naar Wapenveld begeven. Brummelkamp zal preken bij molenaar Stevens Jans Mulder. Hij heeft er al meerdere malen gepreekt, daar de zegen des Heeren op ontvangen, maar hij heeft er ook al enkele processen-verbaal mee opgelopen.

”Den woelzieken Brummelkamp”

In de nabijgelegen herberg ” ’t Musschen Nest” in Wapenveld heeft de burgemeester een detachement van 68 officieren en lagere manschappen gestationeerd, gereed om in te grijpen. Het mag dan zondag zijn vandaag, de burgemeester zal nu toch echt een einde maken aan het optreden van ”den woelzieken Brummelkamp”. En als ’t moet, roept hij het militaire leger erbij.

Hoogstpersoonlijk is de burgervader er vandaag op uit getrokken, vergezeld van militairen, een eerste luitenant en een kapitein. ”Aldaar om tien uren gear-riveerd zijnde, zag hij een groote schare van menschen op den berg bij den korenmolen van gemelde Steven Jans Mulder bijeenvergaderd, waarvan een gedeelte zich verwijderde toen zij mij zagen”.

Er waren meer getuigen van de bijeenkomst bij de molen. De een zegt: ”Een groote menigte, ook van andere plaatsen. Wel honderd, die ik niet kende”. Een ander zegt: ”De gehele deel was vol menschen en er zaten zelfs op de balken”. Nog andere getuigen melden dat er tweemaal voor de armen werd gecollecteerd ‘met een zakje’, dat Brummelkamp gekleed was met mantel en bef, dat alle bezoekers een kerkboek bij zich hadden en dat de bijeenkomst duurde ‘zoolang als ongeveer de kerk duurt’.

De godsdienstoefening verstoord

Als de burgemeester binnenvalt, wordt de preek abrupt beëindigd. De godsdienstoefening wordt ‘uit malkanderen’ gedreven. De menigte verwijdert zich en Brummelkamp vertrekt met een boerenwagen. Opnieuw wordt er proces-verbaal opgemaakt. De dominee en de molenaar worden door de Rechtbank in Arnhem veroordeeld tot een geldboete van 100 gulden en de kosten, totaal 118,39 gulden. De molenaar wordt zelfs inkwartiering van soldaten aangezegd als hij zijn leven niet betert.

Op zondag 30 juli preekt Brummelkamp opnieuw bij de molenaar, met als gevolg opnieuw een procesverbaal. Op zondag 14 augustus gebeurt hetzelfde. Hij preekt en krijgt een proces-verbaal. Brummelkamp en Stevens Jans Mulder zijn er nauwelijks van onder de indruk. Er wordt gepreekt, soms wel driemaal in de maand. De veldwachter loopt zich het vuur uit de sloffen om de scharen uiteen te drijven en de burgemeester schrijft maar processen-verbaal uit. Burgemeester Van Meurs moet Steven Jans Mulder goed hebben gekend. Hij wist wat voor man de molenaar was. Hij schreef eens over Mulder: ”Hij is een man van een eerlijk karakter, doch zeer stijfdenkend en onverzettelijk in zijn doen, bezit weinig kunde, hoort tot de ordentelijke burgerstand, heeft een vrouw en zes kinderen, bezit nogal eenige invloed bij het domme gemeen zijner buurt”.

Doop en avondmaal

Uit het boek Vrieze’s erfgoed. 25 jaar molen De Vlijt (Jan Nitrauw) blijkt dat de onverzettelijke molenaar Steven Jans Mulder het niet opgeeft. Hij timmert kerkbanken en een lessenaar, blijft godsdienstoefeningen beleggen, sleept als het druk is extra stoelen aan, zorgt dat bij de bediening van het Heilig Avondmaal de ruwhouten tafel keurig afgedekt wordt met fijn damast, en dat de Heilige Doop met stichting kan worden uitgericht.

De molenaar is zeer inventief. Een mens mag dan de goede zaak willen dienen, voorzichtigheid is wel geboden. Als er bij de molen gepreekt zal gaan worden, geeft Steven Jans Mulder in het vervolg met de stand van de wieken aan of er wel of geen soldaten in de buurt zijn. De kerkgangers kunnen dan onderweg al van verre zien of er onraad is, want rond de molen zijn grote heide- en zandvlakten en de wieken zijn dus van verre zichtbaar. ”En over de roggeakkertjes gluren op Zondagmorgen veler oogen naar de meulenbelt en ja – tegen den Gelderschen hemel heeft de molen weer een kruis geslagen, het Afscheidingskruis! Men weet: het is weer samenkomst. Komt, nadert voor Gods aangezicht” (Uit: Wegen Gods in Gelre). Steven Jans Mulder wil wel lijden voor de goede zaak en voor de Naam des Heeren. ”Dreigt den broeders en zusters onder den last der vervolging een ogenblik de moed te bezwijken, hij vuurt ze weer aan met dat sterke woord: Maar de hooge God wil het toch, zullen wij het dan nalaten?”

Synodes van de Afgescheidenen

Vele jaren lang blijft men op de Wapenveldse molen diensten beleggen. Er worden kinderen gedoopt, enkele huwelijken bevestigd en zelfs classicale en provinciale synodes van de afgescheidenen gehouden.

Op 25 september 1840 legt kandidaat G. Wissink op de molen zelfs zijn examen als predikant af voor de predikanten Brummelkamp en diens zwager Van Raalte.

In 1840 staat koning Willem I bij Koninklijk Besluit de stichting van een christelijke afgescheiden gemeente van Hattem-Heerde-Wapenveld toe. In de molenaarswoning wordt de gemeente geïnstitueerd. Met als gevolg dat er in 1842 een einde komt aan de samenkomsten op de molenbelt. In 1853 verkoopt Steven Jans Mulder de molen aan zijn zonen Jacob en Steven.

Op 7 januari 1874 overlijdt in Heerde Steven Jans Mulder, de koene molenaar die Brummelkamp trouw ter zijde stond en voor geen mens aan de kant ging.

Volgens zijn kleindochters was hij de laatste jaren ‘kinds’ geworden.

Steven Jans Mulder was 86 jaar geworden. Hij werd begraven op de algemene begraafplaats aan de Kwartelweg in Wapenveld.


De molen afgebrand

Molen De Vlijt brandt in de eerste kerstnacht van 1980 tot de grond toe af. De meule staat in lichterlaaie. De vrijwillige brandweer van Wapenveld rukt uit, maar kan niet voorkomen dat het monument van de Afscheiding op het noordoostelijke randje van de Veluwe door een zee van vuur in de as wordt gelegd. En het is nog wel kerstnacht.

De mensen zeggen: ‘De meule is offebrand’. Was het brandstichting? Was de oorzaak ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ kortsluiting, zoals de politie zei? Een van de omwonenden van de molen, die in die kerstnacht, juist op dat tijdstip, naar het toilet moest (‘een olde mann’nkwaole’), had gewoontegetrouw even uit het raam gekeken: ‘Onder an de meule zag ik as het ware een vuurballe. Ikke de trappe of nao bened’n um de brandweer te bellen. Toe aak bened’n waare, zat ’t vuur al baovmin de meule’. Die buurman wist precies waardoor het gekomen was: Brandstichting! De ontzetting in de buurt was groot: ‘De meule is tur niet meer’.

In 1984 wordt molen De Vlijt weer opgebouwd, geheel in stijl.

Statig staat nu de achtkantige grondzeiler De Vlijt op de Veluwse stuifzandrug, hoog boven het omringende dorp, tussen de Groteweg en het Kanaal. De houten deur staat open. Binnen ruikt het naar veevoeder, riet en hout. Aan de wanden hangen spreuken: ”Al had ik Salomo’s wijsheid, en Gideons gewin, toch kan ik niet malen naar ieders zin”. En: ”Hier wordt het graan van ‘t kaf ontdaan, zo zal het ook het mensdom gaan, wanneer de jongste dag breekt aan”.

De vrije evangelische gemeente te Heerde belegt ieder jaar op Hemelvaartsdag rond de molen een openluchtdienst. Dan worden er herinneringen opgehaald aan de geschiedenis van Anthony Brummelkamp, de dominee, en Steven Jans Mulder, de molenaar.

Het molenaarshuis

Het molenaarshuis van Steven Jans Mulder brandde in 1907 tot de grond toe af. Het huis dat ervoor in de plaats kwam, brandde drie jaar later ook af. Op dezelfde plaats staat nu ”Bezoekerscentrum Vrieze’s Erfgoed”.

Binnen hangen twee schilderijen van de molen aan de muur, één van Heerder kunstschilder Jan Kleintjes. Hij schilderde de molen in vol ornaat, met de wieken in de lucht, links de boerderij, rechts de hooiberg. Het tweede schilderij is van schilder Jan van Vuuren uit Nunspeet. Hij legde de molen heel anders vast: bovenop de belt, eenzaam in het landschap.

In het Bezoekerscentrum Vrieze’s Erfgoed hangt een informatiepaneel aan de muur, met een tekst over ”Kerkrevolutie op Molen De Vlijt”. Daar bevindt zich ook de bekende gravure van de vier “eerste leeraars aan de Theologische School” te Kampen: T.F. de Haan, S. van Velzen, A. Brummelkamp en Helenius de Cock.

Herberg ’t Musschen Nest

Herberg ’t Musschen Nest, waar burgemeester Van Meurs van Heerde op 15 mei 1836 68 manschappen had gestationeerd, om een einde te maken aan de molendiensten van Brummelkamp, staat er nog steeds. Aan de Groteweg 109 bevindt zich pannenkoekenrestaurant ’t Mussennest. In de gelagkamer hangen historische foto’s en oude ansichtkaarten aan de muur. Daarop is nog te zien hoe de herberg er halverwege de negentiende eeuw uit heeft gezien.

Grote kerk Hattem

Op 19 oktober 1834 wordt de 23-jarige Anthony Brummelkamp in de Grote of Andreaskerk te Hattem bevestigd tot predikant. Hattem is zijn eerste gemeente. Bijna een jaar later, op 8 oktober 1835, wordt hij in de kerkenraadskamer van de Grote of St. Eusebiuskerk te Arnhem afgezet als predikant.

De oudste delen van de Grote of Andreaskerk dateren uit het begin van de vijftiende eeuw. De doopvont, die Brummelkamp niet wilde gebruiken om kinderen te dopen van ouders die geen belijdend lidmaat waren, is bewaard gebleven. De doopvont is versierd met druivenranken, die verwijzen naar Johannes 15:5: ”Ik ben de Wijnstok, en gij zijt de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht”.


Bronnen

Voor dit artikel is onder meer gebruikt gemaakt van:

• “De Afscheiding in de Nederlandsch Hervormde Kerk der XIXe eeuw”, J.C. Rullmann (Amsterdam, 1922).

• “De Afscheiding in haar wording en beginperiode”, J.C. van der Does (Delft, 1934).

• “Wegen Gods in Gelre” (een bijdrage tot de geschiedenis der afscheiding op den Noordoostelijken Veluwerand), ds. Chr. W.J. Teeuwen (Kampen, 1935).

• “Brummelkamp en de Afscheiding te Hattem”, A. Pik (Hattem, 1980).

• “Afscheiding – Wederkeer” (opstellen over de Afscheiding van 1834), D. Deddens en J. Kamphuis (red.)

• “Anthony Brummelkamp (1811-1888)”, door M. te Velde (Barneveld, 1988).

• “Vrieze’s Erfgoed 25 jaar molen de Vlijt Wapenveld”, door Jan Nitrauw (Wapenveld, 2009).

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Oude Paden | 64 Pagina's

De meule van Stevens Jans Mulder

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2019

Oude Paden | 64 Pagina's