Voorjaar 1943, midden in de Tweede Wereldoorlog, ergens op de VeluweHermen van Ginkel (12) geeft zijn vader groot gelijk. Moeder mag dan mopperen dat vader aan het werk moet gaan, maar je kunt die moffen toch niet steeds hun zin geven? Goed, moffen mag hij ze van moeder niet noemen. Duitsers dan maar. Het is al drie jaar geleden dat die ‘Duitsers’ Nederland binnenvielen en het leven wordt hoe langer hoe lastiger. Nu willen ze bijvoorbeeld dat 300.000 (!) Nederlandse mannen zich melden om als dwangarbeiders naar Duitsland te worden gebracht. De groeten! Geen wonder dat vader en z’n collega’s van de beschuitfabriek uit protest gaan staken, net als veel andere mannen in Nederland. Ze weigeren gewoon een tijdje om te werken. De bezetters moeten nu maar eens weten dat ze hier niet de baas kunnen spelen. Gezelliger wordt het er niet op aan de ontbijttafel. Zo te zien kan moeder wel huilen. Vader was net kwaad. Hij heeft nog eens uitgelegd waarom hij het niet kan maken om door te werken terwijl zijn collega’s staken. En dat hij dat ook niet eens wíl, omdat de mo… Duitsers ons straks allemaal als slaven voor hen laten zwoegen. Hermen neemt nog maar een beschuitje en grijnst in zichzelf. Nu kan het nog. Straks worden er geen beschuiten meer gebakken…Als Hermen drie dagen later na een paar potjes knikkeren thuiskomt voor het avondeten, is de tafel nog niet gedekt. Moeder zit op een keukenstoel – en doet niets. „Waar is vader?” Hermens ogen worden groot worden schrik. Hij vergeet adem te halen en krijgt het heet. Er klopt iets niet! Moeder kijkt zo raar. En haar gezicht is eng wit. Ze komt vlak voor hem staan, pakt zijn bovenarmen en zegt rustig, maar heel ernstig: „Ze zijn gearresteerd vanwege de staking. Vader, de chef-bakker en een paar collega’s.”„Waar is hij?!”Moeder staat op. „Als het goed is in een cel bij het gemeentehuis.”Ze is nauwelijks uitgepraat als Hermen de deur al uit vliegt, de tuin door, naar het dorp. Als het goed is, zei moeder. Wat een rare opmerking eigenlijk. Het is helemaal niet goed!Bij het gemeentehuis staan enkele mensen te kijken, dat ziet hij van een afstand. Als hij hijgend dichterbij komt, slaat zijn hart over. Abrupt staat hij stil. Tegen de muur van het gemeentehuis staan wel vijftien mannen. Allemaal houden ze hun handen op de rug. Hun gezichten kan Hermen niet zien, want die zijn naar het gebouw gekeerd, maar hij herkent vader meteen. Twee Duitsers met machinegeweren houden de wacht. Voor het eerst sinds de oorlog is uitgebroken, is hij bang. Echt heel erg bang.„Vader!” roept hij. Zijn stem piept raar. Vader heeft hem toch wel herkend, want met een ruk gaat hij rechtop staan. De wachters werpen Hermen donkere blikken toe, maarvader zelf kijkt niet om. Hij mag zich niet verroeren natuurlijk. Hermen huivert. Eén verkeerde beweging van de mannen bij de muur en de geweren zullen worden gebruikt. Hij voelt zich misselijk worden, wil eigenlijk weg, maar tegelijk wil hij ook bij vader blijven.En dus staat hij daar nog als korte tijd later een Duitse legerwagen komt aanrijden. De vijftien mannen worden erin gejaagd. Hermens ogen blijven droog, maar uit zijn keel komt een snik als vader struikelend richting de wagen wankelt. Pas als hij heel dichtbij is, valt het Hermen op dat vader zijn hand naar hem toekeert. Dan ziet hij het: in vaders handpalm glinstert zijn sigarettenkoker. Meteen weet hij wat dat betekent. Vaak genoeg is hij als klein jongetje met zijn vingers over de letters gegaan die daarin gegraveerd zijn. Wat er ook alweer precies in staat, is hij vergeten, maar het was in elk geval een psalmregel. Vader heeft wel eens verteld dat hij deze koker van zijn eigen vader heeft gekregen, kort nadat hij in de kerk belijdenis van het geloof had gedaan. Tijdens die dienst had de dominee aan vader de woorden uit een van de psalmen meegegeven. Grootvader wilde graag dat vader die nooit meer zou vergeten. Daarom had hij ze in een sigarettenkoker laten graveren.En dát laat vader hem op dit moment zien. Een tekst uit de Bijbel. Nu springen Hermen toch de tranen in de ogen. Tranen van opluchting. Natuurlijk! Vader gelooft! De Heere zorgt voor hem. Hij hoeft zich geen zorgen te maken.Terwijl de legerwagen wegrijdt, tikt hij tegen zijn pet. Door de tralies voor de kleine ruiten kan hij niet zien welk gezicht dat van vader is, maar vader heeft hém vast wel kunnen zien – en kunnen merken dat hij de boodschap heeft begrepen en vol goede moed is.Een stuk rustiger loopt hij naar huis. De legerwagen rijdt met een flinke vaart voor hem uit, en verlaat het dorp. Waar ze heengaan weet hij niet, maar hij kan moeder geruststellen. Vader vertrouwt op God. Alles zal goedkomen. Hij opent het hekje bij hun huis. Hij loopt het tuinpad op. Hij steekt zijn hand uit naar de deurklink. Dan staat hij verbijsterd stil. Aandachtig luisterend heft hij zijn hoofd op. In de verte, een eindje buiten het dorp, klinkt een knal. Nog één. En nog één. Met ingehouden adem telt hij. Na de veertiende knal wordt het stil. Veertien schoten vanuit de richting waarin zojuist een wagen met vijftien arrestanten verdween. Zijn knieën beginnen te knikken, het zweet breekt hem uit en in zijn oren klinkt een raar geruis. Duizelig schuifelt hij de keuken binnen.1 december 2016, ruim zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog, ergens op de VeluweHij kan zijn ogen niet geloven. „Het mooiste cadeau ooit”, roept hij opgetogen. Voorzichtig maakt Harm van Ginkel (11) de lange doos open en nog voorzichtiger trekt hij het apparaat eruit. Een echte metaaldetector! Al bijna een jaar lang droomt hij ervan en spaart hij ervoor. Maar een goede metaaldetector is duur. Met 1 euro zakgeld in de week moet je jaren sparen voordat je er eentje kunt kopen. Hij is klusjes gaan doen en verdiende daarmee wel iets, maar nog steeds groeide zijn spaarpot niet snel genoeg.Toen zijn verjaardag in zicht kwam, had hij veel zin om de detector op zijn verlanglijst te zetten, maar ja, dat zou natuurlijk niet helpen. Zijn ouders gingen hem heus niet zoiets duurs geven. Toen had hij een idee gekregen: „Als ik jullie nu alles geef wat ik het afgelopen jaar gespaard heb”, had hij voorgesteld, terwijl hij zijn allerliefste gezicht trok. „Misschien willen jullie dan de rest bijleggen?” Papa en mama hadden hun hoofd geschud en hij had nergens meer op gerekend.Nu is de eerste december aangebroken. Er hangen slingers, de tafel is feestelijk gedekt, hij is eindelijk 11 en… hij heeft een metaaldetector!„Eén ding”, zegt mama, „laat je huiswerk er niet onder lijden! We willen dat je je eerst nog even flink inzet voor je kerstrapport. In de kerstvakantie heb je alle tijd om te gaan schatzoeken.”„Maar dan logeert opa hier!” Papa lacht. „Ik denk dat die graag mee gaat zoeken!”Opa is inderdaad laaiend enthousiast. Als hij die middag belt om Harm te feliciteren, roept hij: „Een echte metaaldetector?! Maar da’s fantastisch! Daar gaan wij in de kerstvakantie mee op speurtocht, jongen!”Een paar weken later staat Harm dan ook te springen van ongeduld bij de bushalte. Hij kan niet wachten tot opa er is en ze samen op pad gaan met de nieuwe metaaldetector. Het is echt een gaaf ding! Hij mocht er een paar keer kort mee oefenen en weet nu hoe het werkt: hoe je op verschillende diepten in de bodem zoekt, hoe je naar speciale metaalsoorten zoekt. Hij wilde het apparaat instellen op alleen goud, maar volgens zijn vriend Frank zit er op de Veluwe vast weinig goud in de grond. Daarom zet-ie ‘m toch maar op alle metalen. Het is super spannend als de detector gaat piepen. Tot nu toe heeft hij in hun eigen tuin alleen een bierdopje en een stuk verroest prikkeldraad gevonden, maar binnenkort wordt dat anders. Hij droomt van de dag dat hij met goud en zilver thuiskomt.Een eind verder doemen twee rondje lichtjes op. De bus! De vakanties met opa zijn altijd heel erg leuk. „Twee handen op één buik” zijn ze – zegt mama altijd. Ze hebben dezelfde hobby’s, houden van hetzelfde eten en vinden dezelfde onderwerpen interessant: drones en andere op afstand bestuurbare voertuigen, dieren (vooral wilde) en uitvindingen.Eigenlijk zijn ze maar in één ding anders, bedenkt Harm, terwijl hij staat te wachten tot de bus dichter bij komt. Opa gaat naar de kerk. Hij leest in de Bijbel en bidt. Van papa en mama hoeft dat allemaal niet. Als opa komt logeren, is dat wel eens lastig. Eigenlijk vindt Harm het een beetje zielig als opa zondagsmorgens in zijn eentje zit te ontbijten en in zijn eentje naar de kerk vertrekt. Eén keer vroeg opa of hij, Harm, misschien zin had om mee te gaan, maar daar zat hij niet op te wachten. Hij vindt het raar, dat geloof in een God Die goed is en voor mensen zorgt.Eens, toen ze naar allerlei ellende op het journaal zaten te kijken, had papa gezegd dat het er niet op leek dat er een goede God was Die voor de wereld zorgde. Harm wist dat hij gelijk had. Als er elke dag mensen en kinderen sterven door oorlog, ziekte of honger, kun je toch moeilijk geloven. De bus komt vlak voor hem tot stilstand. Het brengt hem terug naar het hier en nu. Achter de raampjes ziet hij de contouren van een paar mensen die opstaan. Een van hen kent hij uit duizenden!Elke dag gaan ze wel een poosje naar buiten, ook al is het guur. Opa weet de beste plekken te bedenken: langs de spoorlijn, rondom de kerk, in het park. Ze vinden een hoop roestig metaal, maar ook twee keer 50 eurocent, 1 euro, een meisjesringetje en een grote sleutel. „Met de metaaldetector op pad gaan, lijkt op vissen”, zegt opa. „Maar het is nog spannender”, vindt Harm. „Ik zou wel eens een kogelhuls willen vinden. Dat lijkt me mooi voor mijn verzameling met soldatenspullen.” Opa geeft geen antwoord, maar op de middag voor Kerst leent hij papa’s auto en rijden Harm en hij samen naar een bos, een halfuur verderop. Onderweg vertelt opa dat er in de Tweede Wereldoorlog op die plek geschoten moet zijn.„Hoe weet u dat?” informeert Harm. Opa haalt zijn schouders op. „Gehoord.” Hij zwijgt even en zegt dan: „Eigenlijk is het veel te koud voor dit soort uitjes. Het vriest, dus de grond zal wel hard zijn. Als de vorst doorzet, kunnen we het graven over een paar dagen wel vergeten.” waar hij moet zijn. Ze hoeven Opa blijkt precies te weten niet eens lang te zoeken of ze graven met enige moeite de eerste lege huls op uit de bevroren bodem. Snel daarna is dolgelukkig, maar opa zegt vinden ze een tweede. Harm stil van wordt. Misschien zijn zo weinig dat hij er zelf ook er wel mensen doodgeschoten met de kogels uit deze dere ogen kijkt hij nu om zich hulzen, bedenkt hij. Met anheen in het stille, grijze bos.„Piep-piep-piep!” zegt de metaaldetector. Nieuwsgierig zet Harm zijn schepje opnieuw in de grond. Een derde huls? Die kan hij misschien wel tegen iets leuks ruilen met Frank.Maar dit keer stuit zijn schep op iets groters, en even later wrikt opa een plat voorwerp uit de grond. Verbaasd ziet Harm hoe opa’s handen beginnen te beven als hij de aarde ervan afschraapt. Ongerust kijkt hij toe. Opa zegt geen woord. Hij slikt een paar keer moeizaam. Zou hij niet lekker worden? Of heeft hij gewoon last van de kou? Maar hij lijkt nog steeds vol aandacht voor hun vondst.Onder het zwarte zand komt een doosje tevoorschijn dat van glimmend metaal moet zijn geweest. Er staan letters in, waar opa met een vieze, trillende vinger overheen veegt. Hij schraapt zijn keel en kijkt Harm dan recht aan. Die schrikt ervan. Opa’s ogen zijn rood en vochtig! Harm vindt het hier helemaal niet fijn meer. Het liefst wil hij naar huis. Opa is zo anders dan anders.Opa neemt hem mee naar een omgevallen boom. Samen gaan ze erop zitten en dan begint opa, eerst met schorre stem, te vertellen. Over de oorlog. Over zijn geweldige vader. Over de April-meistakingen van 1943. Daar heeft Harm niet zo lang geleden op school over gehoord. Hij kijkt er wel van op dat de vader van zijn eigen opa daaraan mee heeft gedaan! Als opa begint te vertellen over zijn vaders sigarettenkoker houdt hij het zojuist gevonden doosje omhoog. Harm z’n hart begint sneller te kloppen. Dat is het dus…?!Vol verbazing kijkt hij naar de koker die opa om en om draait terwijl hij verder praat: „Ik heb het nooit begrepen. Toen mijn vader werd meegenomen, wist ik zeker dat God voor hem zorgde. Toch werd hij doodgeschoten. Eén man kon ontsnappen door het zeildoek van de wagen open te snijden en eruit te springen. Waarom die man wel en mijn vader niet? Mijn vader vertrouwde op God! Dat had hij mij zelf duidelijk gemaakt in dat laatste ogenblik dat ik hem –levend– zag. Ik heb mijn moeder zelfs nooit durven vertellen dat mijn vader me toen die sigarettenkoker liet zien. Soms wilde ik haar vragen wat er eigenlijk op dat doosje stond geschreven, maar dan zou ze misschien doorvragen en ik wilde niet dat ze wist hoe mijn vader door God in de steek gelaten was.”Opa’s stem trilt. „Zelf wilde ik lange tijd geen belijdenis doen. Pas veel later begon ik te begrijpen dat God beter weet wat goed voor ons is dan wij zelf. Nou ja, begrijpen… Ik begon het te geloven. Toen werd alles anders. Het drong tot me door dat als ménsen elkaar van alles aandoen, dat nog niet betekent dat Gód niet meer zorgt. Soms vond ik het nog steeds moeilijk. Mijn vader was echt een bijzondere man. Ik heb hem zo gemist!”Het blijft lang stil. Dan zegt opa: „Kijk nou toch eens, jongen! Jarenlang dacht ik dat God niet voor mijn vader had gezorgd. Terwijl mijn vader zelf al wist dat God bij hem zou zijn en hem helpen zou, juist toen zijn einde kwam.”Als ze eindelijk naar de auto teruggaan, zien ze blauw van de kou. Opa zet de verwarming zo hard mogelijk. „Vroeger was nog niet bekend hoe gevaarlijk roken is”, zegt hij onderweg naar huis, „toen hadden de meeste mannen wel zo’n sigarettenkoker. Ik ben ervan uitgegaan dat de Duitsers die van vader achterover hadden gedrukt, net als zijn trouwring. Maar hij is dus op de een of andere manier hier achtergebleven.”„Papa en mama zullen wel opkijken”, zegt Harm.„Laat mij het maar vertellen”, stelt opa voor. „Morgenmiddag, Eerste Kerstdag. Het is een eigenlijk best een bijzonder kerstverhaal.”Een kerstverhaal? Daar moet Harm even over nadenken. Dan knikt hij. „Ja, een prachtig kerstverhaal!”