�Geluk"
m\
SLOT
— Mijn oude kameraad heeft dus voor ons allen gesproken. De hamer antwoordt.
De hamer antwoordt.
Ietwat stil gaat de vergadering uiteen ^-r zijn er, die een andere gelegenheid ?Pzoeken om daar iets weg te spoelen. Maar de meeste mannen gaan met hun vrouwen naar huis, want het is morgen Weer vroeg dag.
Een journalist schrijft onder zijn aantekeningen: „En zij namen de stok Weaer op".
Zeven en twintigste hoofdstuk
. En zij namen de stok weder op — de •l°"TOalist, die dat schreef, krijgt gelijk. Als bijen zwermen ze uit en peuren uit •iK bsBiag vee honing. Maar soms zitten er wel drie of vier van die met een stok gewapende mannen van wild avontuur, bij wijze van spreken, op één bloem. Want de concurrentie is zeer sterk. En de oorlog heeft veel kooplieden gekweekt. Avonturiers in de slechte zin, die met „zwarte" zaken wat geld hebben bemachtigd en die zich nu gooien op de solide handel. Lang zullen ze 't nief volhouden. Om op de veemarkt eerlijk zaken te doen en bovendien een belegde boterham te verdienen, kost kennis van zaken en zweet. De bonafide veehandelaar weet, dat hij niet lang last van deze onvolwaardige hebben zal. De kennis van vee waait niemand zo maar aan — die kan men slechts op leven en dood bevechten en dan alleen als men met een zesde zintuig begiftigd is en met grote liefde voor vee behept, en bovenal het avontuurlijk bestaan van een vrij mens moet leven op straffe van anders, zonder ooit geleefd te hebben, naar de verkeerde kant van de groene graszode met uitgedoofde ogen te moeten kijken.
Zoals de vader van Bernardus....
Zijn moeder vertelt er hem van.
Niet als de anderen is Bernardus de boer op gegaan. De morgen na het feest is hij er stil tussenuit geknepen en naar zijn moeder gegaan. Haar heeft hij op het feest van de vorige avond gemist. Zij had er bij moeten zijn. Neen hij heeft niet zonder zijn moeder te kennen geleefd. In al zijn pogen, falen en slagen was zij bij hem. Hij moest voor haar zorgen. Meer dan voor zijn vrouw — die altijd nog een goed adres I achter de hand heeft. Elke week heeft hij zijn moeder nog zoveel kunnen toeschikken, dat zij niet hoefde te werken bij een ander.
Nu zit hij bij haar aan tafel. Het oude petroleumstelletje van vroeger staat zachtjes op die tafel te branden. Een pot met kandij-klontjes die ze „voor bij gelegenheid" heeft be waard, staat op een blaadje naast de kom met schapenmelk, waarin een verdronken zilveren melklepel. Natuurlijk breit ze aan een paar wollen sokken voor haar oudste zoon — een vrouw uit de stad heeft daar zo geen verstand van, dat een sjouwer als Bernardus buiten veel kou oploopt en tot de voeten uit warm gekleed moet zijn. Aan het uitstekende touwtje tilt Ber
Aan het uitstekende touwtje tilt Bernardus een kandijklontje uit de pot vandaan en laat het proeven van zijn hete koffie., dat het knapt. Om dit knappen lacht hij — en er trekt om dit gebeuren een stille glimlach van geluk over het gezicht van de oude vrouw. Hoe goed is het, dit samenzijn te beleven.
— Weet U nog, moeder, dat U me met alle geweld boerenknecht maken wilde? Zij knikt — zet dan de bril rechter
Zij knikt — zet dan de bril rechter om een gevallen steek op te sporen. Oud wordt zij, maar de Heere heeft gezorgd, dat het haar aan niets heeft ontbroken.
Met zulke woorden belijdt zij zoiets. En dat is echt, het is de waarheid. Zij zit daar als een levend bewijs, dat God een Helper der weduwen is.
Als Bernardus boerenknecht was geworden en later boerenarbeider.. neen dan had hij niet zo voor haar kunnen zorgen. Maar zij kon toen niet anders..
— Je moest vet in je lijf hebben, daarom....
— Neen, moeder maar het ging ook over een veel zekerder bestaan.
— 'k Heb je toch vrij gelaten
— Later, ja Maar met tegenzin, 'k heb dat deksels goed gevoeld.
— Je wilt zeker graag alles weten..
— Ja toe, zeg nu eens in één keer alles. Dan zal ik ook eens alles zeggen.
— Begin jij dan maar..
En dan schermutselen ze een poosje door, wie van hen beiden beginnen zal om nu eens het klokhuis van zijn hart te laten zien. Bernardus verliest, hij moet beginnen met eerlijk op te biechten. Goed, hij doet dat. En vertelt haar, dat hij het niet verantwoord acht, zijn oude moeder langer alleen te laten. Hij is de oudste en heeft recht, dat ze bij hem in komt wonen. De oude vrouw legt haar bril tegen de kluwen sajet in haar schoot, zucht een keer, staat op, legt alles wat haar schoot herbergt voor zich op tafel en gaat, zonder eerst antwoord te geven naar het achterhuis. Bernardus drinkt smakelijk zijn zoveelste kop koffie. Lekkere koffie drink je toch alleen maar bij moeder. Dan komt ze terug met een bakje met aardappelen. Bernardus lacht tegen de grote hoeveelheid piepers en vraagt, of zijn moeder soms denkt, dat hij nog zoveel eet. Zü keurt hem daarop geen antwoord waard, maar zegt dat zij op die eerste vraag van hem nog eens rustig wil slapen. Wie bij de kinderen intrekt, is z'n vrijheid voor goed kwijt.
Voor argumenten voor vrijheid gaat een veekoopman altijd op zij — daar heeft hij respect voor — en Bernardus dringt voorlopig niet verder aan.
Stil is het nu tussen die twee.
De moeder wil die stilte breken — want zij voelt, dat hij wacht op haar biecht die ze toch liever bewaren wil.
— Rook je niet meer?
Meteen trekt ze de tafella open en haalt een zakje met grote sigaren te voorschijn. Natuurlijk zijn het van de goedkoopste soort; nietwaar, zij is altijd zuinig geweest.... maar er zijn sigaren, als Bernardus thuis komt.
Bernardus steekt er een van op en gaat daarna weer rustig op z'n gemak zitten als behoeft hij nooit bij zijn moeder vandaan alsof er geen veehandel meer bestaat alsof hij geen vrouw en kinderen heeft. Maar hij zegt niets....
Eindelijk gebeurt het en keert ze haar hart binnenste buiten.
— 't Zat al in je vader.... Die wou ook altijd handelen. Maar ik heb het tegengehouden. En dat het jou gelukt is jonge.... ik weet, dat hij vroeger veel voor je gebeden heeft, 'k Heb jullie veel te weinig van je vader verteld — maar ik moest ook altijd zo heel hard vooruit.
Van zijp. moeder moet Bernardus de aardappelschillen bij de geiten brengen Met het lege bakje terug, zegt hij, dat zijn moeder hem maar die ene geit moet verkopen omdat ze voor twee toth geen eten genoeg heeft en hij wil toch ook nog eens in zijn leven met zijn moeder handjeklappen. Zij geeft toe dat ze teveel vee aan
Zij geeft toe dat ze teveel vee aanhoudt en zij was eerlijk van plan de geit van de hand te doen. Maar Bernardus zal het beest wel niet krijgen die biedt vast niet het geld, dat ze haar schoonzoon wel vragen durft.
Kijk, en dat neemt Bernardus nu niet. Hij is toch de oudste zoon? Juist, en daarom komt het hem toe om de geit te kopen. En dan gaan die moeder en zoon el
En dan gaan die moeder en zoon elkander de handen bewerken en ze lachen niet eens om die kleine comedie het lijkt werkelijk menens. Eindelijk zijn ze het eens over de prijs, maar de zoon heeft toe moeten geven. Hij geeft meer toe en zegt: — Moeder, 'k geloof, dat ik ook een
— Moeder, 'k geloof, dat ik ook een best beetje handelsbloed van U heb meegekregen.
Zij schudt haar hoofd. Wat Bernardus daar zegt, is niet waar. Zij heeft vandaag alleen maar voor Gods armen gevochten — want de opbrengst van de geit gaat zondag in de collecte, als een dankoffer dat zij nooit gedwongen is geweest, haar hand op te houden bij de diakenen. Daar zingt zij al vast van, nu ze met een ijzeren vork in de aardappelen pikt of ze haast gaar zijn.
EINDE
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 mei 1958
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's
