Om de ziel van de jongere (XX)
IAls een verliefde
I In Spreuken 8 roept de vader zijn zoon op om zich te posteren in de buurt van waar de Wijsheid woont. Laat hij zich daar opstellen en wachten tot ze naar buiten komt. Zij weet immers de weg op de aarde en is thuis in de hemel. Ze kent God en zijn bedoeling. Er is dus veel aan gelegen dat hij haar volgt. Daarom moet hij op de uitkijk gaan staan, zoals iemand die verliefd is.
Dit beeld en motief is in Israëls latere wijsheidsliteratuur belangrijk geworden. Het is op een fraaie manier uitgewerkt in Jezus Sirach en in de Wijsheid
van Salomo. In Jezus Sirach lezen we (14: 20, 22-27):
‘Zalig de mens, die om de Wijsheid geeft (...), die uitgaat achter haar als een sporenzoeker, die zich ophoudt op haar wegen, tuurt door haar vensters, en zijn oor te luister legt bij haar deuren. Die zijn tent opslaat in de buurt van haar huis, zijn pinnen slaat in de muren en zijn verblijf neemt waar veel goede dingen zijn.’
In zijn mooie boek Weisheit in Israel zegt de oudtestamenticus Gerhard von Rad: ‘Deze onvergelijkelijke schildering van een wetenschappelijke eroos is een getuigenis van een hoge geestelijke cultuur.’ Von Rad gebruikt voor de liefde tot de wijsheid het woord ‘eroos’. Het spreekt vanzelf dat hij daarbij gedacht heeft aan Plato, die dit begrip ijkte.
Het is onmiskenbaar dat de latere wijsheidsliteratuur in Israël door Plato beïnvloed is. Aan het begin van de 20e eeuw werd dit onderkend door Herman Bavinck die sprak over twee rivierstromen die bij elkaar komen om samen één stroom te vormen: die van Hellas en die van Israël. Na de Tweede Wereldoorlog is er vooral door Martin Hengel meer en meer oog gekomen voor de ontmoeting van beide stromen.
Vooral in de Wijsheid van Salomo komen ze bij elkaar, ondermeer in de schildering van de lijdende rechtvaardige (hfdst. 1 t/m 5), maar ook en vooral in de schildering van Salomo, die als jonge man bidt om wijsheid en inzicht. In deze schildering wordt duidelijk teruggegrepen op de gedachten van Plato.
Het zoeken van God
Het is duidelijk dat het zoeken van de wijsheid voor Plato een buitengewoon belangrijk thema geweest is en dat hij dit in verband bracht met het vinden van God, ook al is hij terughoudend in het spreken hierover. Zijn terughoudendheid heeft ongetwijfeld te maken met zijn besef van eerbied: het gaat hier om de heiligste dingen. Toch laat Plato zich er hier en daar voorzichtig over uit, ondermeer in de Politeia. Wat zegt hij ervan?
We kennen inmiddels de gelijkenis van de grot: iemand wordt uit het schemerdonker gehaald en gebracht in het zonlicht. De zon is voor Plato het beeld van het goede. Het zonlicht zorgt ervoor dat de dingen zichtbaar worden, het zorgt ook voor het licht in de ogen, voor het zien, het gezicht. In de zon zit bovendien iets dubbels. Wie ernaar kijkt, kijkt zowel naar de glans van de zon als naar de zon zelf, naar het licht alsook naar de bron van het licht. De mens kan dat niet lang volhouden. Zo is het met God – wij kunnen iets zien van zijn uitstraling, maar het wezen van God kan niemand doorzien. We zien Gods manifestatie, maar wie kan Hem zelf zien? En toch, zegt Plato, kunnen wij iets van God leren kénnen. De weg erheen is het in aanraking komen met het licht, dat iets laat zien van wie God in zichzelf is, Gods wezen. Tegelijk geldt: we kunnen het wezen van God niet doorgronden. Wie is de mens dat hij dat zou kunnen!? De weg naar de kennis van God is dan ook een weg van tastend en eerbiedig vragen, het is de weg van de dialectiek.
De weg naar deze kennis is ongeveer als volgt: God openbaart zich in de schepping. Achter de schepping gaat een orde schuil: het vele en het éne doortrekt alles. Het tekent zich af in de getallenordening, in de sterrenhemel, in de muziek, in alles. Maar wie is het gegeven, als hij oog krijgt voor deze orde, daarachter te zien, tot de oorsprong ervan? Alleen degene die gelovig, met moed en volharding zoekt en wacht, die in verwondering vraagt en bij zichzelf overweegt waarop alles rust en wie het is die dit alles tot stand bracht. Wie deze weg gaat, is op den duur als een roeier die zich van de kant losmaakt en zich op het open water begeeft. Hij heeft zich los moeten maken van de wal en is in zekere zin aangewezen op zichzelf. Zoals de roeier dan weer links dan weer rechts zijn roeispaan gebruikt, om koers te houden, zo overweegt degene die in het licht van God de grond van alles zoekt dan deze gedachte, dan de andere, totdat voor hem opengaat wie het is op wie alles teruggaat: God, de bron van het goede. Door deze ervaring krijgt hij zékerheid: men gaat kennen en zien hoe zijn zuiverheid en heerlijkheid alles overstraalt. De weg naar zekerheid is de weg van dit tastend vragen.
Plato spreekt hier heel behoedzaam over. Het is heilig terrein. Maar een feit is dat hij uitgerekend over dit ‘zien’ spreekt als over een ‘kennen’ en ‘weten’. Hoe bedoelt hij dit? Het is eigenlijk niet zo moeilijk. Als iemand veel gelezen heeft over verliefd-zijn kan hij zich een voorstelling maken van wat dat wil zeggen. Als hij het echter zelf wordt dan is zijn ervaring ervan bepalend voor wat hij ervan weet. Het eerste ‘weten’ is niets vergeleken bij dit ‘weten’!
Met opzet gebruik ik het beeld van het verliefd-zijn, want dit is de metafoor die Plato zelf gebruikt. De filosoof (liefhebber van wijsheid) is verliefd op (getroffen door) het schone, goede en ware, dat heenwijst naar God. Het beeld van de verliefde is ook het beeld dat we vonden in Spreuken 8, in Jezus Sirach en in de Wijsheid van Salomo.
Drie dingen die opvallen
Drie dingen vallen in de wijsheidsliteratuur op.
1. De wijsheidsliteratuur in Israël schetst een voller, rijker beeld van de wijsheid dan Plato. Hoe kan het anders?! Israël had een veel directer toegang tot de Here God. Het vollere en rijkere komt in Spreuken 8 duidelijk naar voren: de Wijsheid was bij God tijdens de schepping. Zij komt naar de mensen toe en trekt zich hun lot aan. Ze nodigt hen uit om naar haar te luisteren. Ze wekt de liefde tot haar zelf op! Ze is welwillend. Tot degene die haar zoekt, spreekt ze bemoedigend. Het beeld van ‘eroos’ wordt veel duidelijker uitgewerkt dan bij Plato. Salomo zegt (WvS 8: 2 vv) zelfs dat hij de Wijsheid ten huwelijk vroeg en dat hij bij haar ging wonen. Dit volle, persoonlijke, innige vinden we op die manier in Hellas niet.
2. In de wijsheidsliteratuur vinden we hier en daar prachtige aanduidingen voor wat bij Plato dialectiek is.
In Jezus Sirach (14: 20, 21) lezen we: ‘Gezegend de man die zich bekommert om wijsheid en die in zijn verstand (waarmee hij de dingen met elkaar in verband brengt) een gesprek voert, die in zijn hart haar wegen overweegt en die bedachtzaam haar verborgenheden overdenkt. Hij gaat haar na als een sporenzoeker.’ In de Wijsheid van Salomo (6: 12-15) staat: ‘Stralend en onbevlekt is de Wijsheid, en gemakkelijk te aanschouwen voor wie haar liefhebben. Zij wordt gevonden door wie haar zoeken, zij komt stralend tevoorschijn voor hen die haar begeren. Hij die voor haar vroeg opstaat, zal niet moe worden. Hij zal haar vinden, terwijl ze voor haar poorten zit. Want het overdenken (mediteren, ter harte nemen) van haar is het toppunt van inzicht, en hij die waakt terwille van haar zal snel zonder zorgen zijn.’
Deze omschrijving geeft mijns inziens exact aan wat Plato bedoelt met dialectiek: in het innerlijk vragend en tastend betrokken zijn op de wijsheid omdat zij iets openbaart van wie God is.
3. De gevolgen van het vinden van haar zijn groot. De Wijsheid leert God kennen (WvS 8: 4): ‘Zij wijdt in, in de kennis van God.’ Zij doet dat door te onderwijzen (WvS 8: 7): ‘Als iemand rechtvaardigheid liefheeft, laat hij bedenken wat de vruchten zijn die de Wijsheid door (soms moeizaam) onderwijs tot stand brengt: bezonnenheid, inzicht, rechtvaardigheid en moed.’
Wie de Wijsheid liefheeft, raakt dus bezonnen, krijgt inzicht, wordt rechtvaardig en moedig. Het zijn de vier ‘klassieke deugden’. Zij maken de menselijke ziel gezond: de componenten van de ziel (denken, wil en begeerten) komen erdoor in een juist evenwicht. Dat dit gebeurt, hangt af van de gerichtheid op de Wijsheid, die er zorg voor draagt dat de mens God en zichzelf, zichzelf en God leert kennen èn Hem gaat eren en liefhebben, waardoor hij in staat raakt met inzicht en overleg te handelen. Want: ‘De vreze des Heren is het begin van alle wijsheid.’
Wat hier geschetst wordt, lijkt mij van eminent belang met het oog op de antropologie, psychologie en pedagogiek. Plato laat zien dat een mens pas mens wordt, dat de dingen in onze ziel op hun plaats vallen in het licht van God. Geen wonder dat de Israëlitische schrijvers (die dit al wisten) door Plato geïnspireerd werden. Wat hij aanreikte, stelde hen nog meer in staat om in te zien welke rijkdom de Here God hen in hun traditie had geschonken en om die eigentijds en groots in het licht te stellen.
Wat de moderne tijd betreft: het is duidelijk dat wij alleen tot grote schade van onszelf voorbij gaan aan wat de wijsheidsliteratuur ons aanreikt. Wie dat doet, moet zich behelpen met een psychologie waarin God uit het zicht is verdwenen. De gevolgen daarvan zijn ernstig: de mens raakt verward in zijn ziel en raakt verstrikt in het leven. De dingen in de ziel komen niet op hun juiste plek en ‘functioneren’ niet of doen dat verkeerd. Als de structuur van de ziel wel goed gaat functioneren, door het kennen van God, is dat van grote betekenis niet alleen voor de enkeling, maar ook voor een stad, een land, een staat. Daarover in het volgende artikel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 2020
Ecclesia | 9 Pagina's
