Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenspraak over de brief van Paulus (28a)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenspraak over de brief van Paulus (28a)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen die der wet zijn, dezen de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet; Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende of ook ontschuldigende. Romeinen 2:14 en 15

HOPENDE: Niet de weters der wet, maar alleen de daders zullen voor God rechtvaardig kunnen zijn. Dat is in de vorige verzen al door de apostel duidelijk aangetoond. Dit geldt voor Jood en heiden beiden. De Joden beroemden er zich op dat zij de wet hadden, maar hun daden waren niet overeenkomstig die wet. En de apostel heeft daarom ook gezegd, dat niet de hoorders der wet rechtvaardig zijn voor God, maar de daders zullen gerechtvaardigd worden. De Joden konden zich erop beroemen dat zij de wet in hun bezit hadden, maar zij stonden daarmee nog meer schuldig dan de heidenen.

Die zonder de wet gezondigd hebben, zullen ook zonder de wet verloren gaan. Maar zovelen als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden. De heidenen zijn dus ook niet onschuldig, al leven zij zonder de wet, daarom gaan zij ook verloren. Wat dat betekent, daar hebben we de vorige keer iets over gezegd. Dat verloren gaan, is een rechtvaardig verloren gaan. De heidenen gaan zonder de wet rechtvaardig verloren. De apostel toont dat nu ook nog wat nader aan. Al leven de heidenen zonder de wet, ze zijn toch niet geheel zonder de wet. Het werk der wet is geschreven in hun harten. God heeft eenmaal de mens geschapen met de wet der liefde in het hart. Al is de mens van God afgevallen en geheel geestelijk dood geworden, de mens is redelijk schepsel gebleven. Het beeld Gods, bestaande in kennis, gerechtigheid en heiligheid, is hij geheel verloren. Maar er is wel een natuurlijke Godskennis in hem overgebleven. En zo is er dan ook nog enige kennis van de ingeschapen wet. Daar geven de heidenen duidelijk blijk van. Dat is het, waar de apostel ons nu op wijst. Ze hebben de wet niet, en toch doen ze de dingen die der wet zijn. Ze zien nog wel een onderscheid tussen wat geoorloofd en wat niet geoorloofd is.

Daarom denken ze ook aan een plaats van heerlijkheid na dit leven en aan een plaats van straf. Ze hebben dus ook een aangeboren bewustzijn van een eeuwig voortbestaan der ziel. Dat doet hen dus ook nog met vrees voor het kwaad vervuld zijn, want ze zijn ook nog bang voor de gevolgen Ze hebben een consciëntie, zoals de apostel daar nu ook over spreekt.

UITZIENDE: Ik heb wel gezien dat er in nieuwere Bijbels, al zijn het ook Bijbels met oude vertaling, veel het woord geweten wordt gebruikt. Het is me echter ook opgevallen dat men in onze Bijbels van de Gereformeerde Bijbelstichting weer teruggekeerd is naar het woord ‘consciëntie’. Ik heb ook eens in een geschrift van een geleerde verklaarder gelezen, dat het woord consciën tie meer tot uitdrukking brengt dan het woord geweten. Consciëntie heeft meer de betekenis van ‘medeweten’. Die schrijver merkte op: geweten is geweten. Men heeft het geweten. De consciëntie is echter een medeweten. Zo spreken we over de consciëntie als de stedehouderesse Gods.

Die consciëntie spreekt ons aan, als we iets verkeerd doen. Het is wel lastig voor een mens, die iets wil doen wat niet geoorloofd is, als er zo’n consciëntie is die hem aanspreekt. En nu is onze consciëntie ook door de zonde bevlekt, want de mens is geheel verdorven geworden. Maar de consciëntie wordt ook door de mens bevlekt Ook bevlekt hij zijn consciëntie door zijn zondige handelingen Zo lezen we in Titus 1:15: Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en consciëntie zijn bevlekt. Men kan ook de consciëntie als op de mond slaan en in slaap sussen. Maar het zal wat zijn, als die consciëntie straks zal ontwaken. In het grote gericht zal de consciëntie tegen de mens getuigen. Die consciëntie is ook als een boek dat geopend zal worden. Als ik daar nu over spreek, dan mag ik toch geloven dat mijn consciëntie in dit leven tegen me is gaan getuigen. En dat zal toch bij elk mens moeten gebeuren. Dan zal men weten hoe dikwijls men over zijn consciëntie is heengegaan.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 april 2023

De Wachter Sions | 12 Pagina's

Samenspraak over de brief van Paulus (28a)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 april 2023

De Wachter Sions | 12 Pagina's