Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tussen theocratie en secularisme

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tussen theocratie en secularisme

Christelijke vorming in het onderwijs

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe geeft de christelijke school in een seculiere context gestalte aan haar vormingsopdracht? In dit artikel verkennen we deze vraag door te onderzoeken of er een derde weg is tussen een theocratisch ideaal waarin de overheid het christelijke karakter van de school moet bewaken en het secularisme waarbij de overheid een liberale agenda aan de school opdringt. Wat zou die derde weg betekenen voor de vormingsopdracht van het christelijke onderwijs?

Driestar

Op 5 september 2024 was het tachtig jaar geleden dat Piet Kuijt in Krabbendijke zijn kweekschool begon. Hoewel de opening van de school samenviel met Dolle Dinsdag was het geen euforie die hem dreef. Er ging juist een lang gekoesterde wens (van onder anderen ds. G.H. Kersten) in vervulling om leraren te vormen voor het christelijke onderwijs. Kuijt noemde zijn kweekschool “De Driestar”. Of hij met deze naam aansloot bij ds. Kersten die zijn artikelen in De Banier met drie sterren ondertekende of dat er een verband is met de drie sterren van dr. A. Kuyper in De Standaard, is niet helemaal duidelijk (zie hierover Exalto 2012, p. 172-173). In De Drie-star, de eerste nieuwsbrief van de school, uit juli 1949 zegt Kuijt wel dat de naam níet verwijst naar een hoofdredactioneel artikel. Dus: zoals Kuyper en Kersten in hun bladen deden. Het feit dat Kuijt aan zo’n artikel refereert, is een aanwijzing dat de drie sterren in de kerkelijke bladen hem wel op een denkspoor hebben gezet.

Wat Kuijt met de naam “De Driestar” wilde zeggen, blijkt uit het eerste logo (zie afbeelding 1): een brandende toorts, met in de vlam een driehoek. Daarin staat het woord “school”, op de hoekpunten de woorden “gezin”, “overheid” en “kerk”. Voor deze bijdrage over de vormingsopdracht van de school is het inzichtvol om ons vertrekpunt te nemen bij dit Driestarlogo.

Onderwijsvisie

In essentie drukt het logo een maatschappijvisie uit, aldus dr. John Exalto (Exalto 2012, p. 184). We kunnen ook zeggen: het drukt een onderwijsvisie uit, waarbij sterke nadruk ligt op de belanghebbende instituties rondom de school. Kuijt schrijft in het bovengenoemde artikel in De Drie-star dat hij aan de naam een bijzondere betekenis hecht. De woorden op de punten van de driehoek (gezin, overheid en kerk) horen bij elkaar; samen staan ze in relatie tot de school. Ouders betrekken de school bij de opvoeding van hun kinderen. De overheid moet erop toezien dat op scholen alle afgoderij en valse godsdienst wordt geweerd, dat het rijk van de antichrist er wordt uitgeroeid en dat het Evangelie van Christus er wordt verkondigd. De kerk is met de school verbonden, omdat ze nieuwe leerkrachten examineert en toezicht houdt op de inhoud van het onderwijs.

Uit deze beschrijving blijkt het theocratische karakter van Kuijts maatschappijvisie. In relatie tot de school heeft de overheid als taak erop toe te zien dat het rijk van de antichrist er wordt uitgeroeid en het Evangelie verkondigd. Dit theocratische elan lijkt in 1965 wat getemperd, als Kuijt naar aanleiding van de onthulling van het mozaïek op het nieuwe Driestargebouw zegt: ‘Wat in dit kunstwerk wordt beoogd, is uit te beelden dat de school in dienst behoort te staan van kerk, gezin en van de staatkundige en maatschappelijke samenleving (De Driestar 1965, geciteerd in Exalto 2012, p. 184). Het accent lijkt hier verschoven van een theocratisch naar een dienstbaar uitgangspunt: de school is er ten dienste van kerk, gezin en samenleving. In het vervolg is het theocratische ideaal echter helemaal terug, als Kuijt de rol van de overheid benadrukt bij de handhaving van recht en orde en bij het bevorderen van het naleven van de wet van God (zie hierover ook Exalto 2012, p. 187). Wél is opvallend dat Kuijt bij zijn verwoording van de taak van de school niet spreekt over de overheid, maar over de dienst aan de staatkundige en maatschappelijke samenleving. De overheid is vooral voorwaardenscheppend; als het gaat over de dienende taak van de school spreekt Kuijt over de samenleving.

Wat kunnen we hieruit afleiden ten aanzien van de vormingsopdracht van de school? Allereerst dat in de school de belanghebbende instituties ‘gezin’, ‘overheid/samenleving’ en ‘kerk’ bij elkaar komen. Daarbij denkt Kuijt van buiten naar binnen: gezinnen vertrouwen hun kinderen aan de school toe, de overheid moet haar theocratische roeping vervullen en de kerken hebben een toezichthoudende functie. Voor de vormingsopdracht betekent dit dat de instituties rondom de school grote invloed hebben. Vorming gebeurt altijd in relatie tot gezin, overheid en kerk. Daarnaast is er in 1965 ook een beweging van binnen naar buiten, opnieuw gemotiveerd door het theocratische ideaal: door het onderwijs moet het verval van de samenleving worden tegengegaan. Vorming is er dan op gericht dat leerlingen vanuit christelijke waarden hun plek in de samenleving innemen. De hoofdlijn is echter van de punten van de driehoek naar binnen.

Tegoed

Kuijts onderwijsvisie heeft een blijvend tegoed voor het denken over christelijk-reformatorisch onderwijs en zijn vormingsopdracht. Kort gezegd komt die hierop neer: de school is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gezin, overheid en kerk. Voor Kuijt zijn deze belanghebbende instituties voorwaardenscheppend voor christelijk onderwijs. Dit is een relevante notie voor de vormingsopdracht van de school. Ze veronderstelt het christelijke gezin, een kerkelijke gemeenschap en een overheid die onderwijs mogelijk maakt. Deze instituties dragen in gezamenlijkheid verantwoordelijkheid voor de school. Als ze divergeren, bijvoorbeeld door individualisering of polarisatie, is de christelijke school daar het slachtoffer van. Zonder commitment van gezin, kerk en overheid kan de school haar vormingsopdracht niet goed uitvoeren.

Een ander tegoed ten aanzien van vorming is de maatschappelijke functie van de school. Ook als we geneigd zijn om het theocratische uitgangspunt van Kuijts onderwijsvisie te nuanceren (waarover zo dadelijk meer), blijft het vormingsideaal dat eruit voortvloeit actueel: de school is er ten dienste van de samenleving. Theocratisch gedacht vullen we aan: ze is er ten dienste van het koninkrijk Gods, opdat God geëerd en gediend wordt.

Er is dus een relatie van buiten naar binnen én een relatie van binnen naar buiten (waarbij Kuijt vooral denkt aan de dienende taak van de kerk ten opzichte van de samenleving, niet ten opzichte van gezin en kerk). In onze christelijke schoolpedagogiek Gidsen hebben we de vormingsopdracht naar aanleiding van Kuijts drie-star als volgt geformuleerd: de school is er om leerlingen toe te rusten hun plek in kerk en maatschappij in te nemen. De christelijke school heeft daarbij altijd te rekenen met de drie belanghebbende instituties: ze vormt leerlingen tot christen en tot burger en ze bereidt hen voor op het dragen van verantwoordelijkheid in de privésituatie, de kerk en de samenleving (De Muynck & Kunz 2021, p. 285).

Discontinuïteit

Toch kunnen we Kuijts driestar-model niet zondermeer kopiëren. In tachtig jaar is er veel veranderd ten aanzien van gezin, overheid en kerk. Meer algemeen geformuleerd: de huidige samenleving lijkt niet meer op de naoorlogse samenleving. Dit blijkt onder andere uit het feit dat Kuijts harmoniemodel, waarbij alle instituties zich geroepen weten om bij te dragen aan de school, onder druk staat. Ook christelijke scholen kunnen niet meer vanzelfsprekend rekenen op het commitment van ouders; de diversiteit van opvattingen neemt ook in de relatief homogene achterban van christelijkreformatorische scholen toe. Toegespitst op vorming betekent dit dat het de vraag is of gezin en school nog op dezelfde manier bijdragen aan het vormingsideaal: om kinderen en jongeren te vormen tot zelfstandige, God naar Zijn Woord dienende persoonlijkheden, om het ideaal van dr. J. Waterink te citeren.

Hetzelfde geldt voor de kerkelijke gemeenschap: kerkelijke verdeeldheid, polarisatie en machtsdenken frustreren de vormingsopdracht van de school. Dit geldt zeker als de school door kerkelijke gezagsdragers in diskrediet wordt gebracht. Daarmee staat de loyaliteit van jongeren immers onder druk, en dat is nooit goed voor hun vormingsproces. Want wie moeten ze nu geloven?

Ten slotte is het de vraag of we vandaag nog zo positief zijn over de invloed van de overheid.

Generiek wordt de vormingsopdracht van de school bedreigd door neoliberaal denken over onderwijs in termen van economische waarde en opbrengsten. Daar wordt de zachte kant van het onderwijs (en daar zit vorming immers!) het slachtoffer van. Meer specifiek wordt de vormingsopdracht ondermijnd door een burgerschapsvisie van de overheid die in feite socialisatie inhoudt: in toenemende mate wordt een specifieke visie wat een “goede burger” is voorgeschreven voor het onderwijs, waarbij steeds meer wordt ingevuld wat die goede burger zou moeten denken, doen en vinden (zie hierover ook Bertram-Troost 2022, p. 13). Door deze druk vanuit de overheid wordt vorming in het onderwijs verengd tot socialisatie, terwijl het veel meer is: het gaat om de wording van een persoonlijkheid, in relatie tot God, de ander en het andere.

We kunnen dit laatste punt van discontinuïteit nog verder uitwerken in relatie tot Kuijts theocratische ideaal. Dit geeft aan de overheid een grote verantwoordelijkheid, maar ook veel invloed. Bij burgerschapsvorming dreigt voortdurend een socialisatie naar mainstream opvattingen in de samenleving door het uitrollen van een liberale agenda ten aanzien van diversiteit. Terecht zijn christelijke scholen hier alert op. Dit betekent echter wel dat we op dit punt met Kuijts theocratische visie minder uit de voeten kunnen. Ondanks de geestelijke verbondenheid van reformatorische scholen met Kuijt en Kersten lijken ze op dit punt eerder volgelingen van Kuyper, die de overheid juist op afstand wilde houden. Dit blijkt trouwens ook uit het beroep op de vrijheid van onderwijs, waarmee ongewenste inmenging van de overheid op het vormingscurriculum van de school wordt afgeweerd. Hoezeer deze vrijheid van onderwijs een zegen is, ze schuurt met een theocratische visie. Daarin past immers eerder een openbare school met de Bijbel dan een vrijheid waarin er ook voor christelijk onderwijs plaats is.

Ruimte

Zo bezien lijkt er van het ideaal van Kuijt weinig over te blijven. Of moeten we de zaak van een andere kant bezien? Er is reden om bij de vormingsopdracht van de school vanuit het midden van de driehoek te denken. In de huidige context is het zinvol om de eigen plaats van de school te midden van de belanghebbende instituties te benadrukken. De school is geen uitvergroting van het gezin; ze is ook meer dan een verlengstuk van de kerk; en ze is geen doorgeefluik van de overheid.

Hiermee is natuurlijk niet gezegd dat de school een autonome positie heeft. Ook nu blijft immers staan dat de christelijke school geen bestaansrecht heeft zonder gezin, kerk en overheid. Wel is ermee benadrukt dat de school een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de vorming van de leerlingen. In sommige gevallen zullen de hoekpunten het vormingsproces bevorderen, maar er zijn ook situaties waarin scholen weerstand moeten bieden. We kunnen hierbij denken aan toenemende diversiteit in de achterban van de school in gezin en kerk, toenemende polarisatie en interne verdeeldheid. In zulke situaties zal de school vanuit haar missie zélf moeten weten waar ze voor staat, tot zegen van leerlingen en hopelijk ook van de gezinnen en de kerkelijke gemeenschappen waar ze toe behoren. Die eigen positie geldt ook ten opzichte van de overheid. De vrijheid van onderwijs is ten aanzien van vorming een noodrem: je moet er niet telkens aan trekken, want dan gaat de trein niet vooruit. Maar er zijn momenten dat scholen op de rem moeten trappen. En dat is juist als de christelijke vorming van kinderen en jongeren in het geding is. Dit vraagt echter wél dat scholen hun vormingsopdracht helder hebben; niet alleen op papier, maar ook in de dagelijkse schoolpraktijk.

Vertrouwen

Wat houdt die vormingsopdracht van de school concreet in? Dr. Gerdien Bertram-Troost gebruikt in haar oratie het woord ‘vertrouwen’. Onderwijzen is vertrouwen: vertrouwen in een goede uitkomst van het vormingsproces, ook als niets erop wijst. Maar ook inhoudelijk: vertrouwen in kinderen en jongeren in hun unieke vormingsproces, vertrouwen in medeopvoeders, vertrouwen in de samenleving. Vertrouwen is volgens Bertram-Troost essentieel: zonder vertrouwen lukt het leven niet (Bertram-Troost 2022, p. 28). We kunnen hieraan toevoegen dat vertrouwen ook vanuit de christelijke pedagogiek een belangrijke waarde is: vertrouwen dat je als opvoeder in gehoorzaamheid aan je roeping door God iets goeds mag doen voor kinderen. Voor christelijke scholen is het woord vertrouwen een belangrijk begrip om de vormingsopdracht scherp te houden. Vormen we leerlingen in vertrouwen: in relatie tot God en Zijn gemeente, in relatie tot het gezin en in relatie tot de samenleving? Of voeden we op school het wantrouwen, niet eens alleen door relativerende of kritische opmerkingen over gezin, kerk en overheid, maar ook door een onpedagogische houding? Draagt de school bij aan de vorming van kinderen en jongeren tot verantwoordelijke christenen en burgers? Wat dat betreft is de opdracht van Psalm 78 het kompas: dat zij hun hoop op God stellen, Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren, opdat zij niet zullen worden als hun vaders (Ps. 78:7-8).

Als we vertrouwen een belangrijk begrip noemen voor de vormingspraktijk op school, werkt dit echter ook de andere kant op: geven de deelnemende instituties de school het vertrouwen? En als dit vertrouwen onder druk staat: op welke manier gaan we dan met de school om? Via de pers is het wantrouwen snel geventileerd (en gevoed). Gebed en gesprek kan wantrouwen wegnemen. En de school kan haar winst doen met kritiek: van ouders, van kerkelijke gezagsdragers, van de inspectie. Maar dan wel als de relatie van de drie-star intact blijft.

Vuur

We benadrukken de eigenstandige positie van de school te midden van gezin, kerk en overheid/samenleving. Wat dit concreet betekent voor haar vormingsopdracht, kunnen we duidelijk maken met het eerste Driestarlogo. In dit logo is een vlam zichtbaar. Kuijt zegt er niet veel over; het lijkt vooral de artistieke vrijheid van tekenleraar Jan van den Berge. Voor onze gedachtebepaling is die vlam echter veelzeggend. Ik ontleen er aan het slot van deze bijdrage drie overwegingen aan, waarbij het vuur staat voor het Evangelie en daarmee voor het dienen van God.

Allereerst is voor de vorming van leerlingen essentieel dat in de school zelf een vuur brandt. Dit stelt de vraag naar de missie van de school, maar ook hoe leraren zich eraan verbinden om bij te dragen aan het vormingsproces van leerlingen (zie ook het recente proefschrift van dr. Peter van Olst). Het stelt de vraag naar de professionaliteit van leraren en hoe ze werken vanuit geloof, hoop en liefde (zie Kunz 2024). Je kunt alleen een vuur ontsteken als je er zelf, door genade, door bent aangestoken. In de tweede plaats stelt de vlam de vraag op welke manier kinderen en jongeren worden aangevuurd: is het dienen van God realiteit op school, in Gods eis én belofte? Is er ruimte voor genade, voor opnieuw beginnen, voor vertrouwen en voor herstel van geschonden vertrouwen; zowel tegenover de HEERE als tegenover mensen? Ten slotte: leeft in de school het verlangen om iets goeds te doen voor de samenleving? Te beginnen in de eigen schoolomgeving. Wat dat betreft zijn er inmiddels mooie voorbeelden die de vormingsopdracht van leerlingen concreet maken. Zo wordt er toch iets zichtbaar van het theocratische ideaal.

De nadruk op de eigen ruimte van christelijke scholen biedt een begaanbare weg tussen theocratie en secularisme. Ze neemt het theocratische ideaal niet zondermeer over; evenmin levert ze zich uit aan de seculiere overheid. Maar, naar Kuijts ideaal, is ze er als christelijke school ten dienste van gezin, kerk en samenleving.


Literatuur

• Bertram-Troost, G.D. (2022 Menswording in een laagvertrouwensamenleving. Kansen en uitdagingen voor onderwijs. Vrije Universiteit.

• De Muynck, Bram & Kunz, Bram (2021). Gidsen. Een christelijke schoolpedagogiek. KokBoekencentrum.

• Exalto, John (2012). Wordt een heer! Kweekschool De Driestar en de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden. Groen.

• Kunz, Bram (2024). Krassen op de ziel van de leraar. Een deugdethische benadering van de professionele vorming van christelijke leraren. Driestar educatief.

• Olst, Peter van (2024). Faithfully Connected. Holistic Teacher Formation for Shalom-Seeking Citizenship in a Fragmented Society. A Case Study.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 2024

Zicht | 84 Pagina's

Tussen theocratie en secularisme

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 2024

Zicht | 84 Pagina's