Samenspraak over de brief van Paulus (46)
Wij weten nu dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij. Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Romeinen 3:19 en 20
HOPENDE: De apostel is nu gekomen tot het eigenlijke doel van zijn schrijven. Nu zal hij die dierbare leer van de rechtvaardigmaking van de goddeloze zondaar alleen op grond van de gerechtigheid des Middelaars, in de afsnijding van al het werk van de mens, ons duidelijk gaan verklaren. Die zalig worden, zullen allen op een zelfde wijze zalig worden. Wij weten nu dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij. Met de wet bedoelt de apostel hier niet alleen de wet der tien geboden of wat we in de vijf boeken van Mozes beschreven kunnen vinden, maar geheel het Woord van God. Immers heeft de apostel de Prediker, de Psalmen en ook de profeet Jesaja laten spreken.
UITZIENDE: De mens wordt in zijn natuurstaat dus door het gehele Woord van God veroordeeld. Och vriend, daar weten de zovelen die zich alleen de evangelische waarheden maar toe-eigenen, blijkbaar niet van. Maar die door God door de wet tot de kennis der zonde worden gebracht, zien zich door geheel Gods Woord veroordeeld. Er is een tijd in hun leven, dat zij de Bijbel niet durven te openen, want geheel dat Woord heeft niet anders dan vervloeking en veroordeling voor hen. Zelfs de dierbaarste evangelische waarheden getuigen tegen hen. Dat hier met de wet het gehele Woord van God bedoeld wordt, zegt de kanttekening ook zeer duidelijk, want de kanttekening zegt: ‘Deze reden doet de apostel daarbij, om te tonen dat hij dit terecht op de Joden duidt, dewijl God in Zijn Woord door Zijn profeten tot de Joden spreekt’. De Joden worden hier dus eigenlijk in het bijzonder door hem aangesproken. Zij waren dus ook onder de wet. Al leefden zij onder het licht van het Evangelie ter onderscheiding van de heidenen, in hun natuurstaat waren zij onder de wet. Onder de wet te zijn, dat wil nogal wat zeggen. Onder de wet te zijn wil zeggen met de wet verenigd te zijn, zoals de vrouw verbonden is aan haar man. Dat zal de apostel in Romeinen 7 ons nog wel nader gaan verklaren. Alleen door de dood kan men maar op een wettige wijze van de verbintenis met de man ontslagen worden.
HOPENDE: Nu zegt de apostel dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen die onder de wet zijn. Die wet spreekt met een bijzonder gezag. Nu mochten de Joden wel leven onder het licht van het Evangelie, maar wie het ook waren van de heilige Bijbelschrijvers, of het nu David of Salomo of Jesaja was, ze hadden allen de Joden hetzelfde te zeggen. Het portret van de gevallen mens werd de Joden door al die evangelische Bijbelschrijvers op een zelfde wijze voor ogen gesteld. Daarom laat de apostel er ook op volgen: opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij. Eigenlijk werden de Joden door de evangelische geschriften nog meer veroordeeld dan de heidenen, daar de schanddaden door hen bedreven nog zoveel te erger waren. Hoe het ook zij, het gehele Woord van God verklaarde de Jood buiten Christus voor God verdoemelijk, ook al zou men onberispelijk naar de wet geleefd hebben.
UITZIENDE: Wat voor de Joden gold, geldt nu ook voor ons. Het gehele Woord van God, Wet en Evangelie, veroordeelt de mens in zijn natuurstaat. Zo geldt dus ook voor ons: Wij weten nu dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen die onder de wet zijn. Zolang als de eerste man niet voor ons gestorven is, zijn we onder de wet. En dan moet ook het Evangelie ons veroordelen. Dus er moet wat in ons leven gebeuren, zal het Evangelie ook geen veroordeling meer voor ons hebben. Daar willen velen niet van weten. Men neemt nog wel aan, dat wij allen gevallen Adamskinderen zijn en dat de wet in de staat waarin we van nature verkeren, alleen maar vervloeking voor ons heeft, maar men redt zich met de troost die het Evangelie biedt. Dat is het aanbod van genade waar men zich mee helpt. Maar zolang als we aan de eerste man verbonden zijn, heeft het Evangelie geen troost voor ons. Er moet dus wat gebeuren in ons leven. Daar wil men over het algemeen maar niet van weten. Men ziet niet, dat het de grootste ellende van de mens is, dat hij onder de wet ligt.
Buiten een Goddelijke daad waardoor we losgemaakt worden van de wet, worden we nooit ontvankelijk voor het Evangelie. We blijven dan een gerechtigheid voor God in en door de wet zoeken. Dus het Evangelie waar we ons mee willen helpen, is niet anders dan een wettisch Evangelie. We blijven daarmee met onze godsdienst op de been. Men loopt over van godsdienst. Al die mensen die de mond vol over het Evangelie en over het ruime aanbod van ge - nade hebben, zijn daaraan te kennen. Daarom stuit al hun geredeneer zo af bij mij. Hoe meer en hoe ruimer ze spreken, hoe meer mijn mond wordt toegesloten. Men heeft zo’n beredeneerde godsdienst. Men kan zichzelf zo helpen met het Woord. Allerlei gepaste waarheden voor verschillende omstandigheden heeft men zo tot zijn beschikking. Maar al dat geredeneer doet me niets.
Als ik iemand mag ontmoeten, die me weet te vertellen hoe men met al zijn wettisch werk aan een eind gekomen is en met heel zijn godsdienst als een gruwelijk goddeloos schepsel naar de hel gemoeten heeft, maar dat daar een weg tot verlossing is ontsloten in een gerechtigheid buiten de mens, dat slaat bij me aan. Dan voel ik dat dit een Goddelijk werk is, want waarlijk, het is een Goddelijk werk, om een mens die niet anders kan doen dan een gerechtigheid in de wet zoeken, in zijn totale verlorenheid te doen komen waarin de wet hem niet meer helpen kan. En het is een Goddelijk werk, om zulk een mens een weg buiten zichzelf te doen vinden.
HOPENDE: Daarom is het niet tegen te spreken, dat er een Goddelijk werk moet plaatsvinden om een mens ontvankelijk voor het Evangelie te maken. Het is niet anders dan zoals Boston, op wie men zich zo graag beroept, het beschrijft, als hij het zo voorstelt met het voorbeeld van iemand die het schip van de vijand in het water met zijn handen vasthoudt, maar die als de ene hand afgehakt is, het schip nog met de andere hand vasthoudt. En als beide handen afgehakt zijn, houdt hij het schip nog met zijn tanden vast. Hij zegt in dat verband: ‘De afsnijding van de rank van de natuurlijke stam wordt verricht door het snoeimes van de wet in de hand van Gods Geest, Gal. 2 :19: Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. Wij zijn door de band van het verbond der werken, zoals ik hiervoor al gezegd heb, verbonden met onze natuurlijke stam. Daarom doen mensen met het verbond der werken, zoals een vrouw die niet gaarne verstoten wil worden, met de huwelijksband doet: zij pleit erop en zij klemt zich eraan vast’.
UITZIENDE: Nu u dit zo citeert uit het boek van Boston over des mensen viervoudige staat, gaat mijn hart er zomaar toe open om alles met u te lezen wat Boston verklaart van het losmaken van de mens van die oude stam. Men kan dat zeer scherp vinden, maar Boston zegt zo aan het einde daarvan: ‘Met wat er over deze hoofdgedachte is gezegd, is het niet mijn bedoeling om tere consciënties te kwellen of te bedroeven. Want hoewel er tegenwoordig slechts weinig zulke mensen met tere consciënties zijn, zo verhoede God het dat ik één van de kleinen van Christus zou ergeren. Maar helaas! Een doodse slaap is nu op dit geslacht gevallen. Zij willen niet wakker worden, al raken wij hen nog zo gevoelig. Daarom vrees ik dat dit geslacht waarop preken geen enkele vat hebben, een ander soort ontwaken wacht, wat een ieder die het hoort, de oren zal doen klinken. Ik wil echter niet dat dit beschouwd wordt als de methode waartoe de Heere Zich beperkt, wanneer Hij de zondaar afbreekt van de oude stam. Maar dit handhaaf ik als een zekere waarheid, dat allen die in Christus zijn, afgebroken zijn van al die verschillende dingen waarop zij hun vertrouwen stelden, en dat zij die er nooit van afgebroken werden, nog steeds in hun natuurlijke stam zijn’.
HOPENDE: Wat een zakelijke Waarheid toch! Och vriend, deze Waarheid hebben we toch altijd met elkaar voor mogen staan. Het is nu al zo lange tijd dat we met elkaar in gesprek zijn, maar we zijn hierin nog niets veranderd. Hoe ouder we worden, hoe meer we vastgeworteld raken in deze Waarheid. En ik geloof toch, dat dit voortkomt uit de ontdekking van wie de mens door zijn diepe val geworden is. We worden niet door de wet, maar uit genade zalig. De apostel laat er dan ook op volgen: Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Alle mond is gestopt en de gehele wereld is voor God verdoemelijk. Alle mond is gestopt, maar onze mond moet toch ook gestopt worden. De wet heeft niet anders dan vervloeking voor ons. Maar buiten een bevindelijke kennis van onze ellende, zal onze mond nooit gestopt worden en zullen we onze overtreding met Adam bedekken, want we kunnen buiten de genade Gods om, onze verdoemelijke staat niet overnemen. De wet moet ons waarlijk een tuchtmeester tot Christus worden. Dan houden onze vrome praatjes wel op. Maar we moeten nu afbreken. (wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's