Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zendingsleer van Voetius (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zendingsleer van Voetius (1)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tijdens de jaarlijkse studiedag van Stichting Bethlehem stond de zendingsleer van dr. Gisbertus Voetius (1589-1676) centraal. Ds. C. Sonnevelt uit Alblasserdam liet zien hoe actueel ds. Voetius in onze tijd nog is. Om die reden besteden we in een tweetal artikelen aandacht aan de zendingsleer van deze bekende hoogleraar. Voetius heeft niet alleen als stichter van de Utrechtse universiteit (1636), maar ook als hoeder van de gereformeerde orthodoxie naam gemaakt. Hij schreef ook regel matig over de zending.

Definitie

Voetius heeft een veel breder begrip van ‘zending’ gehad dan wij vanaf het jaar 1800 ontwikkeld hebben en deels nu nog bezitten. Als eerste heeft hij eronder verstaan “het ingaan tot de dienst des Woords bij een geïnstitueerde kerk”, pas daarna het uitgaan tot de heidenwereld. Zending is dus: alles wat gedaan wordt tot bevordering, bevestiging en voortplanting van de Reformatie, tot opbouw van de reeds gevestigde kerken en planting van nieuwe kerken.

Theologische fundering van de zending

Voetius beschouwt de zending als gegrond én in Gods verborgen én in Zijn geopenbaarde wil. Hij werkte dat uit in een drietal punten:

1. Het eeuwig raadsbesluit van God

Evenals Calvijn plaatst Voetius het eeuwig raadsbesluit van God voorop. Hij ziet als eerste doel van de zending de roeping en bekering van de uitverkoren Joden en niet-Joden in de tijd. Dit eerste doel wordt enkel bereikt door het concrete werk van de zending, dat als middel in Gods verborgen raadsbesluit is opgenomen. Door het werk van de zending worden alle volkeren geroepen (uitwendige en algemene roeping), opdat de uitverkorenen onder hen bekeerd en behouden worden (inwendige en bijzondere roeping).

2. De beloften van God voor de toekomst

Als tweede grond voor de zending gelden de beloften Gods, die deels al wél, en deels nog niet in vervulling gegaan zijn. De nog niet vervulde beloften hebben onder meer betrekking op het einde van de tijden, het Messiaanse vrederijk, en de schepping van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. In het Oude Testament is ook de bekering van de niet-Joden beloofd (Jes. 49 en 60). Deze heeft toen echter nog niet plaatsgevonden. Pas in het nieuwtestamentisch tijdperk worden de volkeren universeel geroepen. Omdat de beloften van God met betrekking tot de roeping en bekering van de volkeren nog niet vervuld zijn, concludeert Voetius dat de zendingsplicht voor de kerk hier en nu nog steeds geldt.

3. Het zendingsbevel van God hier en nu

De derde en laatste grond van de zending is het door Jezus na Zijn opstanding gegeven bevel (Matth. 28:19). Dit bevel is niet alleen gegeven aan de apostelen, maar ook aan de kerk van later tijd. Weliswaar zijn de meeste heidense volkeren in het apostolisch tijdperk geroepen, maar toch zijn er ook later-geroepen volkeren. De bekeringen die gevolgd zijn op de roeping der volkeren in het na-apostolisch tijdperk zijn niet alleen maar te verstaan als nalezingen van de oogst van de apostelen, doch hebben een betrekkelijk zelfstandige betekenis. Derhalve moet die betekenis ook toegekend worden aan de na-apostolische planting van een kerk of kerken in de volkerenwereld.

Kerkelijke fundering van de zending: de zendende instanties

Voetius verdeelt de zendende instanties van het na-apostolisch tijdperk verder in rechtmatig en onrechtmatig zendende instanties. Onder rechtmatig zendende instanties verstaat hij alleen kerken en kerkelijke colleges, onder onrechtmatig zendende instanties daarentegen al die instanties die geen kerkelijk recht van beroepen hebben.

Het apostolisch tijdperk

In het tijdperk van het Nieuwe Testament zonden de apostelen uit (Hand. 8:14). Ook werden toen mensen uitgezonden door de gemeente van Antiochië (Hand. 13:1-5), en door de synode van Jeruzalem (Hand. 15:22, 23, 25). Daarom is het geoorloofd om te stellen dat behalve de apostelen zelf, én plaatselijke gemeenten of kerken, én meerdere vergaderingen het recht hadden om ‘kerkelijk’ uit te zenden.

Het na-apostolisch tijdperk

Voetius verdedigt de stelling dat de ‘ware’ kerk op plaatselijk, classicaal en nationaal niveau tot uitzenden bevoegd is. Hij voert als bewijsmateriaal aan: de uitzending door de gemeente van Antiochië (enkelvoud) enerzijds, en de afvaardiging door gemeenten (meervoud) anderzijds (2 Kor. 8:23: ‘afgezanten van de gemeenten’; vgl. 2 Kor. 8:19). Op grond van deze Bijbelse ge gevens verwerpt Voetius aan de ene kant de opvatting van hen die alleen maar aan nationale en particuliere synoden, en aan de andere kant de opvatting van hen die het uitzendingsrecht alleen maar aan plaatselijke gemeenten willen toekennen. Hij houdt bewust aan beide mogelijkheden vast. Met andere woorden: hij ontzegt aan nationale en provinciale synoden geen rechten, maar ontneemt deze beslist ook niet aan de plaatselijke gemeenten en de classes.

Geen zending op persoonlijke titel

Voetius verzet zich tegen de macht tot zenden die de paus zich aangematigd heeft. Hij beschouwt de paus niet als opperherder en plaatsbekleder van Christus op aarde, die het alleenrecht tot zenden heeft. In de tweede plaats bestrijdt Voetius de tegenovergestelde opvatting, dat individuele gelovigen het recht tot zenden, bekeren en kerk planten hebben. Hij is van oordeel dat allerlei particuliere christenen misschien wel uit ijver voor Christus het nodige voorbereidende zendingswerk kunnen doen, maar dat zij niet wettig geroepen zijn (vgl. Rom. 10:15; Hebr. 5:4). En daarom gelijken zij op hen die steen en kalk bereiden en de bouwlieden aanreiken voor de bouw van het huis. In de derde plaats verwerpt Voetius de gedachte dat vorsten en overheden gerechtigd zijn tot zenden. Zij zijn niet geroepen en niet gezonden tot evangelieverkondiging (vgl. Rom. 1:1-2; 10:15).

Het doel van de zending

Voetius formuleert een zevenledig doel van de zending. We noemen slechts: (a) de bekering van ongelovigen, ketters en scheurmakers, en (b) de planting, vergadering en constituering van een kerk of van kerken uit hun gelederen. Elders noemt hij nog iets anders, iets hogers: de verheerlijking en openbaarwording van de Goddelijke genade. Let op de voortgang: bekering is te verstaan als voorbereiding op kerkplanting, terwijl bekering en kerkplanting (die elk op hun eigen wijze bijdragen aan de vergadering en het behoud van de uitverkorenen) op hun beurt weer gericht zijn op het hoogste doel van de zending: de verheerlijking van Gods genade.

In een volgende artikel werken we het doel van de zending nog wat nader uit.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 2022

De Wachter Sions | 12 Pagina's

De zendingsleer van Voetius (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 2022

De Wachter Sions | 12 Pagina's