De Grote Opdracht
In Mussel is een Pakistaanse evangelist actief onder asielzoekers. Breda kent Arabischtalige christelijke samenkomsten onder leiding van een gevluchte Syriër. Amersfoort is het werkterrein voor een evangelist van Afrikaanse afkomst. Onze voorouders die 125 jaar geleden de Christelijke Gereformeerde Kerken voortzetten, zouden hun ogen niet geloven als ze in het Nederland van 2017 hadden kunnen rondkijken.
De (lopende) generale synode zette stappen richting zending in Europa. Een eerdere synode sprak uit dat Nederland meer en meer zendingsland geworden is. De redactie vroeg mij een Bijbelse bezinning op het thema ‘zending dichtbij’.
Grote Opdracht
Wanneer ik kerkenraden vraag naar hun visie op evangelisatie, of missionair-zijn (hierin klinkt het woord ‘missie’, ‘zending’ al mee), hoor ik vaak de verwijzing naar de Grote Opdracht. Het slot van Mattheüs 28 is inderdaad sprekend. We lezen daar onder andere: ‘Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen.’
Wanneer je deze tekst legt op de kerkelijke situatie in Nederland van nu, lijkt een aantal conclusies voor de hand te liggen. 1. Nederland is in een stevig tempo aan het ontkerkelijken en de ‘bodem’ lijkt nog altijd niet bereikt. 2. In deze situatie heeft de kerk de taak om de Grote Opdracht ernstig te nemen en na eeuwen van kerstening opnieuw eropuit te gaan om discipelen te maken.
Kerkgroeibeweging
Maar hoe moet dat dan? Halverwege de 20ste eeuw ontstond in de Verenigde Staten de nog steeds invloedrijke beweging van de Church Growth Movement (kerkgroeibeweging), naar aanleiding van bezinning op zending in India en Afrika. Het planten van nieuwe kerken en het vinden van succesvolle strategieën om kerkgroei te bevorderen zijn leidend in dit denken.
Dat is ook begrijpelijk: ‘Uw Koninkrijk kome’ houdt volgens de catechismus ook het gebed om bewaring en vermeerdering van Gods kerk in. Daarnaast is er ook een praktische reden om te verlangen naar vermeerdering van leden: groei is voor kerken altijd van belang, en zeker voor nieuwe, kleine missionaire initiatieven, om ledenverlies op te vangen en zo duurzaam kunnen blijven bestaan.
Maar daarnaast speelt er in de kerkgroeibeweging ook het verlangen om heel de wereld metterdaad te winnen voor Christus met een successtrategie gericht op groei in aantallen. De vraag is of dat een gedachte is die in de Schrift gefundeerd is. De kerk is daar immers een kleine kudde (Luk.12: 32), een vervolgde gemeenschap (Joh.15: 20, Openbaring) en denkend aan zijn wederkomst vraagt Christus: ‘Maar zal de Zoon des mensen, als Hij komt, wel het geloof op de aarde vinden?’ (Luk.18: 8).
Bijbels realisme
De combinatie van de Grote Opdracht uit Mattheüs 28 en het ideaal van een wereld die – voordat de herschepping in glorie aanbreekt – al gewonnen is voor Christus, kan ons in onrealistisch, en vooral on-Bijbels, vaarwater brengen. Hoewel er perioden en streken van grote bloei zijn geweest en nog steeds zijn, is de kerk in de geschiedenis doorgaans eerder bescheiden van omvang geweest dan hele naties omvattend.
Zelfs in het volop gekerstende Europa merkt Luther op dat er onder een duizendtal nauwelijks één Christen gevonden kan worden. In de 19e eeuw gaat in Duitsland misschien 5% van de Lutheranen geregeld naar de kerk. Dr. Abraham Kuyper (19e/20e eeuw) geeft een vergelijkbare inschatting van de Gereformeerden in Amsterdam. Ware christenen vormden volgens de inschatting van christelijke leidinggevenden in Europa altijd een minderheid, zelfs toen vrijwel elke Europeaan gedoopt was.¹
Mijn bedoeling is niet om van een on-Bijbels idealisme tot een even ongefundeerd pessimisme te geraken. Maar om in onze situatie, waarin wij opnieuw bezig zijn met missie in onze eigen samenleving, dat niet te doen met een idealistisch beeld van ‘vroeger’ dat we dan met ons maakbaarheidsgeloof en krampachtigheid weer zoeken terug te brengen.
Dat ‘nabije vroeger’ van de 19de en de 20ste eeuw tot de jaren ’60, waarin ‘de kerken volzaten’ werd gekenmerkt door het nodige traditionalisme en het kon tenminste voor een deel alleen bestaan bij een verburgerlijkte en verzuilde samenleving waarin kerkelijke normen min of meer gedragen werden. Het was een tijd waarin de meest heftige kerkelijke polemieken op verre van godvruchtige wijze werden uitgevochten. Het was een tijd waarin in Groot-Brittannië het Leger des Heils moest ontstaan, doordat de gevestigde kerk weinig ophad met armen en dronkaards. ‘Zeg niet: Hoe komt het dat de dagen van vroeger beter waren dan deze? Want niet uit wijsheid zou u dat vragen.’ zegt Prediker al (7: 10).
Fundament van een ander
De vraag is nu hoe we Christus’ Grote Opdracht moeten toepassen op onze huidige situatie. Er bestaan nogal wat initiatieven in Nederland, waar de Grote Opdracht wordt vertaald als: het stichten van een nieuwe gemeenten met totale voorbijgang van de in die plaats al bestaande kerken.
Het denken dat achter dit type kerkstichting zit zou weleens meer (misschien onbedoeld, maar toch) tegenover ‘kerkcultuur’ dan tegenover ‘seculiere cultuur’ kunnen staan. In plaatsen met een grote christelijke aanwezigheid bloeien zulke initiatieven soms sterk op, ten koste van de bestaande kerken, die juist betrokken en actieve leden zien vertrekken. Het valt te betwijfelen of een dergelijk initiatief ook een seculiere omgeving zou zijn opgebloeid.
Zo heeft de apostel Paulus in elk geval niet gehandeld. Als hij beschrijft hoe hij ‘van Jeruzalem tot Illyricum’ het evangelie van Christus ‘vervuld’ heeft, zegt hij dat hij er een eer in stelde om het evangelie daar te verkondigen ‘waar Christus nog niet genoemd was, om niet op het fundament van een ander te bouwen.’ (Rom.15: 19-20).
Als kerken en individuele christenen in iets één zouden moeten zijn, dan zou het zijn op het punt van de missie. Christus bidt juist in zijn hogepriesterlijk gebed ‘opdat zij allen één zullen zijn, zoals U, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zullen zijn, opdat de wereld zal geloven dat U Mij gezonden hebt.’ (Joh.17: 20-21). Hier is eenheid van hen die geloven uitdrukkelijk gericht op het doel ‘de wereld’ tot geloof te brengen.
Als lokale christelijke kerken dan (nog) niet ‘organisatorisch’ één kunnen zijn, laten zij dan desondanks één zijn in gehoorzaamheid aan Christus’ Grote Opdracht, ‘opdat de wereld zal geloven’. Het zou weleens zo kunnen zijn dat het zoeken naar kerkelijke eenheid verdieping en urgentiebesef zal krijgen, wanneer er oog komt voor de gezamenlijke missionaire roeping. Er is dan geen ‘bouwen op het fundament van een ander’ aan de orde, in onheilige kerkelijke competitie, maar van een samen zoeken van de eer van God en het heil voor mensen.
Context
Het is duidelijk dat er een verschil is tussen de situatie waarin de leerlingen de Grote Opdracht van Christus ontvingen, een tijd waarin het evangelie nog de grote wereld in moest, en onze situatie van een Nederland dat al vanaf de 8e eeuw in aanraking met het evangelie kwam en daarna gekerstend werd.
Dat betekent dat we gevoelig moeten zijn voor de context waarin we als kerken leven. De ene context is die van de stad waar veel mensen al generaties lang vervreemd zijn van het evangelie, waar vele verschillende bevolkingsgroepen leven en verschillende religies aangehangen worden. De andere context is die van de Vinex-wijk, waar autochtone Nederlanders wonen, met wellicht een gevoeligheid voor ‘het spirituele’. Een derde context is die van kritische en veelal seculiere studenten op een grote universiteit. Een volgende setting is die van een dorp met veel kerken, waarin de ontkerkelijking echter sluipend voortgang krijgt.
Het ingewikkelde van ‘zending’ in Nederland en Europa is het naast elkaar bestaan van al deze contexten. In de klassieke zending ging een zendeling veelal voor de rest van haar of zijn leven naar een specifiek gebied waar het evangelie nog niet of nauwelijks geklonken had. Zo zijn de eerste zendelingen vanuit de CGK vertrokken naar Indonesië om daar in een bepaalde cultuur, in een specifieke regio met een te duiden religie het evangelie te brengen. Maar ‘zending dichtbij’, ‘missie in eigen land’, ‘evangelisatie’, of welk woord we er ook voor gebruiken, vraagt van ons dat we ons telkens bewust zijn van de vele en wisselende contexten waarin wij met een andersdenkende of andersgelovende spreken.
Dat vraagt van elke kerk die de Grote Opdracht ernstig wil nemen een fijngevoeligheid voor haar eigen context. Welke bevolkingsgroepen zijn nog niet of niet meer bereikt met het evangelie? Wat zijn hun levensvragen, wat zijn de machten die hen binden, waarvan zijn zij slaven? Hoe kan het evangelie voor een hoogopgeleide Nederlander of voor een uit Syrië gevluchte moslim werkelijk de Goede Boodschap van Gods komen in Christus naar deze wereld zijn? De wereld woont bij ons om de hoek. De ‘volkeren’ waar Christus over spreekt in zijn opdracht aan de leerlingen dienen zich aan in onze eigen woonplaats.
Deze vragen kunnen ertoe leiden dat de kerken in één bepaalde plaats zich richten op een nieuwe bevolkingsgroep of –groepen met de mogelijkheid dat er uit dat werk een dochtergemeente groeit. In een andere plaats kan het betekenen dat een ingedommelde kerk wakker wordt en zich herinnert dat zij er is om met woorden en daden met een open houding het evangelie van Christus te verkondigen aan de seculiere wijkbewoners.
Fundering
Het is inderdaad een Gróte Opdracht, die Christus geeft. De kerk zou er onder kunnen bezwijken. Daarom is het van belang om te zien dat die missionaire roeping niet primair op de schouders van de kerk ligt, maar in God zélf verankerd is.
In de Grote Opdracht is ook het doopbevel besloten: in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Want dát Christus op aarde kwam is te danken aan de Vader, die zijn Zoon zond: ‘Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u.’ En dát de leerlingen erop uit trokken om het evangelie van de gekomen Christus te verkondigen was het werk van de Geest, uitgezonden door de Vader en door de Zoon: ‘En nadat Hij dit gezegd had, blies Hij op hen en zei tegen hen: Ontvang de Heilige Geest.’ (Joh. 20: 21-22)
God is de zéndende God. Hij zéndt zijn Woord, zijn Zoon, zijn Geest en ook zijn kerk. De kerk mag instrument zijn in deze grote missio Dei, deze zending van God uit. Ook zelf zijn wij aangeraakt door de stuwkracht van die Grote Opdracht die Christus eens gaf. Zo heeft het evangelie ons bereikt. Zo mogen wij in de beweging van de zendende God ‘medearbeiders’ zijn (1Kor.3:9). Dat betekent dat God de ‘hoofdarbeider’ is, de ‘hoofdaannemer’ van het grote werk van zijn missie, zijn zending in deze wereld. Dit besef geeft rust, verwachting en ook toewijding aan de Grote Opdracht.
Noot
¹ Bron: Stefan Paas, Church Planting in the Secular West, Learning from the European Experience, Grand Rapids, 2016, p.118.
P.L.D. Visser
Ds. P.L.D. Visser is missionair predikant bij ‘De Poster’ in Veenendaal en evangelisatieconsulent
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 2017
De Wekker | 24 Pagina's