De man van: “De kerk is niet van ons”
Hoogleraar dogmatiek en strijder voor kerkelijke eenheid gaat met emeritaat
Na veertig jaar predikantschap, waarvan veertien jaar als hoogleraar dogmatiek, gaat professor J.W. Maris op 1 januari met emeritaat. Hij streed vele jaren voor kerkelijke eenheid. ,,De laatste weken werd diverse keren gezegd: Maris is de man van het adagium 'De kerk is niet van ons'. Ik dacht: gelukkig, dat hebben ze dan goed begrepen.
We spreken elkaar in een van de vergaderzalen van de Apeldoornse universiteit. Het is ruim een maand voor het moment van afscheidnemen. Gevoelens van weemoed en opluchting wisselen elkaar af bij de hoogleraar. “Als ik nu college geef en me bedenk dat ik het voor het laatst doe, dan is dat niet leuk. Als ik me realiseer dat straks de druk ook wegvalt, kan ik daar erg vrolijk van worden.”
Is het een zware tijd geweest?
“Ja, maar dat geldt voor de hele universitaire wereld. Er zijn nogal wat herstructureringen geweest. Die zijn op zich nuttig, maar komen wel boven op het werk als docent. Daar kon ik soms erg moe van worden. Het eigenlijke werk van het docentschap en het onderzoek kwam daardoor wel eens in de verdrukking.”
Als u terugkijkt op 14 jaar hoogleraarschap, wat komt er dan als eerste bij u boven?
“Het meest boeiend vind ik dat je als hoogleraar met jonge mensen kunt nadenken over de vraag: wat heeft het Woord van God ons te zeggen met het oog op de dienst in Gods Koninkrijk? Het is niet zo dat je als hoogleraar bij de studenten alleen kennis dropt. Het is een proces waarbij je de betrokkenheid van iedereen tot zijn recht wilt laten komen.”
In 1993 werd u hoogleraar. Was dat een droom voor u?
“Per se niet. Ik ben 25 jaar met vreugde predikant geweest. Ik had dit werk graag tot mijn emeritaat voortgezet, omdat ik het met liefde en toewijding deed. De theologische studie was wel iets wat me interesseerde, maar niet vanuit het idee om nog eens hoogleraar te mogen worden. Op het moment dat ik gevraagd werd, werkte ik al als docent op de universiteit. De combinatie van predikantschap en docentschap vond ik heel plezierig.”
Eigenlijk kwam de vraag om hoogleraar te worden niet erg gelegen?
“Ik heb altijd een houding gehad van: als de kerk je ergens toe roept, is ja zeggen het eerste wat je moet doen. Je moet erg goede redenen hebben om nee te zeggen. Die redenen had ik niet. Toen ik eenmaal hoogleraar werd, heb ik het werk ook zeker als uitdagend en boeiend ervaren.”
U bent 25 jaar gemeentepredikant geweest. Hoogleraar zijn lijkt me een heel ander vak. Hoe heeft u dat ervaren?
Lachend: “Dat was wel even wennen. Ik had van tevoren wel gedacht dat ik het pastorale werk zou missen. Dat was ook zo, maar ik miste ook dat je als predikant samen met een kerkenraad een gemeenschappelijke geestelijke verantwoordelijkheid draagt voor een gemeente. Ik heb me achteraf pas gerealiseerd hoe waardevol dat is. Dan denk je aan een aantal mensen met wie je intensief hebt samengewerkt, gedacht en gebeden.”
Missie
Begon u aan het hoogleraarschap met een bepaalde missie?
“Nee, niet zo sterk. Ik werd hoogleraar dogmatiek. Ik had wel een sterke pastorale bewogenheid. Die kennis en ervaring draag je wel mee bij de bespreking van dogmatische vragen. De leiding die de kerk moet geven op het terrein van het geestelijk leven is in mijn onderwijs wel terug te vinden geweest. Maar het is niet zo dat ik een soort lijstje van dingen had waarvan ik vond dat ik ze de studenten moest meegeven.”
U zegt: een uitgesproken missie had ik niet. Was uw streven naar kerkelijke eenheid niet een missie?
“Dat kun je zeker wel zeggen. In mijn studententijd had ik al vrij sterk het idee dat vragen over de kerk belangrijk zijn. Die kerk is zo vaak onze kerk geworden. Verschillende mensen merkten bij toespraken rondom mijn emeritaat op: “Maris is de man van het adagium: de kerk is niet van ons”. Ik dacht: gelukkig, dat hebben ze dan goed begrepen. Of ze het in de praktijk ook begrijpen is natuurlijk maar de vraag. Het hardnekkige idee dat de kerk van ons is en een plaats moet zijn waar wij ons thuis voelen, leeft erg sterk.”
Waarom raakt dit onderwerp u zo diep?
“De kerk heeft destijds uit gehoorzaamheid aan de belijdenis het deputaatschap voor de eenheid van de gereformeerde belijders ingesteld. Met de Belijdenis van Nicea-Constantinopel zeggen we te geloven in één heilige, katholieke en apostolische kerk. Met het doel om te werken aan die eenheid is het deputaatschap opgericht. Bij dit streven struikel je vaak over de weerbarstigheid van de praktijk. Natuurlijk vond en vind ik ook dat er goed doorgesproken moet worden over vragen rondom de prediking. Maar er wordt vaak zo gemakkelijk gezegd: dit zijn onze maatstaven en als de ander daar niet aan voldoet dan is dat jammer. Het belang van eenheid wordt dan wel erg gemakkelijk van tafel geschoven. Men gaat eraan voorbij dat een kerk breder kan zijn dan wat jij acceptabel vindt. Dit houdt mij erg bezig.”
De samenwerking met zowel de Nederlands Gereformeerden als de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) is op een laag pitje gezet. Tijdens de synode was goed te merken dat u erg teleurgesteld was. U denkt bij u zelf: waar heb ik het allemaal voor gedaan?
“Ja, die vraag heb ik mezelf zeker gesteld. Maar toch heb ik geen seconde spijt van de vele energie die ik in die 21 jaar in het deputaatschap heb gestoken. Natuurlijk zou je graag willen dat de energie die door de kerken in dit werk geïnvesteerd is, niet zo maar opzij gelegd wordt. Dat geeft wel een gevoel van diepe teleurstelling. Tegelijkertijd ben ik wel overtuigd van de noodzaak van het werk. Hopelijk geeft dit punt een ongemakkelijk gevoel bij iedereen die er in de kerk bij betrokken is.”
Openstaande deur
Op de synode is gezegd dat de samenwerking met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) op het grondvlak gewoon door kan gaan.
“Ja, maar op het grondvlak is er al lang sprake van samenwerking. Je kunt een deur openzetten die al openstaat, maar daar heb je niet zo veel aan. Nu zegt men: voorwaarts mars op het grondvlak, maar roept men halt als het gaat over samenwerking tussen twee kerkverbanden. Dat staat op gespannen voet met elkaar. Intussen hebben we op onze vrijgemaakt-gereformeerde gesprekspartners na de eerdere synodebesluiten niet zo’n betrouwbare indruk gemaakt. Wat echter veel erger is, is dat dit in het licht van de Bijbelse normen tegenover de Here God moeilijk te verteren is.”
U vindt het een zonde?
“Ja ik vind het een zonde. Je moet je tegenover de maatstaven van de heilige God verantwoorden. Er wordt erg beleidsmatig met dit onderwerp omgegaan. Ik hoorde een collega-predikant eens zeggen: “Voor mij hoeft het niet”. Dan zeg ik dat je jezelf niet als maatstaf moet nemen. Het gaat er om wat God van ons vraagt en dan ben je niet zomaar klaar.”
U heeft zich erg ingespannen voor nauwere samenwerking tussen de verschillende kerkverbanden. Kun je niet beter bij jezelf beginnen? De verdeeldheid tussen de verschillende vleugels in onze kerken is erg groot.
“Dat stem ik volmondig toe. Maar je moet die twee dingen niet tegenover elkaar gaan uitspelen. Je kunt je niet afzijdig houden omdat je intern zo verdeeld bent.”
Basis
Een paar jaar geleden heeft u gezegd dat de Christelijke Gereformeerde Kerken over veertig jaar niet meer bestaan. Bent u nog steeds zo somber?
“Die uitspraak was helemaal niet somber bedoeld. Als over veertig jaar onze kerk is opgegaan in een grotere, bredere kerk met een grondslag die zuiver is, vind ik dat geen verlies. Dan hoop ik dat daarin terug te vinden blijft wat wij in de Christelijke Gereformeerde Kerken begrepen hebben van de bediening van Gods Woord, maar dat ook iets gerealiseerd is van het feit dat de kerk niet van ons is maar van de Here Jezus Christus.”
Het klinkt allemaal erg utopisch.
“Het is een utopie om te denken dat dit binnen tien jaar of eerder verwezenlijkt zou zijn. Het is geen utopie als je weet wat de basis hiervan is. De Schrift en de gereformeerde traditie zoals die in de belijdenis is vastgelegd, kunnen daarvoor een goede basis zijn. Je moet wel bereid zijn op een andere manier naar de kerk te gaan kijken. Je moet over je eigen grenzen heen kunnen kijken. Dit vind ik geen ideaalbeeld. Het heeft te maken met het ernstig nemen van wat de Here ons in het verleden schonk en nu nog schenkt. Laten we daar toch mee bezig zijn op een manier die past bij het vrezen van Zijn naam.”
Nog even en u bent met emeritaat. Uw takenpakket wordt verdeeld over verschillende mensen. Wat vindt u daarvan?
“De inhoudelijke kwaliteit van het vak is in goede handen. Dat is het belangrijkste. Het is misschien jammer dat er niet meteen een opvolger te vinden was die het hele pakket als hoogleraar kon overnemen. Maar het is de bedoeling dat dit in de toekomst gaat gebeuren.”
Dit artikel is een bewerking van een interview dat eerder deze maand te horen was in het EO Radio 5-programma Kerk in beweging.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 2007
De Wekker | 16 Pagina's