Luther en de bijbel
Luthers omgang met de Heilige Schrift
Men zou kunnen zeggen, dat Luther als doctor van de Heilige Schrift reformator van de kerk is geworden. Hij bleef zich zijn leven lang herinneren, wat voor eed hij had afgelegd, toen hij doctor werd.
Wanneer hij in 1517 als geleerde naar voren komt om over zijn stellingen te disputeren met ieder die maar wil, wanneer hij door het verbranden van het kerkelijke wetboek en de pauselijke bul waarin hij met de ban bedreigd wordt, daadwerkelijk breekt met Rome, wanneer hij op de rijksdag te Worms weigert te herroepen wat hij geschreven heeft, wordt hij gedreven door het besef dat dit zijn roeping is. Telkens en telkens weer wordt hij gedrongen het Woord van God te laten spreken.
Het heeft voor Luther veel betekend, dat hij op last van de overste van zijn orde, Johann von Staupitz, zich voor de promotie had voor te bereiden en jarenlang colleges had te geven over de boeken van het Oude en Nieuwe Testament: Lectura in Biblia. Hij moest onder woorden brengen wat hij in de Heilige Schrift vond en toen hij de ontdekking van zijn leven deed, mocht hij daar niet over zwijgen. Hij was het zich al vroeg bewust, dat hij jegens de Here verplicht was zijn stem te verheffen tegen de scholastieke leer en de mensen tot de Heilige Schrift terug te brengen.
Er is een oude plaat die ons Maarten Luther voorstelt, die bij het begin van zijn theologische studie in de universiteitsbibliotheek van Erfurt een boek aantreft dat onder het stof bedolven was: de Bijbel. Het is te betwijfelen, of het verhaal dat de plaat vertelt, wel geheel overeenkomt met de werkelijkheid. In elk geval kreeg Luther, toen hij als novice in het klooster van de Augustijner Eremieten opgenomen werd, een eigen Bijbel in Latijnse vertaling, een in rood leer gebonden exemplaar. Naar de regel die in het klooster gold, moest hij de Heilige Schrift met hartelijk verlangen lezen, aandachtig horen en ijverig leren. Dat heeft hij gedaan!
Hij heeft zich erin verdiept en het zou een stempel op zijn leven zetten, dat hij voortdurend met de studie van de Bijbel bezig was. Maar eerst was de Bijbel voor hem een gesloten boek. Uit de colleges van 1513 en volgende jaren, waarvan handschriften bewaard gebleven zijn, is op te maken, hoeveel moeite het Luther zelf gekost heeft om de bijbelse boodschap te verstaan.
Het was voor iemand die volledig ernst maakte met de leer van de kerk, zoals die in de late middeleeuwen werd voorgedragen, ook bijzonder moeilijk om tot het hart van het evangelie door te dringen. Luther heeft heel openhartig gesproken over de aanvechtingen waarin hij verkeerd heeft: Gaat zijn berouw over de zonde wel diep genoeg? Ben ik wel uitverkoren?
In een terugblik uit het jaar 1545 zegt hij, dat hij al wel colleges gegeven had over enkele brieven van Paulus en dat hij er nog niet in geslaagd was de apostel te begrijpen in zijn brief aan de Romeinen. Eén enkel woord stond hem daarbij in de weg en wel uit het eerste hoofdstuk: De gerechtigheid van God wordt in het evangelie geopenbaard. Hij haatte het woord „gerechtigheid van God", dat hij wijsgerig had leren opvatten als de zgn. formele of actieve gerechtigheid. Dan betekent het, dat God rechtvaardig is en dat Hij daarom zondaars en onrechtvaardigen straft.
„Al leefde ik als een onberispelijke monnik, ik besefte dat ik een zondaar was voor God en ik kon in het geheel geen rust vinden in mijn geweten. Ik zei: Alsof het nog niet genoeg is, dat wij, arme zondaren, die door de erfzonde voor eeuwig verloren zijn, door de wet van de tien geboden door alle mogelijke ellende getroffen worden! Nu komt God door het evangelie de smart nog vermeerderen en bedreigt Hij ons ook daardoor met zijn gerechtigheid en toorn".
Dag en nacht peinsde ik erover, totdat ik door Gods barmhartigheid lette op het verband van de woorden: Gods gerechtigheid wordt daar in geopenbaard, zoals geschreven staat: De rechtvaardige leeft uit het geloof. Toen begon ik de gerechtigheid van God te verstaan als de gerechtigheid waardoor de rechtvaardige leeft door de gave van God, namelijk uit het geloof. De gerechtigheid van God die door het evangelie wordt geopenbaard, is de passieve gerechtigheid waarmee de barmhartige God - ons door het geloof rechtvaardigt.
Toen begon alles in de Bijbel er anders uit te zien. Romeinen 1:17 werd voor Luther naar zijn eigen woorden werkelijk de poort van het paradijs.
Hij heeft als doctor van de Heilige Schrift voortdurend nagedacht over de vraag, wat de Bijbel bedoelt te zeggen. Na een lange periode van strijd is het Woord van God in al zijn rijkdom voor hem opengegaan. Hij wist dat hij dit aan Gods barmhartigheid te danken had: „De Heilige Geest heeft mij de Schrift geopenbaard".
De kern van de bijbelse boodschap
In het conflict met Rome ging Luther uit van het gezag van de Heilige Schrift. Zijn tegenstanders aanvaardden het Schriftgezag eveneens. Wie zou daaraan twijfelen? Maar zij verzetten zich tegen de leer van Luther, dat de Schrift alleen gezag heeft (sola Scriptura), want de traditie was er ook nog en men moest de Schrift opvatten, zoals de kerk het blijkens haar uitspraken over de leer had gedaan.
Uit de 95 Stellingen blijkt, dat Luther met een beroep op de Bijbel meende te moeten ingaan tegen wat in zijn tijd algemeen gedacht en gedaan werd. Als Christus oproept tot boetvaardigheid heeft dat geen betrekking op het sacrament van de boete. De ware schat van de kerk is het heilige evangelie van de heerlijkheid en de genade van God.
De theologische gesprekken met vertegenwoordigers van het oude gevoelen, die na 1517 gehouden zijn, hebben eraan meegewerkt, dat Luther uit volle overtuiging poneerde: Het Woord van God staat boven alle woorden van mensen. Al hebben alle kerkelijke leraars dit of dat gezegd, ze wegen toch niet op tegen één getuigenis van de Heilige Schrift. In Worms verklaarde hij: Mijn geweten is gebonden in het Woord van God.
In de Schmalkaldische Artikelen vinden we de beroemde formulering: Het Woord van God moet geloofsartikelen vaststellen en anders niemand, ook geen engel! De Schrift is voor hem de enige instantie die bij kwesties over de leer beslissen kan. De Heilige Schrift is de koningin die regeren moet en allen moeten aan haar gehoorzaam en onderworpen zijn.
We kennen dit reformatorische Schriftprincipe. Maar Luther zou Luther niet zijn, als het Schriftgezag beperkt bleef tot een formeel gezag.
Het gaat hem ten diepste om de inhoud van de Bijbel.
Het hart van de bijbelse boodschap is het evangelie van Jezus Christus. „Als ge Christus uit de Schriften wegneemt, wat zult ge er dan verder nog in vinden?" In zijn scherpe antwoord aan Erasmus, die het gezag van de kerk dacht te kunnen verdedigen met een theorie over het gebrek aan duidelijkheid van de Schrift, hield Luther vast aan het klare Woord van God en aan de zekerheid die daar aan te ontlenen is. Er zijn wel moeilijke of duistere Schriftplaatsen, maar wat de Bijbel ons verkondigt, is volkomen duidelijk. Volgens Luther is de Schrift door zichzelf volstrekt zeker, heel gemakkelijk te verstaan en heel duidelijk. Zij is haar eigen uitlegster. Een duistere spreuk is maar een wolk voor de zon. De zon blijft schijnen!
Christus is voor Luther de Koning van de Schrift. Hij staat centraal, maar niet als voorbeeld, leraar, wetgever of rechter. Zoals God Hem aan ons gaf, is Hij de Heiland, door wiens bloed zondaren gerechtvaardigd worden. Zij worden niet door hun werken behouden, maar door het geloof alleen (sola fide). Dat is de apostolische verkondiging van Christus, waarbij Luther in de eerste plaats aan Paulus en aan de Brief aan de Romeinen denkt.
De theologie van Luther is een theologie van het Woord. Dat deze theologie door zijn eigen ervaring en door zijn persoonlijk omgaan met het Woord gekleurd is, laat zich begrijpen. Dat komt ook uit in de wijze waarop hij over het Woord van God als wet en evangelie spreekt.
De wet van God veroordeelt ons vanwege onze zonden en is juist daardoor een tuchtmeester tot Christus. In het evangelie wordt de genade van God in Christus aan zondaren toegezegd. Die belofte vraagt geloof. „Zonder belofte kan men niets geloven; waar echter het geloof ontbreekt, is de belofte van geen nut".
Christus en de Schrift
Maarten Luther is door zijn onafgebroken studie van de Bijbel hoe langer hoe meer gaan zien, wat het hart van de boodschap van de Heilige Schrift is. Vanuit het midden valt voor hem omgekeerd ook weer licht over het geheel van de boeken van Oud- en Nieuw Testament.
Jezus zegt: En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden (Joh. 3:14). De Here leert ons hier de juiste greep om Mozes en alle profeten uit te leggen en laat ons zien, dat Christus het punt in de cirkel is vanwaaruit de gehele cirkel getrokken is en waarop hij betrokken blijft. Wie zich naar Hem richt, hoort ook in die ring, want Hij is het middelpuntje van de cirkel en alle geschiedenissen van de Heilige Schrift doelen welbeschouwd op Christus.
In heel de Heilige Schrift hoort Luther de boodschap van de rechtvaardiging door het geloof. Van prof. dr. W.J. Kooiman is de opmerking, dat het wel lijkt, of de hele Bijbel door Paulus geschreven is.
Toch heeft Luther oog voor het onderscheid tussen het ene boek en het andere. Soms stelt hij het Oude Testament als boek van de wet zelfs tegenover het Nieuwe Testament als boek van de genade. Maar hij kan ook zeggen, dat in de woorden waarmee de decaloog begint, het hele evangelie opgesloten ligt: Ik ben de Here, uw God.
In het Oude Testament is Christus verborgen aanwezig. Hier zijn de windsels en de kribbe te vinden waarin Christus ligt. Het zijn eenvoudige en geringe windsels, maar kostbaar is de schat die erin ligt. Dat is Christus. Als Christus er is, is het geloof in Christus er ook, al is dat in de oude bedeling het geloof in de Christus die komen zal.
Wat het Nieuwe Testament betreft maakt hij verschil tussen de boeken die voor hem de voornaamste zijn, en de boeken waarin de eigenlijke boodschap van de Bijbel volgens hem niet zo direct naar voren komt en die hij daarom minder waardeert.
Het Evangelie van Johannes en de Brieven van Paulus, in het bijzonder die aan de Romeinen, en de eerste Brief van Petrus vormen de echte kern en het merg van het Nieuwe Testament. Ieder christen krijgt de raad deze boeken het allereerst en het allermeest te lezen.
Maar Jacobus is een echt strooien brief, want hij heeft niet het volle evangelische gehalte. In zijn eerste uitgave van het Nieuwe Testament plaatste Luther deze brief samen met die aan de Hebreeën, die van Judas en het boek Openbaring met opzet achteraan. Het is bekend, dat zijn oordeel later milder werd, maar hij hield aan het criterium vast, dat het er bij elk boek van de Bijbel om gaat, of Christus er duidelijk in verkondigd wordt (ob sie Christum treiben oder nicht).
Men zou dit de Schriftkritiek van Luther kunnen noemen. Maar het is geen kritiek op de Schrift, zoals die later ingang heeft gevonden. De mens kan bij Luther nooit uit zichzelf bepalen wat Gods Woord is. Hij beschouwt de boodschap van de Bijbel zelf als de maatstaf, al moet gezegd worden, dat hij die maatstaf op te subjectieve wijze heeft aangelegd. Wie Jacobus alleen met Paulus vergelijkt, doet hem onrecht aan.
De Bijbel was voor Luther in zijn geheel het Woord van God. Dat blijkt ook uit zijn vertaalwerk. In 1522 verscheen het Nieuwe Testament in het Duits, daarna in gedeelten het Oude Testament en tenslotte in 1534 de gehele Bijbel. Als vertaling is het een meesterwerk en voorzover het tegelijk een geconcentreerde vorm van verklaring is, getuigt het werk van een buitengewoon inzicht in de Schrift.
Luther en de Schrift. We bedenken bij dit thema, dat Luther dikwijls sprak over het levende woord of de levende stem van het evangelie. Daarmee wordt bedoeld, dat de Heilige Schrift niet allereerst gegeven is om gelezen te worden, maar dat haar boodschap gehoord moet worden. In de verkondiging komt zij pas tot haar recht. Dan worden wij erdoor aangesproken.
Alle mensen hebben een verduisterd hart behalve wie de Geest van God heeft. Uiterlijk gezien kan iedereen begrijpen wat er staat, als de tekst duidelijk is, maar het innerlijk verstaan is een gave van Christus zelf, die de Schrift voor ons wil openen. Dat heet bij Luther de innerlijke klaarheid van de Schrift.
Er zijn accentverschuivingen in zijn theologie, die ook in zijn leer van de Schrift weer te vinden zijn. Meer dan vroeger heeft hij in zijn latere geschriften beklemtoond, dat de Geest van God niet buiten het Woord van God om werkt. De geestdrijvers riepen maar: de Geest, de Geest, de Geest!
Daar stelde de hervormer tegenover, dat het Woord het moet doen. „Christus kan ons niet anders aangeboden worden dan door het Woord en Hij kan niet anders aangenomen worden dan door het geloof".
Als het Luther gaat om de Heilige Schrift en niet om zijn eigen geschriften - want hij vond dat al zijn uitleggingen en die van alle andere leraars mochten vergaan - en als hij zou willen dat elke christen niets anders zou overdenken dan het zuivere Woord van God, is dat omdat de Christus van de Schriften alles voor hem is.
J. van Genderen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 november 1983
De Wekker | 12 Pagina's