De oude paden
Wanneer de Heilige Schrift van pad en paden spreekt, wordt lang niet altijd hetzelfde bedoeld. Heel vaak betekent het woord pad niet een gewone weg, maar een levensgang en levensopenbaring. Wij noemen maar één voorbeeld: Hij heeft ..... mijn paden onbegaanbaar gemaakt. (Klaagl. 3:9). Hier worden wij door het woord pad niet herinnerd aan een begaanbare weg; hier moet gedacht worden aan levenswandel en levensmogelijkheid. Die levensmogelijkheid is voor de klager uitgesloten door zijn God. Het pad moet tot een bepaalde bestemming voeren. Het pad is voor de klager onbegaanbaar: zijn levensmogelijkheid is afgesloten; het pad is verdraaid (Jes. 42: 1), ondersteboven gekeerd (Job 30:13). De klager kan niet verder, kan zijn doel, de verlossing, niet bereiken. Alle levensmogelijkheden worden hem benomen. Gods toorn ommuurt en verwoest. Met steenblokken heeft God z'n weg versperd. God laat hem geen uitweg. David heeft te Ziklag ook met deze zaken kennis gemaakt. Maar op de betekenis van pad in dit verband gaan wij niet dieper in. Op deze wijze zou er geen sprake kunnen zijn van oude paden.
Oude paden; de oude paden. Wat is over dit onderwerp veel geschreven en gepraat. Hoe dikwerf is deze uitdrukking misbruikt. Men heeft er, onbedoeld wel, van gemaakt: houdt toch vooral aan oude gewoonten vast! Of die gewoonten goed waren of kwaad, liet men in het midden; men dacht er soms niet eens aan hierover na te denken. Vroeger was het bij ons thuis zo en zo, dus ..... nu moet dat niet veranderd worden. Laten wij dadelijk opmerken dat de uitdrukking oude paden, in de Bijbel zulk een verwrongen betekenis niet heeft. De zegswijze betekent ook niet: wat ouderwets is. Wij kunnen heel ouderwets gekleed gaan; veel ouderwetse gewoonten volgen, ook in het godsdienstige leven, en toch niet de oude paden betrachten in schriftuurlijke zin. Wij kunnen met dit alles toch staan buiten het geestelijke leven. Het is maar de vraag wat wij bedoelen met onze gewoonten en gebruiken. Wij hebben iemand gekend bij wie wij niet mochten binnenkomen als wij niet gekleed waren in geklede jas en geen hoge hoed droegen. Het verschrikkelijke daarbij was dat wij niet konden komen tot een geestelijk gesprek. Dan gelijkt de mens op de dorre doodsbeenderen, waarin de Geest van God niet is.
Maar maken wij nu geen misbruik van deze opmerkingen. Werp al het oude niet overboord om u te baden in het nieuwerwetse; mogelijk verdrinkt en verzinkt u er dan in voor eeuwig. Er waren vroeger benijdenswaardige gebruiken. Wij hebben een boer gekend, die, als in de winter het vee op stal verzorgd was, zijn Bijbel en psalmboek op tafel bracht. En er werd gelezen en gezongen. Ook werd er een preek gelezen of een gedeelte uit vader Brakel. Een degelijk gesprek volgde soms. Zulk een gewoonte blijft niet zonder vrucht, mits men aan die gewoonte niet genoeg heeft en van die gewoonte geen afgod maakt. Dit willen we erbij opmerken: in welk gezin is er nog tijd en lust om de waarheid te onderzoeken? Waarmee verslijt jong en oud tegenwoordig zijn tijd? Heeft men nog een bidvertrek als Daniël? Of leeft men bij de ontspanning van deze wereld? Om dan tegen middernacht doodmoe naar bed te gaan!
Tegen dit kwaad moet bij ambtelijk bezoek en op de preekstoel ernstig worden gewaarschuwd. Jeruzalem moet niet worden gespaard. De ongerechtigheid moet worden aangezegd en opgeroepen moet worden om de oude paden niet te verlaten.
Tweemaal vinden wij de uitdrukking in onze vertaling; in Jer, 6 : 16 en in Jer, 18 : 15. In Jer. 6 : 16 wordt Juda vermaand de oude paden te gaan, d.w.z, de inzettingen en de geboden van de Heere te onderhouden; Juda moet vragen naar wat de Heere aan Mozes voor het volk geboden had. Juda moet er naar vragen, dit begeren, er naar verlangen. Naar die inzettingen moet de lust der ziel uitgaan. Het houdt ook in: de mond des Heeren vragen, dus zoeken te verstaan wat Hem behaagt. Om dan naar de raad en de wil van de Heere te handelen en te wandelen, zich te oefenen om de verborgen omgang met God te beleven en op die wijze Hem welbehaaglijk te leven. Alle afgoderij is een valstrik voor ieder mens, ook voor het kind van God. Gods kind kan struikelen en dan worden de oude paden verlaten. (Jer. 18:15). Gelijk een afgedwaald schaap gaat Gods kind dan eigen weg. Op die wegen wordt geen rust gevonden. In Jer. 6 : 16 wordt gezegd dat de rust gevonden wordt op Gods weg. Dan wordt ook de vrede gevonden. Duidelijk blijkt dan van hoe grote betekenis het is te vragen naar de oude paden. Dan wordt er een rustplaats gevonden. Dat is de plaats nabij God, bij het altaar, bij de Ark, in Christus. Daar wordt de rust gevonden en het vette van Gods Huis gesmaakt. Allen, die naar die oude paden vragen met hun ganse hart en op die paden wandelen, wandelen op de goede weg, op het pad, dat naar Gods maatstaf goed is. Die paden zijn niet oud in de zin van versleten; zij blijven nieuw. In het woord, dat hier door oud vertaald is, zit ook de gedachte van eeuwigheid. Die de oude paden gaan in het geloof, gaan de paden die uitlopen op de eeuwige zaligheid. Hier wandelt men dan in het licht en door alle stormen en rampen heen komt men thuis, thuis bij Vader. Die oproep geldt niet alleen de rust van onze ziel, maar geldt heel het leven. Daarom: Land, land, land, vraag toch naar de oude paden. En laten wij, predikers, getrouwe wakers zijn en het volk terugroepen tot de oude paden. Maar dan met heilige ernst. Alleen wanneer wij als volk op alle terrein van het leven wandelen naar Gods inzettingen, hebben wij vrede te wachten en zullen wij verkeren in Gods rustplaats.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1962
De Wekker | 8 Pagina's