DE BESTAANSGROND DER GEMEENTEN.
Slaan we daartoe eens het Kort historisch overzicht van Ds. G. H. Kiersten en Ds. J. van Zweden op, dan lezen we op p. 11, dat 13 Oct. 1834 Ds. H. de Cock met zijn kerkeraad te Ulrimi de acte van afscheiding of wederkering opstelden en zich er mede afscheidden van de Ned. Herv. Kerk. In die acte verklaren zij, „dat zij overeenkomstig het ambt aller gelovigen, art. 28 der Confessie, zich afscheidden van degenen, die niet van de Kerk zijn, en dus geen gemeenschap meer willen hebben met de Nederlandse Hervormde Kerk, totdat deze terugkeert tot de waarachtige dienst des Heeren en verkaren tevens gemeenschap te willen oefenen met alle ware gereformeerde ledematen, en zich te willen verenigen met elke op Gods onfeilbaar Woord gegronde vergadering, op wat plaats God dezelve verenigd heeft, betuigende met dezen, dat wij ons in alles . houden aan Gods heüig Woord en aan onze aloude Formulieren van Eenigheid, in alles op Gods Woord gegrond, namelijk de Belijdenis des Geloofs, de Heidelbergsche Catechismus en de Canones van Dordrecht, gehouden in de jare 1618 en 1619; onze openbare godsdienstoefeningen in te richten naar de aloude kerkelijke Liturgie, en ten opzichte van kerkdienst en bestuur, ons voor het tegenwoordige te houden aan de kerkenordening, opgesteld door de voornoemde Dordtse Synode".
Ze veirklaarden daarbij nog verder, dat ze zich afscheidden van de synodale Hervormde Kerk, om weder te keren tot de gronden onzer vaderen; en dat ze zich afscheidden van de zichzelf noemende Liberale kerk, totdat deze terug kere tot de weg der vaderen, die zij verlaten, en tot 't allerheiligste geloof, dat zij verloochend hebben.
Hier hebben we de grond der scheiding van de Ned. Herv. Kerk in haar toenmalige bestuursformatie. En deze grond was aanvankelijk de grondslag van geheel de afscheiding, en zo ook van Ds. Ledeboer en de zijnen. Later is dat anders geworden, toen de Christelijk Afgescheidenen, ook Ds. de Cock met zijn kerkeraad, de vrijheidsaanvrage hebben .gedaan, en op nog andere punten van de oorspronkelijke grondslag zijn afgeweken.
Naast Ulrum keerde ook Genderen en andere gemeenten tot de belijdenis en kerkorde der Vaderen terug en gaven daarvan kennis aan de regering.
Daarop antwoordde de koning bij missive van 11 Dec. 1835, dat zij noch als bestaande gezindheid, noch als aloude kerken, maar slechts als een secte of genootschap mochten blijven bestaan, mits zij met overlegging van statuten of reglementen om erkenning vroegen, waarbij nog vermeld werd, dat de aanvankelijk al bestaande gemeenten niet geduld konden worden.
De inmiddels saamgekomen Synode van de Christelijk Afgescheiden gemeenten te Amsterdam, 2 Maart 1836 richtte zich van haar zijde weer tot de koning als volgt:
Sire, wij bestaan reeds eeuwen, want wij zijn de voortzetting der oude Geref. Kerken, wij hebben recht op erkenning alsmede op haar naam, hare rechten en goederen, en kunnen daarom geen toelating vragen; in beroving van goederen zullen we desnoods berusten; maar nieuwe reglementen en statuten lomnen wij niet overleggen, want deze zijn in de Formulieren van Eenigheid en de Liturgie der Gereformeerde kerk vervat.
Dit smeekschrift was ongetwijfeld een kloek getuigenis en een duidelijke uiteenzetting van het standpunt van hen, die zich afgescheiden hadden. Het was echter te vrezen, dat daar weer verdere afwijzing en druk op zou volgen. En dat geschiedde ook. Een scherpe resolutie kwam van de zijde der regering als antwoord op het smeekschrift, 5 Juli 1836. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, werden de al bestaande gemeenten ontbonden verklaard, en bedreigd met toepassing van art. 291-294 van het wetboek van strafrecht, als zij voort zouden gaan met vergaderen. Alleen als ze het persoonlijk vraagden, konden ze vrijheid van godsdienstoefeningen verkrijgen, zij het dan ook met overlegging van de oude formulieren om een nieuw kerkgenootschap te vormen. Hierbij ging het dus om de vraag of de afgescheiden gemeenten de wettige voortzetting waren van de aloude Geref, Gemeenten, en op grond van de belijdenis en de kerkorde, als zodanig beschouwd en erkend zouden worden, dan wel of ze nieuwe genootschappen waren, en als zodanig, zij het dan ook met behoud van de belijdenis, maar wel met loslating van de kerkorde hadden te vragen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1960
De Wachter Sions | 4 Pagina's