Schots-Hongaarse vroomheid
Twee studies over jodenzending in Boedapest
Jodenzending is een term die vandaag niet vaak meer wordt gebezigd. In de naoorlogse jaren zijn we meer gaan spreken over getuigende dialoog met Israël. In naam van zending hebben de joden het van de kerken nogal eens kwaad te verduren gekregen.
We gingen ook verstaan dat de kerk tot Israël in een andere verhouding staat dan tot de andere volkeren. Vroeger was jodenzending echter een veel en breed gebezigd en gepraktiseerd begrip. Daarvan getuigen ook twee recent verschenen boeken.
Het eerste is een Engelstalig boek over de geschiedenis van de zending van de Free Church of Scotland onder de joden in Boedapest en de impact ervan op de Hervormde Kerk van Hongarije (1841-1914).
Het tweede betreft de Duitstalige dissertatie van dr. Almós Ete Sípos over de Hongaarse dominee Gyula Forgács (1879-1941), zogeheten pionier van de Hongaarse gereformeerde Inwendige Zending, waarin ook een gedeelte is gewijd aan de Jodenzending.
De boeken zijn te omvangrijk en te geladen van inhoud om te pretenderen een bespreking ervan te geven. Ik volsta met een impressie, gericht op enkele opvallende zaken, zonder allerlei jaartallen en exacte feiten op een rij te zetten.
Schotland
De Schotse Zending was de eerste protestantse zendingsorganisatie die wortel schoot in Hongarije. Aanvankelijk werd louter zending onder de joden bedoeld. Maar stichter van de Schotse Zending (1841) ‘rabbi’ Duncan, tot bekering gekomen onder de bediening van de Zwitserse César Malan, voegde er een tweede doel aan toe, te weten een evangelicaal (Engels: evangelical) reveil van de Hongaarse Hervormde Kerk.
Deze kerk had lange tijd in strijd met de rooms-katholieke Habsburgers geleefd en was daardoor min of meer rationalistisch en politiek gericht geworden, wat gepaard ging met lauw geestelijk leven, waarbij zich ook nog eens een sterk Hongaars nationalisme voordeed.
Er ontstond, hoewel pas in tweede instantie, een gespannen relatie tussen de Schotse Zending en de Hongaarse Hervormde Kerk, waarin ook de (mij onbekende) Nederlander Adriaan van Andel een rol speelde. De zendingsbeweging had onder invloed van de piëtistische Maria Dorothea – aartshertogin van Würtemberg die in 1819 naar Pest was gekomen – en van een Duitse diaconessenorganisatie een evangelicaal-piëtistisch karakter.
De beweging ging zich echter ook meer en meer Duitstalig presenteren, omdat ook een flink deel van de joodse gemeenschap Duits sprak. Ook in de zendingsschool en in het in Boedapest gevestigde zendingsziekenhuis werd Duits gesproken. In 1864 werd zelfs een Duitstalige Affiliated Church (letterlijk: aangesloten kerk) gevormd. De zending kreeg een anti-Hongaars imago.
Tegelijk kwam er het probleem of joodse bekeerlingen moesten (konden) worden opgenomen in de Hongaarse Hervormde Kerk of dat ze beter konden toetreden tot de Affiliated Church of tot zelfstandige joodse gemeenten.
Piëtisme
Onder invloed van Andrew Moody keerde echter het tij. Deze knoopte weer aan bij het oorspronkelijke doel om ook de Hongaarse Hervormde Kerk te bereiken. Langzaam kwam er een ombuiging tot stand naar de Hongaarse taal en cultuur. En dat heeft invloed gehad op de kerk zelf.
Hongaarse studenten gingen naar Edinburgh. Maar ook het Schotse piëtistische gedachtegoed vond ingang in de Hongaarse Kerk, zo zelfs dat ‘bijbelstudie, persoonlijk gebed en persoonlijke toewijding werden geprefereerd boven kaarten, dansen, theater, drinken en roken’. Zo kwam er ook een partnerschap tot stand tussen de Schotse Zending en de Hongaarse Hervormde Kerk en ging laatstgenoemde kerk zich ook toeleggen op evangelisatie.
Antisemitisme
Hier wil ik nu ook het tweede boek voor het voetlicht halen, de dissertatie van dr. Almós Ete Sípos, die onder de titel Bittet den Herrn der Ernte (Bid de Heere van de oogst) recent in Utrecht werd verdedigd (promotoren prof.dr. Anne-Marie Kool en prof.dr. J.A.B. Jongeneel). Dit boek, waarin ook het boek van Abraham Kovács veelvuldig wordt genoemd, handelt over de Hongaarse predikant Gyula Forgács (1897-1941), die als pionier van de Hongaarse Inwendige Zending wordt beschouwd.
Van 1906 tot 1910 was hij de eerste Hongaarse medewerker van de Schotse Zending. Tussen 1841 en 1918 waren er welgeteld 743 joodse bekeerlingen geweest. Niets stond zending onder de joden echter in de weg. Hoewel aan het eind van de negentiende eeuw overal in Europa het antisemitisme de kop opstak, verzekerden Hongaarse wetten bescherming voor de joden.
Na de Eerste Wereldoorlog ging Forgács zich echter ook uitdrukkelijk met het antisemitisme bezighouden. De omstandigheden voor de joden veranderden drastisch aan het eind van de jaren dertig. Tussen 1938 en 1942 vaardigde het Hongaarse parlement namelijk vier wetten uit die beperkingen inhielden voor de joden.
Die raakten ook de Schotse Zending. Van antisemitisme was bij die zending en bij Forgács geen sprake. Integendeel, de joden vormden volgens Romeinen 9 tot en met 11 nog steeds het uitverkoren volk. Die uitverkoren moesten door middel van de zending worden toegebracht, tot bekering, bij Christus worden gebracht.
Redding
Tot in de Tweede Wereldoorlog toe speelden de Schotten en hun Hongaarse medegenoten een rol bij de redding van joden. De toenmalige leider van de Schotse Zending George A.F. Knight werd als gevolg daarvan gevangengenomen, maar op voorspraak van bisschop Lászlo Ravasz vrijgelaten. Hij moest toen wel Hongarije verlaten.
De Schotse Zending benoemde toen Gyula Forgács als zijn opvolger. Deze had geen onduidelijkheid laten bestaan over zijn visie op het antisemitisme. Hij schreef: ‘De jodenhaat had succes in een niet te scheiden samenhang met de afgoderij van bloed, ras en natie, alsook met de afwijzing van het christendom.’ ‘Waarom volgen wij het voorbeeld van de Duitse Protestanten en Belijdenden (bedoeld wordt de Bekennende Kirche, v.d.G) niet, die bijvoorbeeld op 17 maart 1935 als protest tegen het antisemitisme in alle kerken een proclamatie (de Theologische Verklaring van Barmen, v.d.G.) voorgelezen hebben …?’
Een belangrijke rol bij de zending onder de joden heeft de oprichting van een school voor joodse kinderen gespeeld. Door de kwaliteit van het onderwijs maar ook vanwege het toenemende antisemitisme trok de school joodse kinderen aan. Het resulteerde in een aanmerkelijke toename van het aantal bekeerlingen, dan wel toetredingen van joden tot de Hongaarse kerken. Toetreding tot de kerk vanwege het antisemitisme op zichzelf wees Forgács af.
Onder de Messiasbelijdende joden rees echter wel in toenemende mate de gedachte dat ze bij toetreding tot een christelijke geloofsgemeenschap hun joodse identiteit zouden moeten opgeven. Ze wilden de joodse sabbat en de joodse feestdagen bijvoorbeeld handhaven. Forgács vroeg zich overigens wel af of de Hongaarse protestantse kerken er rijp voor waren de in Christus gelovende joden op te nemen, hoewel ook stemmen klonken of eigen joodse gemeenten de integratie van joden in de samenleving niet tegenhielden.
Schat
Meer dan enkele pennenstreken zijn hier niet mogelijk. Beide boeken geven een schat aan informatie, die nog wordt versterkt door uitgebreide literatuurgegevens. Ik zou nog wel willen weten hoe vandaag over jodenzending wordt gedacht, gegeven de theologische inzichten die zich na Auschwitz voordeden wat betreft de relatie van de kerk en het joodse volk, ook als het gaat om de drieslag volk, land en staat. Bovendien rijst de vraag hoe vandaag wordt aangekeken tegen het antisemitisme van de jaren dertig en daarna.
Feit is dat vooral het boek over de geschiedenis van de Schotse Zending liefde tot het joodse volk uitstraalt, hoewel dit element ook bij Gyula Forgács in de paragraaf over de jodenzending alle nadruk krijgt.
Een vraag die ook na lezing van beide boeken blijft, is of piëtisme louter van buitenaf in Hongarije is ingebracht. Het is immers een bekend gegeven dat naarmate men verder in het oosten van Hongarije komt, verder van het Oostenrijk van de vroegere rooms-katholieke Habsburgers af, het piëtistische element sterker wordt. Er blijft genoeg te onderzoeken over.
N.a.v. Abraham Kovács:
‘The History of the Free Church of Scotlands Mission to the Jews in Budapest and its Impact on the Reformed Church of Hungary 1841-1914’;
uitg. Peter Lang, Frankfurt; 435 blz.; € 69,60.
Almós Ete Sípos:
‘Bittet den Herrn der Ernte. Gyula Forgács (1879-1941). Pionier der ungarischen reformierten Inneren Mission’;
uitg. Boekencentrum, Zoetermeer; 328 blz.; € 27,50.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2007
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2007
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's