Een nieuwe rubriek
KERK EN WERELD RECHTENS [I]
De woorden 'kerk en wereld' hebben voor vele naoorlogse hervormden een bekende klank. De Nederlandse Hervormde Kerk kende sinds 1945 een instituut met deze naam. 'Kerk en wereld' betekende destijds iets geheel nieuws. Men wilde de samenleving met het Evangelie confronteren, maar ook, omgekeerd, voor de samenleving openstaan.
Zoals zo dikwijls, staat ook hier bekend niet gelijk aan bemind. Voor de ene hervormde is in deze verbinding van kerk en wereld op een positieve wijze héél het naoorlogse apostolaire elan van de Nederlandse Hervormde Kerk vervat. De kerk heeft een (de) wereld te winnen. De kerstening van de samenleving is één van de benoemde taken van de kerk volgens de kerkorde van 1951.
Voor de andere, meer orthodox en traditioneel ingestelde hervormde, staan dezelfde woorden voor de korte samenvatting van de eeuwig-blijvende, althans in deze aardse bedeling, kloof én vijandschap tussen Christus en de antichrist. Daarom kenmerkt hem een zekere huiver om zelfs maar één positieve gedachte te wijden aan het thema 'kerk en wereld'.
Naast deze beide uiterste positiekeuzen bestaat er, zoals meestal bij diametraal tegenover elkaar staande oriëntaties, ook nog een tussenpositie. Globaal en schetsmatig aangeduid, vindt deze positie zijn aanhangers onder degenen die zich kerkelijk niet zo gemakkelijk laten indelen in de beide aangeduide kampen. Dat zijn zij die niet tot de optimistisch-progressieven, maar evenmin tot de traditionalistisch-antithetischen gerekend willen worden. Zo kon iemand als Dietrich Bonhoeffer bijvoorbeeld zeggen: Als de kerk tegenvalt, valt de wereld soms mee.
Het denken in groepen en zwart-wittegenstellingen kan een zeker nut hebben om problemen te schetsen en te verhelderen, maar is zelden vruchtbaar als het gaat om het vinden van oplossingen die recht proberen te doen aan alle ter zake doende gegevens. Aangaande de verhouding kerk en wereld, die sowieso al uitermate omvattend is • en waarbij een even heftige als wisselende historie in het geding is, vraagt een evenwichtige benadering dat zowel bijbels-theologische gezichtspunten als gegevens aan de werkelijkheid ontleend, in aanmerking genomen moeten worden.
Eenheid en tweeheid
Het is allerminst onbegrijpelijk dat de begrippencombinatie 'kerk en wereld' zeer verschillende reacties oproept. Enerzijds is er in de grond van de zaak van een fundamentele tegenstelling tussen kerk en wereld sprake, indien men beide begrippen vervangt door respectievelijk het Koninkrijk Gods en het rijk van de Boze. Het was bijvoorbeeld prof. Van Ruler die de kerk omschreef als de totaliteit van de positieve tekenen van het Koninkrijk Gods op aarde en de wereld als het geheel van de negatieve tekenen van het komende Koninkrijk. Niet ten onrechte wordt nogal eens de uitspraak van - ik meen - Luther aangehaald, dat als Christus Zijn kerk bouwt, de satan er een kerkje naast bouwt. Nochtans blijft staan dat de kerk altijd in positieve zin op de wereld gericht blijft, en wel doordat zij het heil der wereld verkondigt, in wet en evangelie.
Anderzijds is de wereld immers ook Gods wereld, dat wil zeggen niet alleen de door God geschapen, maar ook door Hem geregeerde wereld. Evenwel valt daarbij te bedenken dat het ook de wereld is waarop de vloek van God rust, maar die in en door Christus wordt gered in Zijn kruis en opstanding. Daarom zeggen wij immers dat Christus niet alleen de Koning der kerk maar ook de Heer der wereld (de Koning der koningen) is. De eerder genoemde prof. Van Ruler placht te zeggen als hij de verhouding van kerk en wereld op formule wilde brengen: Het gaat om de wereld, maar het draait om de kerk.
Het kan echter niet onze bedoeling zijn om in deze rubriek een uitgebreide theologische uiteenzetting te presenteren over de gecompliceerde verhouding van kerk en wereld. Ons uitgangspunt is dat die verhouding een feit is en we willen trachten op concrete punten, vanuit het gezichtspunt van het recht, te verkennen hoe die verhouding ligt. Dat betekent dat ons vertrekpunt niet is dat er een zodanig grote kloof tussen kerk en wereld gaapt dat deze twee niets met elkaar van doen hebben of zouden mogen hebben. Weliswaar huldigt onze Grondwet het staatsrechtelijk principe van de scheiding van kerk en staat. Aan dat principe zit het nodige vast. Maar hoe dan ook, er zijn er blijkbaar twee - de kerk en de staat - en die twee ontmoeten elkaar bij gelegenheden. Ook al houdt het grondwettelijk principe in dat de staat zich 'neutraal' verklaard heeft ten opzichte van welke godsdienst, levensbeschouwing of kerkelijke gezindte dan ook, met geen Grondwet valt weg te poetsen dat er in de samenleving georganiseerde godsdiensten en kerken bestaan. Wel is er sprake van een tweeheid en tevens van een zodanige dualiteit dat kerk en staat, juridisch bezien, niet op gelijk niveau staan. Dat is, zoals bekend, niet altijd en overal zo geweest.
Recht en godsdienst
We bevinden ons wat betreft de scheiding van politieke en geestelijke gezag/macht in een ontwikkelingsfase die een lange historie kent. In het oudoosterse en het oudtestamentische recht (de priester-koning), maar ook nog in het Oudromeinse recht (de keizer-god), zijn deze machten en hun invloedssferen nauw op elkaar betrokken. In Israël is, in onderscheiding met het oude Oosten, sprake van een wetgeving die niet alleen de verhouding tussen de mens en zijn medemens regelt, maar zich ook uitstrekt over de verhouding van de mens tot God. Wereldlijk en godsdienstig recht zijn hier niet gescheiden. Men leefde in een theocratie, die in de praktijk helaas maar al te vaak in een clerocratie ontaardde.
We noemden ook het Oudromeinse recht. Aan het begin van de ontwikkeling daarvan staan de XII Tafelen (5 e eeuw v. Chr.). De burger kende dit recht niet. Het waren de pontifices (priesters) die voor de uitlegging zorgden en zo de grondslag van het gemene recht hebben gelegd. Het priesterlijk monopolie bij de interpretatie bleef vele eeuwen in stand. Keizer Justinianus I, die omstreeks 533 het Corpus iuris civilis tot stand bracht, maakt er melding van dat zowel de interpretatie als de procesleiding bij het college van opperpriesters berust.
Kerk en staat: twee machten . > • ,
Men zal vragen wat de ontwikkeling ten onzent is geweest. Het belangrijkste deel van ons 'gewone' (overheids)recht is vastgelegd in algemeen bindende regels, in afdwingbare wetten en internationale verdragen, We zouden dat het burgerlijk of wereldlijk of statelijk recht kunnen noemen. De vraag mag nu gesteld worden of ook kerkelijke voorschriften in materiële zin wetten zijn. De vraag is met andere woorden of aan de kerken wetgevende bevoegdheid toekomt.
Deze vraag laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Het antwoord moet verschillend luiden naar plaats en tijd. Vóór de Reformatie bezat de Katholieke Kerk zonder twijfel wetgevende bevoegdheid. Zij vormde toen zelfs een geheel zelfstandige rechtsgemeenschap, niet onder maar naast de staat. Er was destijds tweeërlei overheid; de wereldlijke en de geestelijke. Van deze beide machten was de ene niet ondergeschikt aan de andere. Zij bestonden naast elkaar, elk met een eigen machtsgebied, met eigen wetgeving en rechtspraak.
Hieraan heeft in ons land de Reformatie een einde gemaakt. Door haar verdween de geestelijke overheid, wier macht bij die van de wereldlijke of politieke overheid kwam. Aan deze nu waren allen, ook de kerken, onderworpen. Wetgevende bevoegdheid kon voortaan kerken alleen nog toekomen krachtens uitdrukkelijke of stilzwijgende toelating door de overheid. En inderdaad heeft deze aan de Gereformeerde Kerk - de enige die door haar als kerk erkend werd (de publieke kerk) - een zekere autonomie gelaten, welke in het ene gewest meer beperkt was dan in het andere. De overige kerken werden slechts getolereerd en bezaten dus geen publiek gezag, geen wetgevende bevoegdheid.
De Reformatie heeft deze stap - een breuk met de tot dan toe heersende (rooms-)katholieke traditie - aangedurfd, omdat zij de burgerlijke overheid ten volle als Gods dienaresse beschouwde, die tot taak had het volk in de heilige orde aan Gods recht te hou-
den. Tot de scheiding van kerk en staat (1796) werd het positief goddelijk recht (niet te verwarren met natuurrecht), d.w.z. het door God in de Heilige Schrift geopenbaarde recht algemeen als stellig recht erkend, dat dus door de rechter moest worden toegepast, ook zonder dat enige staatsmacht dit voorschreef.
De Revolutie bracht, als gezegd, de scheiding van kerk en staat. Daardoor werd ook aan de Gereformeerde Kerk haar publiek karakter ontnomen en werd zij gedegradeerd tot de rang der getolereerde kerken. Zij was nu voor de wet nog maar een particulier 'genootschap', een kerkgenootschap. Haar wetgevende bevoegdheid boette zij hiermee in en heeft die nimmer herkregen. Ook na de Revolutie heeft noch de Grondwet noch een andere wet aan de hervormde of enige andere kerk wetgevende bevoegdheid ingeruimd. Al is het mijns inziens niet juist de kerk eenvoudigweg te rangschikken onder de verenigingen en ze in vrijwel elk opzicht aan de daarvoor geldende regels te onderwerpen - gelijk onze rechtspraak overwegend doet - , zo volgt toch uit het voorafgaande dat kerken, wat haar regelende bevoegdheid aangaat, op één lijn gesteld moeten worden met verenigingen. Dit sluit vanzelf in dat haar regelingen niet in strijd mogen zijn met het geldende recht, voor zover dit althans van dwingende aard is.
Kerk apart
Het is goed op te merken dat het Nederlands burgerlijk recht niettemin de eigen positie van kerken als rechtspersoon erkent, anders dan andersoortige rechtspersonen als verenigingen, vennootschappen en stichtingen. Veel minder dan voor deze geldt, zijn voor het interne recht van kerken dwingende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek opgenomen. Maar dit betekent niet dat kerken categorisch boven de ' Nederlandse wetgeving staan. Naast (relatieve) zelfstandigheid is er ook sprake van onderworpenheid aan het - dwingende - 'wereldlijke' recht en de wereldlijke rechter. Om maar iets te noemen, het strafrecht en het belastingrecht gelden ook voor kerkelijke en 'kerkelijke personen', zij het dat soms uitzonderingsregels van toepassing zijn. Afgezien van de burgerrechtelijke status van kerken ziet de overheid de kerken steeds meer als gewone, maatschappelijke, het algemeen of het groepsnut beogende organisaties. Wie durft er nog te spreken over de kerk van publieke rechten? Groen van Prinsterer sprak daar nog over. Hij bedoelde daarmee geen heersende kerk, maar een publiek erkende kerk, waarvan het gezag niet onder de staat, maar op één lijn, op één hoogte met het staatsgezag stond. Hij was het ook die de leus hanteerde; het evangelie de hoogste landswet. Hoedemaker was de mening toegedaan dat het lijdensschuwheid was om niet voor het publiekrechtelijke karakter van de kerk op te komen.
Botsing kerk en staat
Wat hiervan ook zij, waar twee instituten - staat en kerk bestaan, ieder met eigen regels, daar zijn botsingen bij grensontmoetingen niet uitgesloten. De kans daarop neemt toe, als kerk en wereld verder uiteen groeien doordat beider waarden- en normenstelsel een grotere discrepantie gaan vertonen. Botsingen van allerlei aard op allerlei terrein kunnen zich dan openbaren. Wij noemen slechts enkele, willekeurig gekozen voorbeelden: een kerkgemeenschap die uitgeprocedeerde asielzoekers, die uitgezet zullen worden, onderdak en bescherming verleent in een kerkgebouw; een rechter die een predikant die zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf, als bijkomende straf de (tijdelijke) ontzegging uit zijn ambt oplegt; personen die een partnerschapregistratie door de overheid hebben verkregen of een zogenaamd homohuwelijk hebben gesloten, vragen de kerkelijke inzegening van hun relatie. Dan dient zich de vraag aan hoe in deze situaties de - onderscheiden - verantwoordelijkheden liggen. Ook bij de toepassing van belastingwetten (kerkelijke gebouwen) en sociale zekerheidswetten (gesalarieerde kerkelijke ambtsdragers) kunnen zich vragen en soms spanningen voordoen.
Ter afsluiting. Het voorgaande overziende, zou de lezer de vraag kunnen stellen waarom deze rubriek niet onder het opschrift: 'kerk en staat rechtens' in plaats van onder de noemer 'kerk en wereld rechtens' gepresenteerd zou kunnen worden. Onze reactie op die vraag zou luiden dat het eerstgenoemde opschrift te smal is, zeker in onze dagen. Dat is langs verschillende wegen duidelijk te maken. Eén ervan is dat het internationaal en in onze nationale grondwet erkende mensenrecht van de vrijheid van godsdienst niet alleen op de christelijke godsdienst - en dus op de christelijke kerken - ziet, maar op alle, ook nietchristelijke godsdiensten en levensovertuigingen. Nederland is in een vrij kort tijdsbestek een multireligieuze samenleving geworden.
Vrijheid van godsdienst
Een tweede overweging bij de keuze van het opschrift is gelegen in het feit dat grondrechten - ook de vrijheid van godsdienst - niet alleen een rol spelen in de verhouding van burgers en hun organisaties (o.a. kerken) tot de staat, maar onder omstandigheden ook tussen burgers en organisaties onderling. Ook bijvoorbeeld het recent door de regering aangekondigde voornemen om een nota uit te brengen over de spanningsvelden tussen de verschillende grondrechten, o.a. de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en het non-discriminatiebeginsel, overstijgt de verhouding van kerk en staat. De zogenaamde multiculturaliteit van Nederland levert allerlei vraag- en gezichtspunten die consequenties kunnen hebben voor de kerk(en). Ook deze zaken moeten een plaats kunnen vinden binnen de vier keer per jaar te verschijnen rubriek 'kerk en wereld rechtens'. Op veel van de hiervóór genoemde - en andere - aspecten van de verhouding van kerk en wereld hopen we uitgebreider en zo mogelijk naar aanleiding van concrete situaties in binnen- en buitenland in te gaan. Nu eens zal het gaan over het recht van en in de kerk, een andere keer over het recht van en in de wereld, maar vooral over punten waar deze beide elkaar ontmoeten.
Ten slotte: reacties van harte welkom!
G. HOLDIJK, APELDOORN
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 2003
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 2003
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's