Judas, de man uit Kariot
DE APOSTELEN VAN JEZUS CHRISTUS [12]
Schrijven over Judas: dat is een zaak apart. Schroom en huivering werken remmend. Wie vreest niet een woord / te veel of een woord te weinig te zeggen?
Maar in de bezinning hierop breekt één gedachte zich ten slotte baan: schrijven over Judas kun je alleen als je ogen gedurig op Jezus gericht blijven. Zo willen wij de geschiedenis gaan lezen die de Bijbel ons over Judas geeft. De meest breedvoerige naam van deze apostel vinden wij bij Johannes: 'Judas, de zoon van Simon, Iskariot' (Joh. 6 : 71; 12 : 4; 13 : 2, 26). Iskariot betekent: de man uit Kariot. Wij moeten dit ergens in Judea zoeken. Opvallend is dan dat de andere elf Galileërs zijn. Althans, zo worden zij na de dood van Judas genoemd in Hand.
1:11. 'Gij, Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel'. Ook Hand. 2 : 7 zegt: 'Zijn niet allen deze die daar spreken, Galileërs? ' Toch moeten we hier maar niet te veel aan
verbinden. Wel is de aanduiding 'Judas Iskariot' in zekere zin een uitkomst geweest. Er is immers nog een apostel met de naam Judas, 'zoon van Jakobus' (Lk. 6 : 16). In Mt. 10 : 3 wordt deze ook Lebbéüs (bijnaam Thaddéüs) genoemd. Joh. 14 : 22 spreekt vervolgens over 'Judas, niet de Iskariot'. Zo kon dus verwarring van beiden voorkomen worden.
Beroep op het geweten
Wij gaan nog een keer naar Lk. 6 : 12. Daar lezen wij dat Jezus naar de berg gaat om te bidden, 'en Hij bleef de nacht over in het gebed tot God'. Een heilige nacht, waarin hemel en aarde elkaar raken. Wat lezen wij er gemakkelijk overheen. Wat moet het voor Jezus zijn geweest om in gehoorzaamheid aan de Vader Zich voor te bereiden op de keuze van twaalf. Van Petrus wist Jezus direct met wie Hij te doen had; niet minder van Nathanaël (Joh. 1: 43, 48). Dat zal met Judas toch niet anders geweest zijn. (Vgl. Joh. 6 : 64 'Want Jezus wist van het begin, wie zij waren die niet geloofden, en wie hij was, die Hem verraden zou.') Maar hoe zwaar dit alles voor Jezus ook was, nooit zal Judas zich achtergesteld gevoeld hebben bij de anderen. Zelfs een stuk allerlaatste zorg strekt zich over hem uit als het voor Jezus (én ook voor Judas) op een einde aangaat. De waarschuwing uit Joh. 6 : 70, 71 is zo heel ernstig: 'Heb Ik niet u twaalf uitverkoren? En één uit u is een duivel. En Hij zei dit van Judas, de zoon van Simon, Iskariot; want deze zou Hem verraden, zijnde één van de twaalf'. Hoe klemmend is hier het beroep van Jezus op het geweten van Judas. Straks in Gethsémané wordt het: 'Vriend, waartoe zijt gij hier!' (Mt. 26 : 50). Hoe kan de Heere het zeggen! En dan dat wakker-schuddende woord uitLk. 22 : 48 'Judas, verraadt gij de Zoon des mensen me een kus? !' •
Wij kunnen ons afvragen: Hoe is het allemaal zo met Judas geworden? Straks schrijft zelfs Paulus over 'de nacht, waarin de Heere Jezus verraden werd' (I Kor. 11: 23). Onuitwisbaar zal het blijven, dat Judas de Heere verraden heeft. 'Onuitwisbaar' voor altijd in de lijdensgeschiedenis van Jezus. Maar nogmaals: Hoe kon het allemaal zover komen?
Geen wantrouwen
Hij is met de andere apostelen getuige geweest van Jezus' wonderen. Hoe vaak heeft hij Jezus horen preken, en heeft hij met de anderen onderwijs van Jezus gekregen in kleine kring? Ook Judas is naar Mt. 10 : 1, 4 uitgezonderd door Jezus, 'met macht over de onreine geesten om die uit te drijven, en om alle ziekte en alle kwaal te genezen.' Bij niemand van de apostelen vinden wij ooit iets van wantrouwen jegens Judas.
Echte geestelijke belangstelling voor het Koninkrijk van God zal Judas wel nooit gehad hebben, evenals echt geloof in en liefde tot Jezus.
Hoe langer hoe meer heeft Judas ontdekt wat het inhield, dat Jezus tot Pilatus zal zeggen: 'Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld'. (Joh. 18 : 36) Hoeveel kansen heeft Jezus voorbij laten gaan om aanhang te krijgen en een volksleider van betekenis te worden. Daarbij dan de woorden van de Heere over lijden, kruisiging en sterven. Wat moet een man als Judas daar nog in zien? Het leven moet toch wel wat baat opleveren...
En dan komt de doorbraak: wij voegen de zalving van Jezus tijdens de maaltijd in Bethanië wat samen uit Mt. 26 : 6-16; Mk. 14 : 1-II; Lk. 22 : 3-6; Joh. 12 : 1-8. Deze vindt plaats in het huis van Simon de melaatse. De vrouw is volgens Johannes Maria geweest. Tijdens de maaltijd giet zij een fles met zeer kostbare zalf (Grieks: van zware prijs) over Jezus uit. 'Onvervalste nardus', zegt Markus. 'Een pond', zegt Johannes. Bij de hals brak Maria de fles open, zodat de zalf rijkelijk kon neerlopen op Jezus' hoofd en voeten; met haar haren droogde zij Jezus af. Wie de geschiedenissen naast elkaar legt, zal zich afvragen of het hier nu om één of twee gebeurtenissen gaat. Maar daar gaat het ons nu even niet om.
Bij Mattheüs nemen de discipelen het Maria zeer kwalijk. 'Waartoe dit verlies? ' 't Is dus aan de Heere Jezus niet besteed! Ze hadden de zalf duur kunnen verkopen en de opbrengst aan de armen kunnen geven. Bij Markus noemen ze zelfs de prijs: meer dan driehonderd penningen, zomaar weggegooid. Een slechte armenverzorging! 'En zij vergrimden tegen haar...' (vs. 5)-
5)- Intussen wordt het huis vervuld van de reuk van de zalf. Het doet denken aan Hoogl. 1:12 'Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus zijn reuk.'
Maar hoe neemt de Heere het voor Maria op: 'Waarom doet gij deze vrouw moeite aan, want zij heeft een goed werk aan mij gedaan. Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd' (Mt. 26 : 10 e.v.). Hier bedingt Jezus voorrang: Zijn einde is nabij. Trouwens: evenals er voor de armen gezorgd moet worden, moet er ook gezorgd worden voor de overledenen. Zo heeft deze vrouw Jezus' begrafenis voorbereid. Iets koninklijks vooruit aan Zijn begrafenis toegevoegd. En wereldwijd, overal waar het evangelie gepreekt zal worden, zal in herinnering gebracht worden wat deze vrouw gedaan heeft! 'Zij heeft gedaan wat zij kon' (Mk. 14 : 8).
wat zij kon' (Mk. 14 : 8). En wat de armen betreft: ze zijn er altijd, en wie wil kan ze weldoen (Mk. 14:1-7)
In dit alles is het vooral Judas geweest die een rol speelde. Dat leert ons Joh. 12. Daar zegt Judas: 'Waarom is deze zalf niet verkocht voor driehonderd
penningen en de armen gegeven? En dit zei hij, niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs had, en droeg hetgeen gegeven werd' (Joh. 12 : 5 e.v.).
Doorbraak vanwege geld
En hier is dan de doorbraak, door Mattheüs beschreven: 'Toen, juist tóen ging één van de twaalf genaamd Judas Iskariot, tot de overpriesters, en zei: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren'. Aan Jezus verlies je toch maar. Maar nu zal hij eraan gaan verdienen...! (Mt. 26 : 15). Lukas schrijft dat erge: 'En zij waren verblijd, en zijn het eens geworden, dat zij hem geld geven zouden. En hij beloofde het...' (22 : 3-6).
Zo is er overleg geweest, om de prijs, om Jezus. Dertig zilveren penningen (Mt. 26 : 15).
Ach, ze beseffen niet datjezus almaar duurder zal worden. Straks moet er veel meer geld tegenaan, Mt. 28 : 12, om de mond van de soldaten te openen met een misleidende leugen. Wat men al niet doet als knappe theologen, ook nu om Jezus weg te werken, in de dood te houden. Ze beseffen niet: van Jezus kom je uiteindelijk alleen maar af tegen de dure prijs van de hel... Nacht
Wij gaan naar de ontmaskering van Judas door de Heere. Een verschrikkelijk woord van Jezus klinkt door de paaszaal: 'Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden...!' (Mt. 26 : 20 e.v.). Dan komt het zeer bedroefde van allen: 'Ben ik het, Heere? ' Maar Judas alleen zegt het anders: 'Ben ik het, Rabbi? ' Wat schept hij hier een afstand al tussen zichzelf en Jezus. 'Rabbi...' Een neutraal woord, en het woord 'Heere' is verdwenen. Op Petrus' verzoek vraagt Johannes het aan Jezus, wie dat dan wel zijn zal (Joh. 13 : 25). 'En Jezus antwoordde: Deze is het, die Ik de bete, als Ik ze ingedoopt heb, geven zal. En als Hij de bete ingedoopt had, gaf Hij ze aan Judas, Simonszoon, Iskariot. '
Dan gebeurt het: Na de bete voer de satan in Judas. Jezus zegt: 'Wat gij doet, doe het haastig...'.
Niemand begrijpt er iets van, verdenkt hem: hij zal zeker voor het feest nog wat moeten kopen, of de armen iets geven. Hij ging immers over de beurs. Maar 'hij dan, de bete genomen hebbende, ging terstond uit. En het was nacht...' (vs. 30).
'Haastig' zei Jezus. Hij dringt nu aan op spoed. De Heere werd immers al langer geperst, totdat het volbracht zou zijn (Lk. 12 : 50). Pas in Joh. 19 : 30 zal echt volgen aan het kruis: 'Het is volbracht'. Wat zal er in die uren van 's avonds tot de andere dag ' middags veel gebeuren en geleden ' worden...
Maar Jezus richt de harten omhoog: 'Als hij (Judas) dan uitgegaan was, zei Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt. Indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelf, en Hij zal Hem terstónd verheerlijken' (Joh. 13 : 31 e.v.). Wat een diepte, hier door de discipelen nog niet verstaan. 'Door het diepste lijden tot de hoogste heerlijkheid!'
Uitgespeeld
En dan komt Gethsémané, de verraderskus, waarover wij boven al schreven. Tegelijk is daarmee de rol van Judas uitgespeeld. Ze hebben hem niet meer nodig. En satan laat hem niet meer los.
Hij ziet nog, hoe het Sanhedrin deze nacht Jezus veroordeelt. Het berouw slaat toe. De zielszorgers van Israël horen het: 'Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed!' En dan is er het woord dat hem de wanhoop en de dood injaagt: 'Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien.' Het geld s smijt hij hen voor de voeten. Dat is goed voor een begraafplaats voor vreemdelingen. Eigenlijk onheilig geld; er kleeft bloed aan. Te vuil voor de offerkist. Laat Jeremia dat nu al voorzegd hebben (vgl. Jer. 18 : 23; 19 : 1-15; 32 : 6-9; Zach. 11:12 w.). Begraafplaats voor de vreemden. De Nazarener had heidenen al de hand gereikt. Ze zullen de scheiding tussen jood en heiden tot in de dood weer vastleggen. Ach, en 't loopt naar Pinksteren...!
Nog deze nacht sterft Judas een verschrikkelijke dood. Judas, een apostel van Jezus Christus...
Elia was een mens van gelijke beweging als wij. En Judas...? Hier is een diepte die ons te diep is. Zalig is hij, die hier buigt, van de Heere alleen maar goed spreekt, en tot levensgebed gemaakt heeft: 'Gedenk mijner, o HEE- RE, naar het welbehagen tot Uw volk, bezoek mij met Uw heil, opdat ik aanschouwe het goede van Uw uitverkorenen, opdat ik mij verblijde met de blijdschap van Uw volk, opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel...' (Ps. 106 : 4-5).
J. C. SCHUURMAN, BARNEVELD
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 2003
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 2003
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's