Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

'Onder [preek] stoelen en  [orgel]banken../ [2-b]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

'Onder [preek] stoelen en [orgel]banken../ [2-b]

DE EREDIENST

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN DE SPIEGEL OP DE ORGELGALERIT...

Ritmiek

Hoe ligt het met de ritmiek? Dit aspect geldt voornamelijk die gemeenten, waar ritmisch (op-hele-en-halve-ncrten) wordt gezongen. Zekef bij passages, die ritmisch moeilijker liggen, zal het orgel duidelijk de leiding moeten nemen. Denk bijvoorbeeld aan een lastige frase als in Psalm 149: Dat Is- ra-el met blijde klank, zijn mil-de'Schepper loov' en dank". Of in Psalm 48: 'En bij de' uolken zeer vér-maard'. Het metrum van deze zeldzame verzen is duidelijk in strijd met het metrum van de muziek. Een extra ondersteunende accentuering van het orgel (octaafspel) is bij dit soort 'lastige' plaatsen te verkiezen.

Voorspel

Ook voor-, tussen- en naspelen maken en wezenlijk onderdeel uit van de dienst. Het voorspel is bedoeld om toonhoogte en tempo en stijl van het te zingen lied aan te duiden. Daarbij gaat het niet om de lengte, maar om de diepte. Het is aannemelijk, dat het eerste en laatste lied ruimte bieden aan een wat langer, vrolijk voorspel. Na de prediking misstaat een (kort) meditatief moment niet, door middel van een (wat langer) voorspel. Een enkele organist wil nog wel eens een bepaald koraal spelen.

Vergeet ook hierbij niet, dat élk te zingen vers bedoeld is als het 'amen' van de gemeente op wat voorafging. Dat geldt nog het meest bij de Wet en de Geloofsbelijdenis. Hier is een kort voorspel van twee, drie akkoorden voldoende. Een enkele organist waagt het zelfs zónder voorspel, en zet meteen in. Dit heeft niet zelden tot gevolg, dat het merendeel van de gemeente pas halverwege de eerste regel inzet.

Toonhoogte

Omdat de meeste gemeenteleden in hervormd-gereformeerde kring geen geschoolde zangers zijn - zoals in de tijd van de Reformatie, of vandaag de dag in de Anglicaanse kerk - zouden organisten zich aan de vuistregel moeten houden, om de gemeente niet hoger te laten zingen dan 'Es' (de tweede 'es' boven de sleutel C). De meeste gemeenteleden kunnen die toon nauwelijks meer zuiver treffen, vanwege hun beperkte stembereik.

Wanneer in een dienst palmen worden gezongen, die veel in de bovenste tonen blijven (Psalm 103, 113, 122), is het aan te bevelen, zulke verzen een halve of hele noot lager te spelen. Gebeden horen eerder in de ootmoedige lager toonsoorten, dan in de uitbundig hogere. Een melodie als van Psalm 51 (normaliter in E klein) komt ook voor in G klein. Gezien het ingetogen karakter van deze Psalm laat het zich raden, niet 'te hoog' te grijpen. Houd het bij E.

Knap lastig is overigens de hoge 'E' van 'Laat de keel zich paren' uit Psalm 33 - wat niet zelden leidt tot een schrapen van de keel. Dit soort melodieën kunnen dan ook beter naar een lagere toon worden overgezet (zgn. TRANSPO- NEREN).

Hetzelfde geldt overigens voor het MO- DULEREN, waarbij de organist - na een bepaald vers - van de ene toon overgaat naar een (meestal) hogere. Denk bijvoorbeeld aan Psalm 68, Psalm 72 (het laatste, halve vers in G klein), Psalm 98 en andere. Wanneer twee of drie verzen achter elkaar worden gezongen, kan dit 'verfrissend' werken.

Het spreekt voor zich, dat de nieuw gekozen toonhoogte door een (niet al te lang) tussenspel duidelijk wordt aangegeven. Wees ook hierbij alert op de haalbare hoogte. Laat het moduleren niet modieus, maar functioneel zijn.

Ofschoon veel gemeenten aan hun orgel gewend zijn, lijkt het mij haast overbodig eraan toe te voegen, dat men bij die instrumenten, die 'van nature' een halve of soms hele toon hoger staan (a klink als bes of b) rekening houdt met de haalbare hoogte van de gemeentezang.

Grondtoon

Elke Psalm (en elk muziekstuk) staat in een bepaalde grondtoon. In enkel psalmboekjes staan boven het eerste vers nog woorden als mixolidisch, aeolisch, phrygisch en dergelijke toegevoegd. Dat zijn dure woorden voor de betreffende toonsoort, waarin de Psalm wordt gezongen. Kleine terts (ook wel mineur), grote terts (ook wel majeur), verminderde of juist vermeerderde terts, mollen en kruisen: ze bepalen het karakter van de melodie. Deze grondtoon wordt in de regel (niet altijd) aangegeven met de eerste, in ieder geval altijd met de laatste noot van het vers of muziekstuk. Die noot bepaalt dan ook de manier waarop er geharmoniseerd moet worden. Anders gezegd: welke akkoorden er gebruikt dienen te worden.

De organist maakt de gemeente - aan de hand van zijn het voorspel - duidelijk, om welke grondtoon het bij de betreffende Psalm gaat. Ook zonder muzikale scholing voelt een gemeente dat aan en kan na het voorspel feilloos inzetten. Hoe vaak wordt er echter op dit punt 'lelijk misgetast'. Een melodie als van Psalm 17 laat dit vaak zien. Begrijpelijk, wanneer de éérste toon buiten de grondtoon B kleine terts valt. En een enkele organist wil voor- en naspel bij Psalm 17 nog wel eens eindigen in D groot.

Ook de melodieën van Psalm 45 ('Mijn hart, ueruuld...') en Psalm 48 ('Want deze God is onze God...') beginnen niet met de grondtoon (D klein), maar een verminderde terts daarvan. Zo zijn meer voorbeelden te noemen. Het mag duidelijk zijn, dat kennis van de grondtonen tot het basispakket van elke musicus behoort.

Stijl en karakter

Iedere organist heeft zijn eigen stijl. De één is ingetogen, waar een ander heel uitbundig kan zijn. Ook daar zal een gemeente aan moeten wennen. Maar karakter en stijl van elke organist dient te allen tijde ondergeschikt te blijven aan karakter en stijl van de eredienst met de daarin te zingen psalmen. Er zijn gebeden (Psalm 123 : 1), die zich - in stille ootmoed - laten begeleiden met een zacht plenum in acht- en viervoeten. Bij orgels met slechts één klavier kan de leidende stem (cantus Jtrmus) in een octaaf gespeeld worden. Er zijn boetepsalmen, die men heel goed met een uitkomende stem kan begeleiden (Sexquialter, Vox Humana, Trompet). De begeleiding kan iets van pijn en smart vertolken, door bijvoorbeeld achromatische toonsoorten te gebruiken. Tegenover de stille ootmoed van een gebed en schuldbelijdenis, is er de hartelijke lofzang. Dan mag het orgel -

mét de gemeente - juichen tot Gods eer. Al geldt ook hierbij, dat niet de melodie, maar de tekst het karakter van het spelen bepaalt. Een bekende valkuil is wel het slotvers van Psalm 138, dat veelal tot het einde toe met het orgel 'voluit' wordt gespeeld. Aangezien de laatste drie regels - 'Verlaat niet wat Uu> hand begon... ivil bijstand zenden' - een gebed (!) is, dient dit daarentegen bepaald ingetogen te worden gespeeld en gezongen.

Psalm 116 vers 2 en 3 - die overigens nooit los van elkaar gezongen morgen worden - hebben voor elke organist iets uitdagends. Vers 2 begint met een (schuld)belijdenis: 'Ik lag gekneld in banden van de dood'. Dit belijden gaat over in het gebed van vers 3: 'Maar riep de Heer dus aan in al mijn nood' (dubbele punt!) - 'Och Heer, och wierd mijn ziel door U gered!'

En op dat moment mag de organist 'het orgel opentrekken': 'Toen hoorde God...'.

Een organist mag de gemeente leren zingen. Maar het is af te raden om daarbij de indruk te willen wekken, dat hij de tekst beheerst, om geaccentueerd op alle punten en komma's in de gezongen tekst te gaan spelen. Het 'naar adem happend orgelspel' doorbreekt niet alleen de lijn van de melodie, maar dikwijls ook de gedachtegang van de tekst. Het meest bekende (voorspelbare? ) voorbeeld is wel het slot van Psalm 72, vers n: 'Met amen, ... (grote komma, dus het orgel zwijgt luttele seconden - waarop iemand zich afvraagt óf er nog wel een 'amen' na komt)... amen na'.

Ten dele

Aangezien wij in deze aardse bedeling slechts ten dele kennen, en ten dele profeteren, geldt dat ook voor de dienst die wij verrichten vanaf de orgelbank. Spelend en zingend hebben wij ons te voegen naar de lofzang die Boven op het allervolmaakst wordt gezongen.

Wanneer het ons hartelijk verlangen is, om eenmaal in het Koninkrijk der Hemelen eeuwig te zingen van Gods goedertierenheid, dan ontslaat ons dat niet van de plicht en dure roeping, er op aarde ernst mee te maken dat de lofzang in deze bedeling al geleerd en geoefend moet worden. Zoals David het mocht belijden: 'Ik zal spelen voor het aangezicht des Heeren'.

Zo heeft ook een organist niet te 'domineren' met zijn orgelspel, maar werkelijk leiding te geven aan de gemeentezang. Dan worden zijn voorspelen inspirerend, en brengt hij de woorden van een Psalm tot klinken. Zo alleen houden wij de lofzang gaande, in de geest van Johann Sebastian Bach, die al zijn muziek ondertekende met de letters S.D.G.: Soli Deo Gloria - alleen God de eer.

M. E VAN BINNENDIJK, VINKEVEEN

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

'Onder [preek] stoelen en  [orgel]banken../ [2-b]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's