’Onder [preek] stoelen en [orgel]banken..’ [2-a]
DE EREDIENST
In dit tweede artikel gaan we in op de plaats en junctie van de organist binnen de eredienst van hervormd-gereformeerd karakter. Ik beperk mij tot de dienst, waarin uitsluitend psalmen worden gezongen onder begeleiding van het kerkorgel. Daarmee is niet ontkend, dat een enkele handreiking voldoende stof biedt tot overdenke gemeenten met een ruimere (of engere) liturgische opvatting.
IN DE SPIEGEL OP DE ORGELGALERIJ...
Biografisch
Van huis uit ben ik nauw betrokken geraakt bij kerkmuziek. Met name in de vacaturetijd, dat de organist met de hoorcommissie uit horen ging (waarom de organist meeging is mij tot nog toe niet bekend) - een periode, die minstens anderhalfjaar duurde - had ik met negen, tien jaar mijn eerste ervaringen in het begeleiden van de gemeentezang. Daarnaast was er de (technische) scholing op de plaatselijke muziekschool, van AMV (algemene muzikale vorming) via pianoles naar kerkorgel. Inhoudelijk was de meest invloedrijke scholing (en 'erfelijke belasting') die van mijn vader - zelf van jongs af aan leerling van Adriaan C. Schuurman in diens Amersfoortse tijd, samen met zijn vriend en klasgenoot (de later bekende Delftse organist Jan J. van den Berg). Amper 15 jaar nam ik de benoeming aan tot organist van de hervormde gemeente te Besoyen-Waalwijk. Daar 'gebeurde' het in een leerschool van ruim elf jaar, waarin de techniek van de muziekschool, de stijl van harmoniseren van huis uit, en de stijl van improviseren, die je je hebt eigen gemaakt, werden gebundeld, getoetst, verdiept en niet in het minst gelouterd. Daar kregen techniek en gaven de ruimte om zich te gaan binden aan en zich te laten sturen door de prediking van het Woord.
Scholing en roeping
Het laat zich raden, dat de orgels in de grotere kerken meestal uitsluitend bespeeld (mogen) worden door organisten die minstens aan een conservatorium zijn afgestudeerd. De meeste dorpskerken moeten het meestentijds doen met 'talenten' uit de eigen gemeente. Het heeft beide zo zijn vooren nadelen. Al besef ik, dat het aantrekken van een vakorganist (c.q. cantor-organist) ook financiële gevolgen met zich meebrengt. In bijna iedere gemeente is wel iemand die 'een toets kan indrukken' en niet onaardig speelt. Iemand 'die nog les gehad heeft op het harmonium van Kees de slager uit de Voorstraat, en die heeft het weer van zijn moeder'. Niet elke gemeente - met name in de kleinere dorpen - is gezegend met een keur aan organisten. Men is allang blij, als er al iemand gelegen en genegen is, om - met de woorden van Constantijn Huygens - 'enig vastgeluyd' ten gehore te brengen, opdat de Psalm 'ten eynde toe uitgesongen kan werden'. In het land der blinden is Eenoog immers koning.
U zult begrijpen, dat niet iedereen 'die wel een toets kan indrukken' of'gevoelig kan spelen' ook daadwerkelijk geschikt is voor de taak van kerkorganist in het algemeen, of voor het begeleiden van de gemeentezang in het bijzonder.
Ofschoon in hervormd-gereformeerde kring de Woordbediening (niet ten onrechte) centraal staat, mag daarom het geheel van de eredienst - inclusief de stijl en opbouw van de liturgie, en ten aanzien van ons onderwerp: het orgelspel - niet beschouwd worden als bijzaak. We spreken immers van 'eredienst' - waarin alle elementen (prediking, gebeden, offerande, Wet en Geloofsbelijdenis, gemeentezang, enz.) dienstbaar hebben te zijn aan en medewerken tot de eer van God, Die op de lofzangen Israëls troont. Gelukkig zijn er steeds meer gemeenten waar het besefis doorgedrongen, dat het orgelspel een niet te onderschatten invloed heeft op de beleving van de gemeente zelf. Hoe het ook zij: het orgel te bespelen in de eredienst mag naar mijn besef niet onderdoen voor wat de Schrift zegt van de zangers en speellieden in de tempel, die geroepen, begiftigd én bekwaam gemaakt zijn. Vaardige scholing kan niet zonder roeping - en roeping kan evenmin zonder geschoolde vaardigheden.
Vast of last?
Over het algemeen is een organist aan een gemeente verbonden. Soms is een n gemeente in aan een organist (en zijn spel!) gebonden. Het is niet altijd eenvoudig om als kerkenraad een (vaak oudere) organist, die als sinds jaar en dag zijn plaats op de orgelbank inneemt, te laten plaatsmaken voor een jongere, meer getalenteerde. Dat kan pijnlijke situaties opleveren, zeker wanneer er 'liefhebbers' zijn van de één, en 'voorstanders' van de ander. Vanwege de gevoeligheid, aanvaardt men dikwijls een bestaande situatie gelaten. Het verdient aanbeveling om vanuit de kerkenraad met enige regelmaat constructief overleg te voeren met de organist. Wellicht ga ik te ver, maar zou het de overweging niet waard zijn, om bij de benoeming van een organist ook een bepaalde termijn af te spreken?
'Horen'
Een gemeente doet er goed aan om ook de liturgische gewoonte van de plaatselijke gemeente en de taak en functie van de organist binnen die gemeente een duidelijke plaats te geven in haar beleidsplan. Ik wil een lans breken voor de gedachte dat een kerkenraad het benoemen van een organist even serieus neemt als het beroepen van een predikant. En dat zij daarbij - in haar afweging ten aanzien van een eventuele benoeming - vooral let op de gaven die iemand heeft (of niet heeft) om de gemeentezang goed en stichtelijk te begeleiden. Het hoeft niet per se iemand te zijn met minstens een opleiding van het conservatorium (niet elke vakorganist is vanzelfsprekend een goed begeleider). Een kerkenraad, die verantwoording draagt voor het geheel (!) van de eredienst, zal ook voldoende aandacht moeten besteden aan een zekere scholing van haar organist(en). Mocht een kerkenraad zelf geen al te grote muzikale bagage hebben, dan zou zij kunnen overwegen vanuit de gemeente een muziekcommissie in het leven te roepen, in wie meer muzikaal begaafde gemeenteleden zitting hebben en die de kerkenraad bij tijden van advies dient. In ieder geval adviseer ik in deze elke kerkenraad (of kerkvoogdij) tot het volgen van een goede procedure. Overigens hoeft een 'goede' organist niet altijd 'van verre' te worden gezocht.
Persoonlijk betrokken
Naar mijn overtuiging is het niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk dat een organist persoonlijk en geestelijk betrokken is op het geheel van de eredienst. Dat hij gevoel heeft voor de stijl, vorm en structuur van de dienst, zoals gebruikelijk in de gemeente waar hij organist is. Een organist behoort op zijn minst een zeker invoelingsvermogen te hebben voor de prediking en het geestelijk leven van de gemeente en waar mogelijk de vertolking van het Woord vanaf de kansel passend en beamend te doen vergezellen met zijn orgelspel. Elke organist zal zich ervoor hebben te wachten met zijn orgelspel de gemeente van het Woord Gods af te leiden, door een manier en/of invulling van spelen die niet stichtelijk is. Dat betekent overigens niet dat de muziek ondergewaardeerd moet worden, juist daar waar zij de harten en zielen mag opheffen naar grotere hoogten, waardoor het gepredikte Woord temeer ingang vindt in de harten. Wat voor een predikant geldt, is in zekere zin ook van toepassing op de organist: 'Verzuim de gave niet, die in u is...' (I Timotheüs 4 : 14).
Luisterend inspelen
Binnen de eredienst heeft een organist een dienende taak. Het is een gevleugeld woord dat een organist een dienst kan maken of breken. Een preek die het hart raakt, kan soms schade leiden door onattent, slordig orgelspel, dat haaks staat op of ongevoelig is voor het gesproken Woord. Ook het omgekeerde gebeurt, dat een invoelend organist soms een 'extra' amen op de prediking kan meegeven. Dat vraagt goede oren - die inhoudelijk luisteren naar de prediking, en daarop weten in te spelen.
Naast inhoudelijk luisteren naar de prediking, is er ook een technisch luisteren naar het zingen van de gemeente. Wat is haar tempo? Welke toon-
hoogte is haalbaar? ! Hoe reageert een gemeente zelf op de prediking? Hoe reageert een gemeente op de organist!? Zonder op deze vragen al te uitvoerig in te kunnen gaan, hierbij een enkele handreiking.
Tempo
Een organist behoort niet te jagen, noch te trekken. Hij dient zich dusdanig aan te passen, dat zijn spel een fractie (dus niet twee maten!) voor de gemeente uitkomt. Een gemeente moet ook niet het gevoel krijgen, dat zij de organist moet ondersteunen, doordat hij onzeker en onvast speelt, en achter de gemeente aankomt.
Houd rekening - met name in de grotere kerken met hun grote akoestiek - dat het geluid van de zingende gemeente 'later' bij het orgel terugkomt. Het meest extreme voorbeeld is wel de Goudse Sint-Jan - die in lengte alle Hollandse kerken overtreft. De koster van de Utrechtse Jacobikerk geeft elke (gast)organist het wijze advies: 'Luister niet naar de gemeente, want daardoor ga je steeds langzamer spelen. Houd vast aan je eigen tempo.' De organist kan in zo'n geval zijn oor eens te luister leggen bij een invoelend (muzikaal) gemeentelid die beneden in de kerk zit, en (achteraf) objectief kan oordelen.
M. F. VAN BINNENDIJK, VINKEVEEN
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 2001
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 2001
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's