Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wraakgedachte in de psalmen (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wraakgedachte in de psalmen (3)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Hoe kan in de wraakpsalmen de vloek worden uitgesproken over mensen, hoe kan Christus in die psalmen anderen vervloeken, terwijl Hij zelf heeft geleerd, dat wij slechts mogen zegenen en niemand vervloeken?

In het vorige artikel zagen we dat Luther zonder veel moeite de wraakpsalmen invult met de gegevens uit zijn eigen concrete situatie. Om enkele voorbeelden te noemen: Bij psalm 28 zegt hij, dat wij God mogen bidden zowel tegen de tyrannen als tegen de opstandige bendeleiders; bij psalm 56 schrijft hij: 'Wij mogen God bidden tegen onze tyrannen, die zonder ophouden Gods Woord en ons vervolgen en geen vrede laten. Maar wij troosten ons ook, dat wij Gods Woord voor ons hebben, hoewel zij datzelfde Woord tegen ons keren en ons dat afhandig willen maken onder het argument, dat wij ketters zijn en dat zij alleen de ware kerk zijn'.

Met de uitleg van de psalmen 94 en 109 komt Luther in het jaar 1526 tot een werkelijk theologische stellingname. Psalm 109 verstaat hij als een gebed van Christus tegen Judas, zijn verrader. Bij psalm 94 vers 1 zegt hij: 'Deze psalm is, zoals men wel begrijpen kan, een gemeenschappelijk gebed van al Gods kinderen tegen hun vervolgers.

Ook voor Luther leefde de vraag: 'Hoe kan in de wraakpsalmen de vloek worden uitgesproken over mensen, hoe kan Christus in die psalmen anderen vervloeken, terwijl Hij zelf heeft geleerd, dat wij slechts mogen zegenen en niemand vervloeken? Luther vindt hier een antwoord, dat doet denken aan zijn leer van de twee rijken. Zoals Luther het alles verdeelt in een Goddelijk en een Wereldlijk rijk, zo maakt hij m.b.t. de wraakpsalmen onderscheid tussen geloof en liefde. Geloof en liefde staan tegenover elkaar. Het geloof lijdt niets, terwijl de liefde alles wil lijden. Alles wat God en de zaak aangaat, daar past, aldus Luther, geen enkel mededogen, doch uitsluitend naijver. Doch als het gaat om de persoon zelf, los van de zaak, dan past uitsluitend liefde, die het goede zoekt. Luther vindt dus de oplossing als volgt: Als het gaat om de zaak, dan past heilige naijver, daar niets de zaak mag schaden. Als het echter gaat om de persoon, los gezien van de zaak, dan past uitsluitend liefde, die het goede zoekt. Anders gezegd ter verduidelijking: Geen goed woord voor de misdaad, doch wel begrip voor de misdadiger, en voor hem liefde als voor alle mensen.

Op deze wijze probeerde Luther het probleem m.b.t. de wraakpsalmen op te lossen. Het is echter de vraag of deze oplossing bevredigt. Daarover straks nog meer.

Calvijn

De stellingname van Calvijn is gemakkelijker weer te geven. Deze komt in het kort hier op neer. Voor zover David degene is, die bidt in de wraakpsalmen, heeft deze daarin een aparte plaats. Deze plaats hangt samen met het feit, dat David Koning is. Als Koning moet hij het zwaard dragen. Dit brengt echter geen onbeperkte volmacht mee. David doet zijn plicht in verantwoording jegens God en onder de leiding van Gods Geest. Als David de wraak Gods inroept over zijn vijanden, dan spreekt hij in de kwaliteit van koning. Enkel als mens zou hij daartoe niet de bevoegdheid hebben. Wanneer nu David niet alleen als Koning van zijn volk spreekt, doch tevens ook als schaduwbeeld van Christus geldt, mag hij met een nog groter recht zo spreken. Dit laatste komt sterk overeen met de gedachtengang van Luther, waarbij een geestelijke notie aan deze psalmen wordt gegeven. Het verschil zit echter hierin, dat Luther daarbij directer te werk gaat dan Calvijn. Voor Calvijn geldt in de eerste plaats de concrete situatie, waarin deze psalmen zijn gedicht. Daarin komt in de eerste plaats de psalmist (vaak David) aan het woord. David spreekt krachtens zijn koninklijk gezag, dat hij van God heeft ontvangen. Als zodanig mag hij de Goddelijke vergelding over de vijanden afbidden. Hier staat David, niet als mens, maar als koning, die zijn van God ontvangen gezag laat gelden. In Davids psalmen klinkt echter de geest van de profetie door aangaande Davids Grote Zoon, de Heere Jezus Christus. Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Hij heeft overwonnen en Hij legt al Zijn vijanden aan Zijn voeten neer. Zo wordt in de wraakpsalmen iets zichtbaar van de totale overwinning van Koning Jezus over alles, wat zich tegen Hem verheft. Bij dit alles blijven echter de psalmen staan in hun concrete verband.

De visie van Calvijn zal straks nog nader aan de orde komen, wanneer we zijn uideg zien van de psalmen 94, 109 en 137.

Arndt

De Duitser Johannes Arndt (1555-1621) heeft zich eveneens met de kwestie bezig gehouden. In zijn preken laat hij zich hierover op voorzichtige en bezonnen wijze uit. Het staat voor hem vast, dat er een vergelding is. Deze vergelding is eigenlijk slechts verdiende straf. Hij ziet een samenhang tussen tijdelijk en definitief gericht. De vergelding treft allen, die zich tegen God en zijn Christus verheffen. In de verdere ontwikkeling van deze gedachten geeft hij aan ambtelijke personen, zoals de koning etc. de vrijheid om te vervloeken en te straffen. Hij ziet tussen beide werkwoorden geen onderscheid.

Voor de Christelijke levenswijze gelden echter andere grondregels, zo stelt Arndt. Hier staat de liefde op de eerste plaats. Voor de vijanden moet men bidden. Eerst wanneer hun onverbeterlijkheid vaststaat en het duidelijk is, dat de vijandschap zich niet om persoonlijke redenen maar op grond van geloofsvragen heeft gemanifesteerd, mag men om wraak bidden. De uitvoering moet men echter in elk geval aan God overlaten. Bij psalm 18 vers 48 zegt Arndt: 'Het is een wonder, dat Hij door het kruis overwint en heerst en wraak oefent over zijn vijanden'.

Het historisch-kritisch onderzoek

Het laat zich verstaan, dat bij het historischkritisch onderzoek van de 19e eeuw ook de wraakpsalmen op geheel andere wijze zijn benaderd, dan Luther, Calvijn en Arndt hebben gedaan. Het grote verschil is hierin gelegen, dat in dit historisch-kritisch onderzoek niet meer de eerbied voor de Schrift als geheel bestaat, doch de Schrift slechts wordt gezien als een literatuur-verzameling, waarvan de inhoud afkomstig is uit verschillende bronnen. De inhoud is door elk van die bronnen afzonderlijk bepaald. Deze historisch-kritische Bijbel-uitleg-methode staat onder sterke invloed van de Verlichting, welke in de 18e eeuw is begonnen.

In de historisch-kritische methode is geen plaats meer voor exegese, die resoneert tegen het klankbord van de Bijbelse theologie. Iedere messiaanse duiding van het Oude Testament, derhalve ook van de psalmen, is in deze methode taboe. Met de wraakpsalmen weet men in die methode dan ook geen andere weg dan deze te bestempelen als uitingen van fanatiek joods nationalisme en blinde vijandenhaat. Uiteraard zitten er nogal wat schakeringen in de diverse uitleggingen uit die school. Ik zal er enkele in het kort weergeven.

Volgens De Wette, een Duitse oud-testamenticus uit de vorige eeuw, moet voor de verklaring van de wraakpsalmen het uitgangspunt worden gezocht in het joodse nationalisme, dat als grond heeft de stichting van de Israëlitische theocratie. De Duitse exegeet Hitzig meent verder te moeten gaan en elke psalm in een bepaalde situatie van de Israëlitische geschiedenis te kunnen plaatsen. Vandaar uit weet hij in de verschillende gevallen de vergeldingsgedachte aannemelijk te maken.

Anderen duiden de wraakpsalmen geheel negatief. Kamphausen zegt heel kort: Zulke uitingen van een bevredigd wraakgevoel behoren tot het vóór-christelijke standpunt. Bij psalm 137 : 9 schrijft hij: Deze wens naar wraak is wellicht te verklaren, hoe slecht deze ook past in de mond van de gemeente van Christus? Anderen komen vanuit dit standpunt tot de aanneming van een geweldige afstand tussen de beide testamenten. Kessler schrijft in dit verband: Met de eigen redding is echter voor de bidder het oordeel over de vijand onlosmakelijk verbonden. Daarom wordt dit in volle omvang afgebeden. Slechts zelden treedt de afstand tussen het oude en het nieuwe testament zo kras voor de dag als hier'. Duhm plaatst b.v. psalm 109 in de tijd van de Makkabeeën. In dat verband merkt hij op: 'De verwensingen van deze psalm zijn in bijzonder hoge mate onchristelijk'.

Overigen

Andere exegeten uit meer bijbelgetrouwe kringen kunnen zich echter in deze negatieve duidingen niet vinden. Zij proberen het probleem op te lossen door het onderscheid aan te brengen tussen het kwaad en de kwaaddoener. De vloekwensen in de wraakpsalmen richten zich tegen het kwaad en niet zo zeer tegen de kwaaddoeners. De dichters van deze psalmen waren, door Gods Geest geleid, vrij van persoonlijke haatgevoelens.

Ook in de 20e eeuw heeft het onderzoek van de wraakpsalmen niet stil gestaan. Eén en ander heeft nog gevarieerder conclusies opgeleverd. De ontwikkeling gaat veelal daarheen, dat buiten-Bijbelse gegevens steeds meer de conclusies gaan bepalen. Naar mijn oordeel kunnen inderdaad oud-oosterse parallellen de bedoelingen van de wraakteksten verduidelijken. Het is echter de vraag of niet al te gemakkelijk oud-oosterse instellingen zomaar met de psalmen in verband kunnen worden gebracht. Zo wordt psalm 137 : 9 wel gezien als een uitvloeisel van het zgn. ius talionis, het recht van 'oog om oog, tand om tand'. Dit heeft dan wel tot gevolg gehad, dat men de wraakpsalmen steeds meer is gaan isoleren uit het geheel van de Bijbelse boodschap. Zij worden dan gezien als een primitieve vijandenhaat en een vorm van overdreven nationalisme, die behoren tot het voor-christelijke tijdperk. Tot een dergelijke conclusie komt b.v. de Duitse oud-testamenticus H. J. Kraus, die bij psalm 137 eenvoudig opmerkt, dat deze psalm wel te begrijpen is in de tijd van ballingschap, doch dat de wraakelementen uit deze psalm voor de christelijke gemeente eigenlijk weinig betekenis hebben en die dan ook uiterst kritisch moeten worden beschouwd.

Anderen geven een positieve wending aan de uitleg, door te stellen dat de vloekwensen in de psalmen uitsluitend gericht zijn tegen het kwaad en niet tegen de kwaaddoeners, zoals in het verleden ook wel is geschied. Dit geeft dan uitzicht op het moment, dat alle kwaad van de wereld zal zijn uitgeroeid. De wraakpsalmen zijn daar een voorbode van. Onlosmakelijk hiermee is dan verbonden de stelling, dat de wraakpsalmen eigenlijk ten doel hebben de bekering van degenen, tegen wie ze zijn gericht. Deze bekering zal dan ook eens inderdaad plaatsvinden, zodat daarmee alle kwaad is uitgeroeid en de wraakbeden zijn verhoord. Naar mijn bescheiden oordeel is dit een vrij gezochte redenering, die geen houvast vindt in de Bijbel.

Tot zover in vogelvlucht een overzicht van de manieren, waarop men in de loop der tijden de wraakpsalmen tegemoet is getreden. Hopelijk, dat hierdoor reeds enig licht op de zaak is gevallen. In de volgende artikelen hoop ik vanuit de exegese van de betrokken psalmen wat concretere lijnen te trekken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 1983

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De wraakgedachte in de psalmen (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 1983

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's