Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Reorganisatie-gedachte en Het Reorganisatie-plan.
III.
En nu heeft het Gouvernement in 1816 de Geref. Kerken overgenomen met alles wat zij toen bezaten. Van Regeeringswege wilde men niets loslaten, niets afschaffen, niets verliezen — alles wat de Geref. Kerken hadden met lief en leed wilde de Regeering ................................ voortaan de Hervormde Kerk in Nederland worden ingericht en bestuurd als een soort Vereeniging van godsdienstige belangen, tot nut van 't algemeen, naar de levensidee des menschen.
De leer der Kerk liet men ongeschonden, veilig werd ze opgeborgen in een heilig huisje en verder zou er een Synodale-besturenorganisatie komen, wederrechtelijk aan de Kerken opgelegd, waarbij de in rang opklimmende bestuurscolleges alles voor de Kerk en zonder de Kerk zouden regelen verder naar eigen inzicht, waarbij de verwachting leefde en ook werd voorgespiegeld, dat dit zóó heilzaam zou werken voor kerk en volk, dat straks alle meeningsverschil en alle kerkverschil zou zijn opgelost en er een kerkelijk paradijs in Nederland zou opbloeien. Hervormden, Remonstranten, Doopsgezinden zouden weldra als broeders één zijn en vriendelijk samenwonen. Zelfs was er eenige hope, dat ook de Roomschen nog wel tot ons over zouden komen en dan konden alle kerkmuren worden geslecht en het land der belofte was bereikt. Maar dan moest men het verstandig aanleggen. Niet zooals Gods Woord 't ons leert en de geref. belijdenisschriften 't ons voorhouden — want dan komt er niets dan verdeeldheid en verwarring. Maar als men wilde handelen in de protestantsche volkskerk met verstand en bedachtzaamheid en verdraagzaamheid en liefde, dan zou een heerlijke tijd aanbreken voor Kerk en School en Staat!
Alléén maar, Gods Woord moest opzij en Christus achteruit, opdat de menschelijke rede naar voren kon komen en den humanen mensch den weg kon effenen ten goede.
Dat is geworden de zonde van de Hervormde Kerk: het zich vrijmaken van het gezag van Gods Woord; en: de neutraliteit tegenover Christus, opdat ieders meening aangaande Christus meer speelruimte zou kunnen verkrijgen.
Dat er orde op de zaken der Kerk gesteld werd, veroordeelen wij niet. Dat er ordinantiën kwamen, regels, wetten voor 't kerkelijk leven na de Revolutie, daartegen hebben we geen bezwaar. De Kerk moet een regeering hebben, er moeten regels en ordeningen zijn — maar de Kerk, die van Christus is, is vrijgekocht om zelve op eigen terrein na te speuren en te ontplooien de beginselen, welke haar Heer en Koning haar kwam openbaren voor alle eeuwen, waarbij de belijdenis van Zijn Naam naar de Schriften hoofdzaak is voor de Kerk zelve en ook met het oog op de wereld buiten haar, met het oog op de niet-christelijke volkeren tot aan de uiterste einden der aarde. De levensorde voor het huis Gods moet zijn zooals de levensorde werd gegeven in 's Heeren Woord.
Nu gelooven wij, dat de Kerk nooit mag marchandeeren met de belijdenis van des Heeren Naam. De Kerk weet niet alles en in de Kerk moet, ook naar luid van onze Nederl. Geloofsbelijdenis, telkens beleden worden, dat alle menschen, ook kerkelijke menschen, uit en van zichzelf leugenaars zijn, opdat grootelijks voorzichtigheid zal worden betracht en nederigheid het sieraad zal zijn van degenen, die in Gods huis verkeeren. Maar dat opent volstrekt niet de mogelijkheid, dat de Kerk tegelijk de belijdenis van den Naam des Heeren en de loochening van Zijn Naam, het prediken van het Evangelie van Jezus Christus en een ander evangelie, zou moeten en mogen dulden. Zooals alléén als goede werken onder ons gelden, die uit een waar geloof, naar de wet Gods en Hem ter eere geschieden — zoo is ook geen Evangelie voor de Kerk bestaanbaar, dan het Evangelie Gods, dat naar de Schriften is. Die onverstandig en traag de Schriften betracht en niet gelooft, komt tot droeve en duistere dingen, en de rechte Christus-ervaring komt als de Schriften met een geloovig harte worden gekend en aangenomen, waarbij de rechte Evangelieprediking doorbreekt, bewogen door de liefde van Christus en in gehoorzaamheid aan den hemelschen Zender.
En nu moet ook de bestaanswijze, de levenswijze, de huisorde van de Kerk het keur der Schriften, het keur van Christus dragen. Ze moet een huisorde hebben en, om nu maar één ding te noemen, in die huisorde moet opgenomen zijn de functioneering van het ambt.
De ambten hebben hun oorsprong aan Christus, den hoogsten Profeet, den eenigen Hoogepriester en eeuwigen Koning, te danken. En de ambten, de buitengewone ambten eerst, maar ook de gewone ambten, gelijk de beginselen van de Schrift ons de ontwikkeling van de ambten afteekent — de ambten werken in Christus' Kerk als organen van Christus, waarvan Hij, Die altijd met Zijn Gemeente is, Zich wil bedienen om Zijn Kerk in stand te houden, in welstand te doen leven en uit te breiden.
Naar de beginselen der Schrift staat vast, dat en hoe de Kerk van Christus bestaat; maar ook, dat Christus de ambten en ambtsdragers gewild heeft en het doel, waartoe zij zijn ingesteld. De prediking des Woords, de regeering der Kerk, de bediening der Sacramenten, de verzorging der armen brengt dat als vanzelf mee, draagt dat in zich, en het is volstrekt niet ongeestelijk om in de Kerk van Christus over Kerkrecht te handelen, de theorie der ambtelijke functiën nader vast te stellen en de theorie der regeerkunst te beschrijven; opdat dit meewerke tot welstand der Kerk, tot opbouw van het lichaam van Christus, tot de rechte bediening van het Woord en de Sacramenten, tot de uitplanting van 's Heeren Kerk onder de volkeren, tot de rechte verzorging der armen, enz.
De levensregelen voor 's Heeren Kerk moeten allen, die Christus en Zijn Kerk lief hebben, ten zeerste ter harte gaan.
En daar heeft men in 1816 bij de Gouvernementsmaatregelen geen flauw begrip van gehad.
Wij zeggen niet, dat men de Kerk niet wilde verzorgen en dat men de Kerk niet tot grootheid en tót uitbreiding wilde brengen; dat men financieel niet goed voor de Kerk was en dat men niet voor oogen had een samensmelting des volks in de eene officiëele protestantsche Kerk.
Maar wij zeggen, dat men in 1816 niet bedacht heeft dat de Kerk van Christus een eigen levenswet heeft, een huisorde, die des Heeren is. En waar onze Gereformeerde Vaderen telkens vraagden: wat heeft de Heere ons in Zijn Woord geopenbaard? (onze drie Formulieren van Eenigheid bewijzen dat, ook bizonder de artikelen van de Ned. Geloofsbelijdenis, handelend over de regeering der Kerk), daar heeft het Gouvernement in het begin van de 19de eeuw eigen methode gevolgd en eigen wet gesteld, naar het goeddunken des harten, om zoo de Kerk te zegenen. Maar het karakter, het wezen van de Gereformeerde Kerk is daardoor geschonden en in plaats dat de Kerk, als Kerk van Christus, als Kerk des Woords, ging groeien en bloeien, ontwikkelde zich een kerkelijk leven van elk wat wils, waardoor de grootste ellende is gekomen over Kerk en Volk.
(Wordt voortgezet).

De critiek van prof. V. Hepp.
In ,,De Reformatie" heeft prof. Hepp, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, een breede beschouwing gegeven over het Voorstel tot Reorganisatie der Ned. Hervormde Kerk, dat door „de Commissie van Vijf" (prof. Haitjema, ds. te Winkel, dr. Riemens, dr. Locher en ds. Van Grieken) bij de Synode is ingediend. Wij waardeeren zeer, dat prof. Hepp aanstonds, in z'n vacantietijd nog wel, zooveel aandacht aan dit Concept geschonken heeft. Wel is z'n breede beschouwing een vernietigende critiek geworden — want er deugt geen draad van het heele Voorstel — maar dat neemt niet weg, dat er nu een breede beschouwing zwart op wit staat, waarbij al de zaken, die aan de orde zijn, de revue passeeren, bestraald met het licht, dat prof. Hepp er op geworpen heeft.
Met groote belangstelling hebben wij de artikelenreeks — die is uitgedijd tot een achttal — gelezen, en gaarne zouden we in ,,De Waarheidsvriend" onze gedachten neerschrijven, die door het lezen van dit achttal artikelen bij ons opgekomen zijn. Wij vreezen echter, dat plaatsgebrek oorzaak zal worden dat er de eerste weken in de courant niets van komen kan. Maar we zullen zien. Wellicht kan zoo nu en dan wel een stukje komen om enkele gedeelten te behandelen.
Wat we echter hier dadelijk even willen zeggen, nu de artikelenreeks gereed is gekomen, is dit, dat er tusschen prof. Hepp en ons het verschil ligt, dat hij zich buiten de Ned. Hervormde Kerk zoo vrij voelt als een vogel in de lucht, en dat wij ons verbonden weten aan de Kerk, die hier van ouds door den Heere is geplant, die haar belijdenis der Waarheid nog heeft, maar die van alle kanten belemmerd wordt en verhinderd om overeenkomstig die belijdenis te leven, waardoor natuurlijk, sinds honderd jaar en langer, allerlei misstanden zijn geworden.
Nu staat prof. Hepp daar buiten en leeft gemoedelijk in een nieuw geformeerde Kerk en wij worstelen in het midden van de aloude Kerk, waaraan hechte banden ons binden. Geen wonder, dat wij niet kunnen doen, wat prof. Hepp doet. En zoo moet ons doen van dien aard zijn, dat het in zijne oogen geen genade kan vinden. Maar bij prof. Hepp gaat het dan ook niet om de Ned. Hervormde Kerk, bij ons wèl.
En dan gaat het bïj ons niet om haar te ontvluchten, ook niet om haar te versjacheren, ook niet om haar in stukken te snijden en ieder wat te geven, maar om haar, in overeenstemming met Artikel 4 van de Statuten van onzen Gereformeerden Bond, weer als een belijdende Kerk te doen staan in het midden van ons volksleven.
Daarvoor te werken, nu de Heere ons in het midden van de Hervormde Kerk zulke groote voorrechten en zoovele zegeningen schenken wil — wat ook onze kerkelijk van ons gescheiden levende broederen wat meer moesten bedenken — is mee onze levenstaak en roeping, ook om des volks wille, bij welk werk wij ons ééns geestes weten met duizenden en tienduizenden in den lande. Dat onze Ned. Hervormde Kerk weer staan mocht met haar belijdenis van de Christus Gods, als een pilaar en vastigheid der Waarheid; als de Kerk van Christus, die de behouder is des lichaams. (Efeze 4 vers 23b).  Daarvoor is onze worsteling, ons gebed en ons werk.

Hoe men de jeugd voorlicht.
Men kan zoo telkens een artikel in de Antirevolutionaire bladen lezen, waar boven staat: ,,Hoe men de kiezers voorlicht". R.A. d. O. toont dan aan, dat het krom en verdraaid en leugenachtig is wat men van zekere zijde de kiezers wil wijs maken. De haat tegen de Antirevolutionairen ligt er altijd dik op en zit er in tot op den bodem. Bitter als gal is het niet zelden, en wij kunnen begrijpen, dat R.A. d. O. dan aan de kiezers wat anders wil laten zien.
Wij dachten aan deze zaak, toen we het Friesch Dagblad van 28—9—'29 inzagen en een stuk Feuilleton lazen, geschreven door Uddo, den ook óns bekenden heer D. van der Meulen, hoofdredacteur. Die Feuilleton is bestemd „Voor 't jonge volkje" en daarin wordt dan aan de jeugd verteld van de Doleantie. („Een verhaal uit de dagen van de Doleantie"). Op zichzelf natuurlijk in orde. Laat men ,,'t jonge volkje" maar over 1886 vertellen. Maar als dan het Friesch Dagblad over de Hervormden schrijft, over kerkvoogden enz., dan vinden we dat beneden peil. Als in 1929 zóó de geschiedenis van de Doleantie aan „'t jonge volkje" verhaald wordt, dan beklagen we de jeugd, en eerlijk gezegd zouden we nu R.A. d. O. willen navolgen en een artikel schrijven, waar boven staat: ,,Hoe men van den kant der mannen van de Doleantie de jeugd voorlicht".
Want 't is enorm — — — werkelijk enorm — — — . We zullen echter liever onze pen maar neerleggen. Maar het is toch gruwelijk onverantwoordelijk, dat we met veel meer op elkaar aanwerken en dat we niet met kracht uit ons midden weren, wat verwijdering kan werken, ook onder ,,'t jonge volkje". En daarom diene de druppel, die nog aan onze pen zit, alleen om dit te zeggen: Jammer, dat men in het Friesch Dagblad zóó de jeugd voorlicht; dat men in 1929 met zulken ouden rommel komt en dat men de dingen dan zóó inkleedt.
Het zou al jammer zijn, wanneer het Friesch Dagblad alleen voor de menschen „van de Doleantie" was, maar wij vinden het nog méér jammer, nu het een dagblad wil zijn voor — — — laat Uddo zelf maar invullen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's