Staat en Maatschappij.
Art. 192 van de Grondwet.
Blijkens het verslag van den staat der hooge, middelbare en lagere scholen over 1910—1911, dat dezer dagen werd gepubliceerd, valt er allerwege vooruitgang bij het bijzonder onderwijs op te merken.
Klom het aantal openbare scholen gedurende de jaren 1910 en 1911 van 3289 op 3303, een winste dus van slechts 14 scholen, het getal bijzondere scholen vermeerderde in hetzelfde tijdsverloop met 44 onderwijsinrichtingen, 2060 in 1911 tegen 2016 in 1910. Ook met betrekking tot de leerlingenstatistiek geeft het bijzonder onderwijs hoogere cijfers dan het openbaar. Op de dagschool bevonden zich bij het openbaar onderwijs op 15 Januari 1910 562824 en op 15 Januari 1911 563046 kinderen, alzoo eene vermeerdeling van 223 jongens en meisjes, terwijl die cijfers voor het bijzonder onderwijs op dezelfde data bedroegen respectievelijk 341318 en 353547, d. i. 12229 kinderen meer in 1911 dan in 1910.
Een toename in het meerdere dus van het aantal scholen met 30 en van de schoolbevolking met 12006 leerlingen.
Overweegt men nu hierbij dat, zoo er voldoende middelen waren aanwezig geweest, er nog een aantal bijzondere scholen meer zouden zijn gebouwd, die ieder weer een aantal leerlingen van de openbare naar de bijzondere school zouden getrokken hebben, dan blijkt het duidelijk wat er van het vrijzinnig gepraat waar is, dat de natie nog altijd aan het instituut der openbare school gehecht blijft.
Laat er maar eerst eens volledige gelijkheid komen tusschen openbaar en bijzonder onderwijs, en het zal duidelijk aan den dag treden, dat het niet meer aangaat langer in de Grondwet neer te schrijven: „Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regeering."
Bij de komende Grondwetsherziening zal uit art. 192 dan ook noodig het woord openbaar moeten komen te vervallen.
De cijfers wijzen er toch op, dat het bijzonder onderwijs binnen niet te langen tijd, het openbaar onderwijs zal gaan overvleugelen.
Hoog tijd!
Onlangs maakten wij gewag van de cijfers van den Bond van minder Marine-personeel betreffende de geestelijke verzorging van de schepelingen aan boord van onze Marine- schepen.
Zooals te begrijpen valt, hebben die cijfers, welke aantoonden hoe treurig het met het godsdienstig leven van het zeevolk gesteld is, ook de aandacht van andere bladen getrokken. De Heraut, het orgaan der Gereformeerde Kerken, is van oordeel, dat de juistheid der cijfers wel wat te wenschen zal overlaten. Het blad ziet in die omstandigheid een der redenen, die de zaak anders zoo bedenkelijk zou maken. Een tweede reden acht het orgaan te bestaan in de vrees, die bij het personeel bestaat tegen het schrikbewind, dat de Bond aan boord der schepen uitoefent.
Tegen deze beschouwingen en bijzonderlijk tegen de laatste beschuldiging wordi in het jongste nummer van het weekblad van den Bond met nadruk opgekomen.
Het is, naar in het orgaan betoogd wordt, onwaar, dat de Bond aan boord een waar schrikbewind uitoefent, waarbij gewezen wordt op het feit, dat de Bond gemakkelijk 80 procent van het mindere personeel organiseert en dat hij met 1 Juli entree-geld gaat heffen om den toevloed van te jonge leden tegen te gaan.
Naar het ons wil voorkomen, dwaalt De Heraut, als het blad meent dat het met het scheepsleven nog niet zoo slecht staat als men wel opgeeft. Het zegt niets, dat de Militaire Tehuizen in zeeplaatsen, gelijk dit het geval is, druk bezocht worden. Het zijn voornamelijk de zeemiliciens, die in de Tehuizen komen. Maar om die zeemiliciens gaat het hier niet. De zeemiliciens maken slechts de vlottende bevolking onzer schepen uit. Doch men mag niet vergeten, dat de groote kern van het scheepsvolk uit vrijwilligers bestaat.
En helaas het moet gezegd worden, dat de vrijwillige matrozen voor het overgroote deel de leiding der sociaal-democratie volgen.
Het typeert den geest op de vloot dat, toen eenigen tijd geleden tot verheffing van het zedelijk peil van het scheepsvolk o. m. de order op het passagieren aan den wal in de vreemde havens gewijzigd werd, een maatregel die de sympathie van alle weldenkenden moet hebben, vanwege den Bond eene circulaire met gretige handen werd verspreid, daartoe strekkende dat zoolang het personeel in zijne oude rechten (? ) niet werd hersteld, het niet meer aan de Marine-wedstrijden, die gewoonlijk bij feestelijke gelegenheden plaats hebben, zoude mededoen.
Het lijdelijk verzet neemt op de vloot dan ook hand over hand toe. En tegenover dien bedenkelijken toestand wordt o zoo weinig gedaan om het revolutionaire element tegen te staan en om het geestelijk en zedelijk peil van onze schepelingen te verhoogen.
Noch de Kerk noch het Christelijk deel der natie voelt eenige roeping om aan ons zeevolk het Evangelie des Kruises te brengen. Het is alleen de Nationale Christen-Ofïicieren-Vereeniging, die met haar zwakke krachten tegen den stroom oproeit.
Stel daartegenover nu de Vrijzinnige Vereeniging tot bevordering van de geestelijke belangen onder het personeel der Marine, die de vorige week haar jaarverslag uitbracht en waaruit bleek, dat de Vereeniging op ultimo Maart 1912, 865 leden en 75 begunstigers telde, dan vragen we ons af, wanneer zal het rechtzinnige deel van ons volk ontwaken en medewerken, dat onder de gunste Gods eene krachtige prediking van „tot de Wet en tot de Getuigenis" op de vloot gehoord worde. Het is hoog tijd, dat het daartoe kome.
De Minister van Koloniën heeft thans bij de Staten-Generaal een voorstel ingediend om uitvoering aan zijn voornemen te geven om ten aanzien van de verzorging van het inlandsch onderwijs in primitieve streken in de buitenbezittingen eene bijzondere wijze van subsidieering te volgen. Dit stelsel komt hierop neer, dat waar eene particuliere vereeniging zich bereid mocht verklaren die verzorging op zich te nemen, haar zooveel mogelijk het volle bedrag der kosten zal worden vergoed met deze bepaling evenwel, dat niet meer zal worden uitgekeerd dan de som, welke de Begeering voor het betrokken gebiedsdeel voor onderwijsuitgaven beschikbaar kan stellen.
Zendingsonderwijs.
Een begin, om dit denkbeeld ten uitvoer te leggen, wordt gemaakt met die gedeelten van de residentie Timor en Onderhoorigheden, waar Christelijke corporaties Zendingsarbeid verrichten, nl. met de afdeelingen Soemba en Flores.
Wat de wijze van subsidieering betreft zal de regeling de volgende bepalingen inhouden: a. Voor de standaardscholen (normaalcursus of kweekschool):
in eens het volle bedrag van de werkelijke uitgaven voor de op-en inrichting van de gebouwen en voor de leermiddelen; jaarlijks 3/4 van de werkelijke uitgaven voor de bezoldiging der onderwijzers, voor de vernieuwing en aanvulling van het schoolmeubilair en de leermiddelen en voor het onderhoud der gebouwen.
b. Voor de volksscholen:
in eens f 300 voor de oprichting en eerste inrichting;
jaarlijks f 100 voor de bezoldiging van het onderwijzend personeel en verdere onkosten.
c. Voor den Europeeschen schoolopziener eene tegemoetkoming in de uitbetaling van het salaris.
d. Voor de bestrijding van de passagekosten van het personeel, voor zoover het uit andere deelen van Nederland sch-Indie of uit Nederland moet worden uitgezonden, een bedrag ineens ter beoordeeling van de Regeering.
Zooals reeds werd opgemerkt geldt bovenstaande subsidieregeling ten behoeve van de verzorging van het inlandsch onderwijs in primitieve streken in de buitenbezittingen. Voor het buiten de hierboven genoemde streken vallend gedeelte van de residentie Timor waar geen georganiseerd Zendingsgenootschap werkt, doch waar door den arbeid van predikanten en hulppredikers der Indische Protestantsche Kerk toch het Christendom reeds ingang heeft gevonden, wordt in verband met den weinig bevredigenden toestand van het inlandsch onderwijs, eene reorganisatie daarvan voorbereid, ten einde dat onderwijs beter dan tot dusver te doen aanpassen aan de behoeften en belangen van de bevolking.
Nu ook vanwege den Gereformeerden Zendingsbond binnen niet al te langen tijd naast de uit te zenden zendeling ook een onderwijzer zal afgevaardigd worden, de laatste om aan het hoofd te staan eener op te richten kweekschool, leek het ons niet van belang ontbloot de voorgestelde subsidieregeling, die voor nog weinig ontgonnen streken is ontworpen, onder de opmerkzaamheid der Zendingsvrienden te brengen.
Er zij intusschen de aandacht op gevestigd, dat de subsidieregeling, gelijk ze ontworpen is, nog maar een voorstel is, dat nog èn de Tweede Kamer en de Eerste Kamer moet passeeren. Geheel zonder verzet zal zij echter niet in het Staatsblad komen. Bedriegen de teekenen ons niet, dan verwachten we over dit punt nog eene langdurige discussie.
In afwachting daarvan bepalen we ons voorloopig tot onze instemming uit te spreken met het ingediende voorstel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1912
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's