Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij roemen ook in God, door onzen Heere Jezus Christus, door Welken wij nu de verzoening gekregen hebben Rom. 5:11b

De verzoening gekregen.

Het dochterke van Jaïrus, hoewel door Jezus opgewekt van haar doodsponde voordat zij de deur der ouderlijke woning verlaten had, zou toch eenmaal in haar lijkkleed weer moeten worden ingewikkeld, om dan roerloos te blijven liggen tot den dag der opstanding.

De jongeling te Naïn, vlak bij het graf door den Heiland nog gered en weer aan zijn moeder teruggegeven, zou toch eenmaal weer grafwaarts gedragen worden om in de donkere aarde te rusten totdat het geluid van de bazuin-blazende engelen zou worden gehoord in de lucht.

Lazarus, van achter den sluitsteen met almachtige kracht uit den kerker des doods bevrijd, zou toch eenmaal weer moeten rusten in de groeve der vertering om te vergaan tot stof.

Van den dood zouden zij zich niet kunnen verlossen. De dood zou hen grijpen en dan moesten zij gehoorzamen. Als straf op de zonde. Toch, toch zouden zij het weer verliezen tegenover dien geweldige.

Maar niet alzoo met Christus. Hij is gestorven, werkelijk en geheel, ter wijl ieder het zag.

Hij is gestorven, langzaam, pijnlijk, als een vervloekte.

Om den wille der zonde, door Zijn volk bedreven ; welke zonde Hij, als Borg, wilde dragen.

Maar toen is Hij opgestaan, uit den dood; toen is Hij levend te voorschijn gerezen uit het graf.

En de doeken werden opgerold. De windselen werden afzonderlijk op een hoop gelegd. Ze hadden hun dienst gedaan. Ze zouden nooit meer gebruikt worden.

Want Christus is éénmaal gestorven. Maar toen had ook de dood geen vat meer op Hem. De dood was gedood.

De dood was verslonden, te niete gemaakt. Jezus was weergekeerd tot het leven en Hij leeft eeuwiglijk en altoos.

Dan had Hij het zwaard opgeheven tegen den Overste des doods, maar Hij had den menschenmoorder niet overwonnen. Dan was Hij wel op buit uitgegaan en had Zijn handen uitgestrekt om de vaten te ontrooven aan den sterk gewapende, maar was niet als zegepralend uit het strijdperk teruggekomen.

Hij leeft bij God. Hij leeft in den hemel.

Jezus is niet meer dood. Dat zou ook vreeselijk zijn. Want dan was Jezus wel in het gericht gegaan, maar er niet onder vandaan gekomen. Dan had Hij zich wel tot in het graf vernederd om voor de schuld Zijns volks te betalen, maar Hij was voor Sion niet met den kwijtbrief in de hand te voorschijn getreden. Zijn lichaam gewonden te worden, om nooit weer te binden Zijn handen en Zijn voeten, om nooit meer te bedekken Zijn hoofd.

Vreeselijk zou dat zijn!

Boven den dood heeft Hij Zijn hoofd opgeheven.

Dan lag Sion nog onder de schuld, onder den vloek, in den dood, onder Satans hand, voor eeuwig zijn buit.

Maar God lof! neen, alzoo is het niet geschied.

Dat is de triumf van 't Paaschfeest. De jubel van Paulus. De vreugd van Gods kind van onzen dag. De blijde zang van al Gods volk saam op den weg naar Jeruzalem, dal boven is.

Jezus is gestorven, dragende de zonden Zijns volks. Als een vloek is Hij aan het hout verhoogd. Tot zonde gerekend voor de Zijnen, is Hij in het graf neergeworpen. Maar toen behaagde het offer den Heere. Toen was aan Gods gerechtigheid voldaan. Toen was Satans mond gestopt. Toen was Sion naar recht verlost.

Hun zonden zijn begraven. Hun banden verbroken. Hun dood verslonden. Hun vloek te niet gemaakt. Hun leven aangebracht. Hun triomf verzekerd. Hun plaats bij God in den hemel besteld. Hun erfenis daar boven is vast.

En, door Zijn eigen goddelijke kracht sterk, is Hij uit het graf opgestaan. Door den Vader is Hij uit den dood gewekt.

Waarom ? Wat Christus gedaan heeft, heeft Hij voor Zijn volk gedaan.
Hij is voor Zijn Sion tot zonde gerekend, tot een vloek gesteld, tot den dood veroordeeld,
in het graf neergelegd. Om voor Sion te betalen en te overwinnen.
Om voor Sion verzoening te werken bij God en de macht der hel te verbreken.
Hij is gevallen voor Sion. Hij is opgestaan voor Sion.
De dood, de hel, de duivel heeft geen macht meer over Hem. Ook niet meer over
Sion.
Dat wordt alleen geestelijk verstaan. Het historisch feit moet geestelijke diepte
krijgen voor de ziel. Want bloot als historisch feit zal het ons geen nut doen. Wat baat het
ons, of we al gelooven dat alles waarlijk zoo gebeurd is, als we er niet geestelijk mee
verbonden zijn? Niets!

Evenmin of we al toestemmen dat Adam zich dood gegeten heeft in het Paradijs, het leven afgestorven zijnde door de zonde.

Dat moeten we geestelijk leeren verstaan. We moeten in Adam óok gestorven zijn. Geestelijk gestorven. Vervreemd van het ware leven, dat uit God is. Vervreemd van alle gerechtigheid. Gevangen onder het oordeel des doods, dat uit Gods heiligen mond rechtvaardig is uitgegaan. Voor Gods aangezicht vervloekt. En zóo in Adam gestorven, zullen we bij den opgestanen Heiland gebracht moeten worden, die dood geweest is en nu leeft, den dood verslonden en de deuren van het graf verbrijzeld hebbend.

O! de rechtvaardigende daad. Gods over al Zijn volk ligt daar in het geopende graf zoo kostelijk en-heerlijk ten toon gespreid.

Wie ooit daar iets van smaken mocht doorzoekt deze zaak zoo gaarne nog eens ijverig daar, waar de steen is afgewenteld.

En ja — daar liggen de doeken; daar liggen de windselen. Maar Jezus is weg. En nooit zal Hij weer in het graf besloten worden. De doeken hebben afgedaan. Het graf heeft geen macht meer.

Zoo liggen daar de zonden en de gruwel van Gods kinderen. Zoo ziet de ziel het boek der wet geopend, dat roept: de dood aan u, de dood aan u!

Maar nooit zal de ziel daar sterven, nooit zal Gods uitverkorene daar de verderving zien. In Christus gestorven en met Christus begraven en met Christus opgestaan — is het oordeel vernietigd, de dood verslonden, de hel van haar macht beroofd.

De mond der wet is gestopt. De ziel is gered. De plaats in het graf is afgekocht. De plaats in den hemel is ingeruimd.

Wat alleen geestelijk verstaan kan worden. Maar dan ook bij de overdenking voor de ziele van Gods volk van zoo groote vertroosting is en aangenamen vree geeft.

Ja, wij moeten zelf het voorwerp worden ; anders zal het niet baten.

Maar dan, o dan is het daar de springende fontein van levend water voor al de inwoners van Jeruzalem.

Want zij zijn zondaren, O! die zonden, altijd in, rondom, nabij den mensch gevonden. Die wat teer leven mag voor God, beeft en schreeuwt die niet, ervarende dat de kracht der zonde nooit uitwerkt, dat de macht van Satan nooit breekt, dat de wet nooit zwijgt met vloeken, dat het graf nooit ophoudt met verschrikken, dat de hel nooit aflaat met haar donkerheid over de ziel te werpen. Wat is men dan arm en ellendig.

En gelukkig maar.

Want zoodra dat arm-zondaars-gevoel gaat verflauwen, beginnen over den mensch de trotschheden te regeeren, waaraan de Heere een walg heeft.

„Zoo iemand meent iets te zijn, daar hij niets is, die bedriegt zichzelven in zijn gemoed."

Een graf — maar de doeken zullen nooit Hem meer binden.

Maar dat oprecht en levend gevoel van een in zichzelf arm en verdoemelijk zondaar te zijn en te blijven, dat mag niet doen ontkennen den rijkdom dien Gods kind in Christus heeft. Want „niet hebbende en nochtans alles bezittende" is een geheim dat de Geest leert aan de oprechten van harte. Bij het graf — dat geopend is.

De wet heeft geen eisch meer omdat alles betaald is.

Een graf — maar geen Christus kon het houden.

De hel heeft geen buit meer aan Sion, omdat Jezus de deur des hemels heeft geopend en de deur des afgronds toegeworpen voor eeuwig. '

De wet niets meer te zeggen. De wet dood. De dood verslonden. De Vader verzoend. De hemel geopend. De Rechter is Redder geworden.

Als de ziele zóo geestelijk vereenigd mag worden met Christus, om met een toevluchtnemend geloof onder Zijn vleugelen te schuilen en het harte mag ingaan in Zijn genoegdoening, in Zijn overwinning, in Zijn leven, in Zijn heerlijkheid — o, dan voelt men de weelde van dat groote goed, dat God heeft weggelegd voor degenen, die Hem vreezen ; en het harte, roemt in God ; roemt in God door Jezus Christus; roemt in de verzoening die door Zijn bloed verkregen is.

Zonder welke verzoening alle vleesch voor God verdoemelijk is en aller mond gestopt. Maar door welke geen verdoemenis meer is voor degenen die in Christus Jezus zijn.

De schuld uws volks hebt G' uit uw Boek gedaan; Ook ziet gij geen van hunne zonden aan.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's