Stichtelijke overdenking.
Toen zeide Jezus tot. hen : Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht. Matth. 26:31a.
Geërgerd.
De zwaarste les, die een van nature lijdensschuwe menschheid hier leeren moet is, dat de weg naar het leven ligt gebaand door den dood; dat het pad naar de kroon over den kruisheuvel voert. Alleen door de diepte der verbrijzeling kan de hoogte des heils benaderd worden. Uit de nevelen van den nacht klimt de morgenstond omhoog.
Door bangen weedom heen wordt elk nieuw leven voortgebracht. Alleen uit 's Middelaars lijdenswee kon voor zondaren het leven voortkomen, het licht der onverderfelijkheid opgaan.
Zwaar valt 't den mensch deze les te leeren, omdat hij lijdensschuw is, afkeerig van de diepte, beangst voor de donkerheid.
Zoo was 't ook met de discipelen des Heeren aan de vooravond van Zijn bitter lijden en sterven.
Ze hadden er niet van willen hooren als Jezus hun van lijden sprak. Eén hunner had zich zelfs vermeten, er den Heiland om te bestraffen, en gezegd: Heere, wees u zelven toch genadig! Hierop had hem de Heiland een satanas geheeten, 'n aanstoot, omdat hij niet bedenken wilde de dingen die Godes, maar die der menschen zijn. De dingen Godes, dat was 't program des Heeren, en daarboven stond met onuitwischbaar schrift: door lijden tot heerlijkheid. En dwars daartegenover staat de marschroute van den mensch in dit teeken: zonder lijden heerlijkheid.
't Doen Gods alleen is waarachtig. Zijn Raad zal bestaan. Hij zal al Zijn Welbehagen doen. Wee dien, die er aanstoot en ergernis slechts in ziet, want „op wien deze steen valt, die zal verpletterd worden."
Bovenstaand Schriftwoord verplaatst ons in gedachten naar den aanvang van den bangen nacht in Gethsemané, waarin de Borg onder 't looverdak der olijven in 't stof terneergebogen inworstelde tegen den vloed des toorns, die over Hem werd uitgegoten. Toen Hem dreunend beukte de golfslag van Gods eeuwige gramschap tegen de zonde.
Het Avondmaal was ingesteld; Judas, de verrader, was uitgegaan in den nacht om zijn helschen raadslag te volvoeren; en onder 't aanheffen van den lofzang was de kleine groep van Jezus met Zijn elven ter poorte uitgegaan over de Kedron naar den hof Gethsemané. 't Waren aangrijpende oogenblikken voor den Christus Gods. Klaar lag daar voor Hem 't pad der bangste zieleworsteling, dat Hij betreden ging. Niet onbewust en onwetend van .wat Hem te wachten stond, maar met volle bewustheid schreed Hij den bittersten dood tegemoet. Geen sluier, waardoor Zijn oog niet boren kon, hing voor Hem over den last, dien Hij torsen ging. In 't niet afweten van 't leed, dat ons wacht, ligt voor ons vaak stilling der pijn; Jezus kende die verzachting niet. Hij zag den drinkbeker, dien Hij drinken ging, staan op.'t pad, waar Hij langs moest. Hij zag hoe die beker ten boorde toe gevuld was met den alsem van den toorn en het Zich-verbergen van Zijn God. Bij elke schrede dieper in dien smartennacht zag Hij al den nood, en den angst en den jammer en.den weedom, die op Hem geworpen werden.
Alle de dagen Zijns levens is de Man van Smarten vergezeld geweest van de smart des doods. Aldoor hing daar de wolk van vloek en doem over Zijn levenspad. Bijzonder was dat zoo, toen 't aan Gethsemané toekwam. Daar zag Hij 't, hoe Hij met den droesem van den toorne-beker zou wegzinken in de afgronden van den eeuwigen dood; hoe al de golven en baren van des Almachtigen gramschap om Zijn heilig Hoofd zouden heenbeuken. Dat zag Hij voor Zich, klaar en onderscheiden, als Hij ter poorte uitging en den weg naar Gethsemané insloeg.
Wat Hij dragen ging was vreemde straf; wat Hij niet geroofd had, zou nochtans van Hem geëischt worden; wat Hij drinken ging, was eens anderen beker; .Hij had nooit zonde gekend, en toch zou Hij tot zonde gemaakt worden. Daartoe dreef en drong Hem Zijne onpeilbare, weergalooze liefde. Zijne eeuwige deernis met 't volk, dat zich ten doode vergrepen had aan 't recht Gods. En wat is 't nu, dat Zijn lijdensbeker nog zwaarder maakt; dat Hem 't laatste zoet uit den galle-beker rooft? Wat bant de laatste lichtstraal uitdien stikdonkeren jammerennacht?
Ö, luister naar 't ontzaglijke woord, dat Hij tot Zijne jongeren spreekt, als Hij staan blijft 'en ze allen tot Zich wenkt "Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht!"
Van Zijne jongeren heeft Jezus meer geleden dan van Zijne vijanden; van Zijne geliefde jongeren, die alles voor Hem verlaten hadden, die 't zoo goed bedoelden, die voor Hem door 't vuur zouden gaan; maar die Hem met dat al toch zoo schrikkelijk misverstonden. Ze zouden dien nacht allen bezwijken. Ze zouden Hem verlaten niet alleen, maar aan Hem geërgerd worden.
Eene ontzettende teleurstelling zou over hen komen, als zij zagen hoe 't afliep met hun Meester. Hij zou hun tegenvallen; als Hij voor hen, die Hij liefhad, zou lijden zoo zwaar, zoo diep, zoo bang, zoo ontzettend, als nog nimmer één eenig menschenkind ook maar van verre geleden had, zou Hij hun tegenvallen. Als Hij wegzonk tusschen de afgronden van 't hellelijden der God verlating, opdat de Zijnen nimmer van God zouden verlaten worden, dan zouden zij zich van Hem afwenden, dan zou Hij hun niet kunnen voldoen. Als Hij, die 't geen roof achtte Gode gelijk te zijn, als Hij Zich binden liet met hunne banden, dan zouden zij zich voor Hem, schamen, aan Hem geërgerd worden, over Hem vallen, als over een steen des aanstoots, als over een rots der struikeling. In den nacht zouden ze allen aan Hem geërgerd worden. De Heiland had 't reeds lang gezien, dat de uitkomst van Zijn aardsche loopbaan indruischen zou tegen hunne verwachting. Maar Hij had Zijne handen vrij gemaakt! Hij had 't hun voorzegd, telkens weer, dat 't met Hem op lijden en dood aanging. Hij had gespeurd wat valsche verwachtingen zij van Hem koesterden; verwachtingen, die nooit in vervulling zouden kunnen gaan ; dat deed geboren worden 't bang gevaar, dat zij eenmaal aan Hem geërgerd zouden worden. En daarom had Hij hen gewaarschuwd. Maar nu is 't niet meer af te wenden. Nu is de ure aangebroken, waarop zij zich geërgerd van - Hem afwenden zullen. O, mijn lezer, kunt ge een woord vinden, dat dit snoode, ondankbare bedrijf dier jongeren naar waarde brandmerken zal? Maar kunt ge ook een woord bedenken, dat mij vertolkt de bange smart hierin voor den Heiland gelegen; dat mij vertolkt de bitterheid van dezen alsemdroppel in de lijdenskelk van den Christus Gods? Onuitsprekelijke liefde drijft Hem voor de Zijnen in den dood; en als Hij Zich nu kleeden gaat met 't gewaad hunner rampzaligheden, opdat zij dragen zullen 't fijne lijnwaad Zijner gerechtigheid, keeren zij.zich geërgerd van Hem af. Zij wilden 't niet ver staan, dat 't met hun Jezus, omdat Hij hen — verlorenen, doemschuldigen — redden kwam, door lijden tot heerlijkheid moest gaan. Stroomen doorwaadt Hij, afgronden doorworstelt Hij, noodweer striemt Hem, maar zoo willen zij Hem niet zien, want 't zijn de stroomen hunner ongerechtigheden, de afgronden hunner verdoemenis, 't noodweer van hunne vervloeking.
De Heiland had 't zien aankomen. Hij had hen hunne dwaze, eigenzinnige verwachtingen en illusies zien opbouwen. En als Hij 't gebouw hunner bedriegelijke hope omstooten wilde met 't woord: Mijn weg gaat naar 't kruis, is 't Petrus geweest, die 't warmst voor den Meester gevoelde, die 't felst heeft tegengestaan. Zij hadden niet gewild. En nu zou 't in dezen nacht gebeuren. Nu zouden ze zich stooten en ergeren aan 't werk en den weg van den Heiland. Klaarder kan 't niet blijken, dat ze in zichzelf niets ten goede vermogen! Onbekwaam zelfs, om in den weg der verlossing aan den Verlosser vast te houden. Hem te erkennen, Hem aan tè kleven, hunne hope op Hem te blijven stellen.
Als gij, mijn lezer, hier oordeelen wilt, verhef u dan niet al te zeer boven deze dwalende discipelen van Jezus. Als gij den steen der afkeuring op hen werpen wilt, betrek er dan uzelf bij in; keer uwe afkeuring dan ook tegen uzelf. Want zonder eenige poging om 't schrikkelijk-zondige in der discipelen ergernis te bemantelen, vergeten we niet, dat ook in ons geen kracht, geen wijsheid is, om den Heere te blijven vasthouden, wanneer't alles anders gaat dan gij verwacht hadt; wanneer 't vierkant indruischt tegen vleesch en bloed; wanneer gij 't heil des Heeren, waarop gij hooptet, niet rijmen kunt met wegen, waarin de zon voor goed schijnt onder te gaan, en angst, nood en verderf van allen kant aangrijpen.
Als Gods gedachten hooger en Zijne wegen dieper gaan dan de onze, dan worden allen, die in eigen krachten staan, aan Hem geërgerd! Alleen als de Eeuwige Ontfermer uwe ziele dicht onder Zijne vleugelen houdt, en in uwe zwakheid Zijne kracht heerlijk volbrengt, alleen dan kan er bij ons in den weg der beproeving een vasthouden zijn, als ziende den Onzienlijke.
En vergeten we ook dit niet: de jongeren hadden niet gemerkt op de woorden des Heeren. Ze waren te veel met hun eigen gedachten bezig geweest en doorgegaan.
Ze hadden verzuimd nauwkeurig acht te geven op de woorden van hun Meester, dat lijden en kruis over Hem komen zouden; ze hadden hun verwachtingen opgebouwd buiten 't klare woord van den Heiland om, en daarom kon 't niet uitblijven of hun hope moest schipbreuk lijden. Dit leert ons, dat wij intijds uit des Heeren Woord moeten overdenken, in welke wegen Hij de Zijnen leidt, opdat 't onweer in de diepte ons niet onverhoeds overkome.
Wel zal dan nog de genade des Heeren noodig zijn, om als de nood komt den Onzienlijke vast te houden, maar ook daarna zegt de Heere: doe uw' mond wijd open, en Ik zal die vervullen.
Jezus' discipelen hebben 't „door lijden tot heerlijkheid" niet aanvaard, toen de Heere 't hun voorhield. De dienstknechtsgedaante, de lijdensgestalte, waarin Christus in Zijne woorden voor hen trad, hebben zij niet opgemerkt. En daarom zullen zij Hem afwijzen wanneer Hij nu in werkelijkheid die gestalte gaat torsen. Zij wilden zich hun Meester niet denken als een Man van Smarten, Die Zich liet grijpen, binden, geeselen, dooden, als een lam dat ter slachting geleid wordt. Neen, zulk een Christus niet! een anderen, die Zijne belagers op één wenk van Zijne almacht ontzield ter aarde neer deed zijgen! Een, die van Davids troon den Idumeër afwierp, om er zelf bezit van te nemen.
Toen 't volk Hem te Jeruzalem met vorstelijke eer inhaalde, onder den Hosanna-roep uit duizende kelen, toen zwol den jongeren 't hart in de borst: dat was hun Meester.
Maar een Christus, Die Zich liet slaan, spuwen, geeselen, honen, ja kruisigen in 't eind. Die was hun eigenlijk een doorn in 't oog, een aanstoot, een struikeling Aan zulk éénen zouden zij zich in die mate ergeren, dat de greep van hun geloof zich ontspannen zou, en dat hun hope geheel zou verwelken. Zulk een Christus stond hun in den weg, zulk een Christus hadden zij liever nooit gekend.
Kon 't klaarder uitkomen, dat de mensch een dwaas is, en een felle vijand van zijn eigen zieleheil. Want alleen een Heiland, Die Vloekdrager zijn wil, kan ons redden van den vloek Gods. Een, Die onze krankheden op zich wil nemen, en onze smarten dragen wil. En wat Zijne jongeren in den nacht Zijns lijdens van Hem vervreemdde, Zijne verbrijzeling, dat juist vormt de hoogste waardij van Zijn Middelaarswerk. Want zoo treedt in vervulling, wat de ziener der oudheid in Hem, den lijdenden.knecht van Jehova aaanschouwde: „Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden."
Dat Hem zóo Zijne Gemeente zien moge, als 't Evangelie Zijner Smarte haar weer wordt ontvouwd. Dat zóo onze ziele indringe in den onnaspeurlijken rijkdom van den arbeid Zijner verlossing, opdat zij diepen rouw drage over haar zonden, die Hem hebben doorwond; maar ook opdat zij troost hebbe en den vrede moge smaken, die daar is in het bloed des kruises.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1912
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1912
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's