Afdeelingsverslagen.

ROTTERDAM. Donderdag 21 Dec. trad voor de afd Rotterdam van »De Gereformeerde Bond tot verbrei - ding en verdediging van de Waarheid in de Ned. Herv. (Geref.) Kerk« op Ds. J. Goslinga van Leerdam.

Als onderwerp had Z.Eerw. gekozen de woorden: Om des Heerep wil.

Gezongen werd Ps. 18: 11 en 12, gelezen Jesaja 62, waarop de voorzitter den spreker inleidde, die vooraf een zegen smeekte over het samenzijn. Nadat opnieuw gezongen was Ps. 33:8 begon Z.Eerw. met de behandeling van zijn onderwerp, dat hij ontleend had aan Dan. 9:17b en 18, die luiden: . . »om des Heeren wil. Neig uw oor, mijn God, en hoor; doe Uwe oogen open en zie onze verwoestingen, en de stad, die naar Uwen Naam genoemd is; want wij werpen onze smeekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op uwe barmhartigheden, die groot zijn.«

Ds. Goslinga bepaalde zijn gehoor bij de volgende twee punten: a. De bidder en zijn houding; b. het gebed en deszelfs pleitgrond.

a. De bidder is hier Daniël, de prins uit Davids huis, die hoe jong hij ook was, mee de gevolgen van de zonden der vaderen had te dragen, doordat ook hij was weggevoerd. In het vreemde land had hij het niet slecht. Eerste te zijn in het rijk Babel is nog iets anders, dan prins in Juda. Toch kan hij Sion niet vergeten en deszelfs tempel. Het was hem een bron van voortdurend leed, te weten, dat Jeruzalem woest was en de tempel Gods verwoest. Het gemakkelijkst was het voor hem geweest in het vreemde land den Heere een huis te bouwen. Doch hij wist, dat God Jeruzalem had verkoren om daar te wonen.

Daniël begreep best, hoe het kwam, dat de stad Gods woest was. Het was om zijne en der vaderen zonde. Ofschoon ons geen openbare zonde van dezen profeet bekend is, spreekt hij toch van zijne zonde en de zonde van zijn volk. Zijn houding was dus een nederige.

b. En nu het gebed zelf. Het is een vragen om herstel van stad en tempel. Van menschelijke zijde bezien was het iets onmogelijks wat Daniël vroeg. De Joden zijn verstrooid over de stadhouderschappen van het rijk Babel. En van stad en tempel ligt alles in puin. Gods stad en Gods tempel. Het is des Heeren zake, waarvoor de profeet bidt.

De pleitgrond kan niet zijn Daniels gerechtigheden en die van zijn volk. Alleen de barmhartigheden Gods, zooals die zich hebben geopenbaard in Christus. Om des Heeren  wil vraagt hij het.

De geachte spreker zag overeenkomst tusschen den toestand van het Joodsche volk toen en den staat van de Hervormde kerk van nu.

Heil ziet hij er niet in, om, ziende de diepe ingezonkenheid der kerk, er naast een kerk te stichten. Dat mag niet. Het is een onder de schuld wegloopen.

Zien we naar beneden, naar den mensch, dan is kerkherstel onmogelijk. Heffen we echter het oog naar boven, naar den almachtigen God, dan zal Hij hulpe bieden.

Z.Eerw. bepleit de noodzakelijkheid van het geloovig gebed. Van het biddend werken en werkend bidden. Van het eendrachtig optrekken van allen die Gods Woord en de confessie (belijdenis) onzer kerk liefhebben. Van het willig offeren onzer gaven voor de bijzondere leerstoelen, opdat we professoren krijgen, die de a.s. predikanten onderwijzen in de waarheid.

Nadat spreker geëindigd had met dankgebed, werd als slotzang gezongen Ps. 86:6.

Gecollecteerd werd tijdens den tusschenzang (Ps. 146:4 en 9) en aan het einde der vergadering voor het Leerstoelfonds.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen