Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Belijdenis.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 7a. Wij gelooven dat deze Heilige Schriftuur den wil van God volkomenlijk vervat en dat al hetgeen de mensch schuldig is te gelooven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt. Want overmits de geheele wijze des dienstes, die God van ons eischt, aldaar in 't lang beschreven is, zoo is het den menschen, al waren het zelfs Apostelen, niet geoorloofd anders te leeren dan nu ons geleerd is door de heilige Schrifturen ; ja, al ware het ook een Engel uit den hemel, gelijk de apostel Paulus zegt.

XXXII.

Het laatste artikel, dat in onze Belijdenis aan de Openbaring Gods is gewijd, handelt over de volkomenheid der Heilige Schrift en derzelver genoegzaamheid om den wil Gods .tot onze zaligheid te leeren kennen.

In dit stuk verschilt onze Gereformeerde Belijdenis in de eerste plaats met de Roomsche. Volgens Rome toch is de Heilige Schrift eerst dan volkomen wanneer zij door de Kerk wordt verklaard. Volgens Rome zal zelfs „niemand in de Schrift gelooven tenzij de Kerk het hem heeft geleerd." Deze leer bangt natuurlijk geheel samen met de opvatting, die Rome toegedaan is over de Kerk. Zij stelt de Kerk tusschen God en den geloovige en leert dat de geloovige alleen door de Kerk met God gemeenschap kan hebben. Op dit standpunt is het natuurlijk ook volkomen verklaarbaar dat de Heilige Schrift alleen veilig is in handen van de Kerk en dat de Kerk door hare geestelijken alleen bevoegd is om datgene wat zij zelf noodig keurt van de Schrift bekend te maken. Zonder de kerkelijke verklaring kan er op Roomsch standpunt van de Schrift slechts misbruik worden gemaakt.

Tegenover deze opvatting staat nu de verklaring die in art. 7 onzer Belijdenis gegeven wordt: dat de Schrift, ook zonder kerkelijke verklaring, volmaakt is en dat een ieder in die Schrift, bij naarstig onderzoek, datgene kan vinden wat tot zijne zaligheid onmisbaar is. Vandaar dat in onze Protestantsche Kerken de Schrift ook aan een ieder in handen gegeven wordt. Dit sluit natuurlijk niet uit dat er vele plaatsen in de Schrift zijn, die voor den oppervlakkigen lezer niet aanstonds even duidelijk zijn, en dat er zelfs voor, den naarstigen onderzoeker sommige dingen zijn „zwaar om te verstaan." Vandaar dat de Kerk de roeping heeft om in de bediening des Woords de Schrift uit te leggen en inzonderheid moet trachten op zulke duistere plaatsen het rechte licht te doen vallen. Maar altoos met dien verstande dat het hoogste gezag voor ons nooit berust in de verklaring die de Kerk van de Schrift geeft, maar wel in de Schrift zelf. Niemand kan in zijne conscientie gebonden worden aan de verklaring eener feilbare Kerk, maar wel behooren wij ons in onze conscientie gebonden te achten aan het onfeilbare Woord van God.

In het Woord des Heeren immers wordt ons beschreven niet alleen wat de mensch schuldig is te gelooven tot zaligheid zijner eigene ziel, maar „de geheele .wijze des dienstes, die God van ons eischt, is ons daar in 't lang beschreven" geworden.

Ja, in het beschreven Woord des Heeren vinden we allerlei voorschriften en bepalingen, waaraan God ons in gansch ons leven gebonden heeft. De Heere gaf ons daarin Zijne ordinantiën niet slechts voor ons geestelijk leven, maar ook-voor ons natuurlijk bestaan. Wel mag niet vergeten dat er veel in de Schrift is wat plaatselijk en tijdelijk is bedoeld, en wat dus voor onze tegenwoordige bedeeling in letterlijken zin niet meer van kracht is; — wij denken b. v. aan de ceremonieele en ook aan de burgerlijke wetten, die God eenmaal aan Zijn volk Israel gaf — maar dit neemt niet weg dat de diepere zin ook zelfs van die plaatsen, die voor ons schijnbaar hunne beteekenis verloren hebben, nog wel terdege iets tot ons te zeggen heeft.

De gansche Heilige Schrift heeft voor ons hetzij zij meer leerend of vermanend, hetzij zij meer bestraffend of vertroostend spreekt, een beslissend, een allesbeslissend gezag. Aan de Schrift alleen achten we ons gebonden. Wat niet met de Schrift overeenkomt verwerpen w«; en dat niet alleen, maar wat we doen dat moet, hetzij rechtstreeks of iiijdelings, uit de Schrift knnnen afgeleid worden.

En wat dit Schriftgezag betreft, zijn wij als Protestanten niet alleen onderscheiden van Rome, maar zijn wij, als Gereformeerden, ook onderscheiden van de ethische richting in ons vaderland, die in plaats van op het gezag der H. Schrift meer don nadruk legt op de belijdenis der gemeente, daarmee doelend op de traditie die door middel van het kerkelijk woord tot ons kwam. Volgens de ethische richting onzer dagen is de Schrift op zichzelf een dood boek, een stelling, die we natuurlijk volkomen met haar eens zijn in zoover zij daarmee bedoelt dat „de letter doodt, maar de Geest levend maakt." Doch wat zij nu in de Schrift mist, dat meent zij in de belijdenis der levende gemeente terug te vinden. En dat is het juist wat we haar, op Gereformeerd standpunt, betwisten. De bron van onze kennis kan nooit liggen in wat een gemeente belijdt. In den grond is deze ethische leer dan ook weer een doen opleven van de oude Roomsche dwaling dat het kerkelijk gezag ten slotte beslissend is. Neen, alleen uit de bron der Heilige Schrift kan onze kennis hetzij meer rechtstreeks of zijdelings worden opgediept. En daarom houden we niet slechts tegenover de Roomschen maar ook tegenover de ethischen vast aan het beginsel dat de Heilige Schrift de eenige norm van ons geloof en voor ons leven is.

En niet slechts met de Roomschen en de ethischen, maar het spreekt wel vanzelf dat deze belijdenis ook in strijd is met de opvatting derzulken die de H. Schrift wel een goed boek vinden, dat nooit genoeg gelezen kan worden, maar die toch geen essentieel, geen wezenlijk verschil zien tusschen dit boek en andere boeken. Immers er zijn menschen, die als zij b. v. den Koran der Mohammedanen, den Talmud der Joden en de z.g.n. heilige boeken der heidenen naast onzen Bijbel liggen, in al die geschriften wel goede dingen vinden en misschien vinden zij dan in de Schrift wel het meest dat hen aantrekt. Maar dat al die boeken niet slechts gradueel, maar ook wezenlijk van de H. Schrift der Christenen onderscheiden zijn, dat gelooven zij niet.

Inzonderheid tegen dezulken wordt door dit artikel van onze Belijdenis natuurlijk de strijd aangebonden Inzonderheid tegenover dezulken wordt het standpunt verdedigd dat het den menschen niet geoorloofd is anders te leeren dan hetgeen ons door de Heilige Schrifturen geleerd is.

Er is dus een objectieve Waarheid. En daarin is de Schrift principieel van alle menschelijke geschriften onderscheiden dat zij ons die Waarheid vertolkt. Vandaar dat die Schrift bindend is voor ieder en dat al wie ' iets leert dat met die Schrift in strijd is, al ware hij een apostel, ja al ware hij zelfs een engel uit den hemel, niet anders dan algeheele verwerping verdient;

Alleen de Schrift is onfeilbaar. En hiermede is ook afgesneden het mysticisme dergenen die achten dat zij met den maatstaf hunner behoeften in de hand wel kunnen vaststellen wat eigenlijk Waarheid is. Imm«rs vooral in onze tegenwoordige dagen zijn er zoowel in als buiten de. Kerk des Heeren velen, die datgene wat wij bezitten in de Heilige Schrift zoeken in hun gevoel. Zij laten zich door wat zij ervaren of ook vaak door wat zij meenen te ervaren leiden in een spoor dat vaak zoo geheel in strijd is met den weg, die ons in het Woord des Heeren geteekend wordt. En vooral wanneer deze ervaringen gegoten worden in een vorm, die vaak alleszins gelijk als godsdienstig is, dan neemt het gevaar van een dergelijk mysticisme niet zelden bedenkelijke afmetingen aan en is het waarlijk niet overbodig dat wij met onze Belijdenis in de hand er aan herinneren dat niet ons gevoel, niet onze ervaring, zelfs niet de ervaringen van het kind des Heeren, maar alleen de Heilige Schrift de eenige maatstaf is, waaraan een mensch zichzelf te toetsen heeft.

De Heilige Schrift bevat den wille Gods volkomen. Al hetgeen een mensch schuldig is te gelooven wordt er in geleerd. Al wat een mensch schuldig is te gelooven I Dus niet alles wat een mensch gaarne zou willen weten.

De Heilige Schrift is ons niet gegeven om onze nieuwsgierigheid te bevredigen. Het is zelfs wijs van den Heere beschikt dat Hij sommige dingen voor ons verborgen hield. Alles echter wat voor ons noodig is te weten, het is ons in de Schrift volledig geopenbaard. En daarom gelukkig als het onze bede maar wezen mag:

Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast, Opdat ik mij niet van Uw paên moog keeren.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Onze Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's