Onze Belijdenis.
Art. 5c . Dewijl zé ook het bewijs van dien bij zichzelven hebben; gemerkt de blinden zelven tasten kunnen dat de dingen die daarin voorzegd zijn, geschieden.
XXIX.
Het voornaamste bewijs voor de Waarheid der H. Schrift is het getuigenis des Heiligen Geestes in het hart.
Zonder dat getuigenis baten allerlei redeneeringen u niet. Met uw menschelijke rede alleen zult gij iemand nooit tot de geloofsovertuiging kunnen brengen, dat de Schrift het Woord des Heeren is.
Het is dan ook volkomen waar, dat een afdoend bewijs waardoor een ongeloovige tot het geloof komt, door ons niet kan aangebracht worden, mits we ons maar overtuigd houden, .dat omgekeerd een, afdoend bewijs voor de theorieën des ongeloofs even onmogelijk is.
Bewijzen dat het des daags licht en des nachts donker is, kunt gij een blinde nu eenmaal niet. Dat kunt ge alleen iemand die oogen kreeg om te zien. En zoo is het ook hier. Bewijzen dat de H. Schrift de absolute Waarheid en dat alles wat met die Schrift niet overeenstemt leugen is, kunt gij alleen maar dengenen, wien door de werking des H. Geestes de oogen geopend zijn. Alleen dus wanneer de Heere Zelf door Zijnen Geest in onze harten er getuigenis van geeft, dan gelooven we, dan moeten we gelooven dat alles wat in het Woord des Heeren staat, de onbedriegelijke Waarheid is.
Ja, dan verstaan we, zooals het in Art. 5 onzer Belijdenis wordt uitgedrukt, dat ze het bewijs in zichzelve hebben en dat we vroeger, zelfs in onze blindheid, toch reeds eenig besef hiervan hebben gehad.
Het bewijs hebben zij in zichzelve. Let maar op de groote beroeringen die het Woord des Heeren, overal waar het geplant werd, heeft doen ontstaan, op de machtige worstelingen die het heeft moeten doormaken; en ziet dan hoe het in weerwil van den ontzettenden tegenstand, dien het overal ondervond, zich door de gansche wereld heeft baan gebroken en zelfs over de overheden en machten heeft getriumfeerd. Zou dat wel het geval zijn geweest, wanneer de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds zuiver menschelijke geschriften geweest waren, wanneer de profetie een uitvinding geweest was van het menschelijk vernuft? Zou dan een Woord, dat op zichzelf immers niet naar het hart van den natuurlijken mensch is, maar dat integendeel juist indruischt tegen de overleggingen en de begeerten van het menschelijk hart, wel tot dat alles in staat zijn geweest? Zou het Woord der Waarheid, wanneer het waarlijk was voortgebracht door den wil van een mensch, wel ontkomen zijn aan de talrijke aanvallen, die men in den loop der tijden beproefd heeft om het teniet te doen? Telkens toch heeft men in de dagen der vervolgingen getracht den bijbel, indien het ook maar eenigszins mogelijk was, van de aarde uit te roeien. We herinneren slechts aan het gebod dat de Syrische koning Antiochus Epiphanes reeds in het jaar 175 voor Christus liet uitvaardigen, dat n.l. al de heilige boeken der Joden moesten verbrand en dat op straffe des doods niemand deze boeken bezitten mocht. We denken ook aan den Romeinschen keizer Diocletianus, die alle handschriften van den bijbel, die maar ergens gevonden werden, liet verhranden, of aan den Engelschen koning Hendrik VIII, die in de eeuw der Hervorming alle z. g.n. schuilhoeken der ketters zorgvuldig liet doorzoeken, ook met de bedoeling om het Woord der Waarheid aan de vergetelheid prijs te geven. Hoe gemakkelijk zou althans niet een van de vele dergelijke pogingen gelukt zijn, indien onze Bijbel niet anders bevat had dan woorden van nietige menschenkinderen, die waarlijk niet tot de wijzen en de verstandigen, maar die grootendeels tot het arme en het verachte dezer wereld hebben behoord.
Maar juist het feit dat al dergelijke pogingen ten eenennmale een mislukking zijn geweest en dat het Woord der Schrift instee van uitgeroeid te worden, steeds meer aan invloed heeft gewonnen, is een duidelijk bewijs van het goddelijk gezag waarmee de Heilige Schrift is toegerust. Indien het niet een goddelijk Woord was, hoe zou het ooit de zware aanvallen van zoovele eeuwen hebben doorstaan en hoe zou het ontkomen aan de scherpe wapenen, waarmee men het ook in onze dagen van alle zijden bestrijdt.
Een goddelijk getuigenis! Ja, dien indruk moet het Woord der Waarheid zelfs maken op degenen die geen verlichte oogen des verstands hebben ontvangen, die hun weg nog bewandelen in de blindheid van hun natuurlijk bestaan. Indien zij zelf het licht, dat de Heere hun in hun natuurlijk verstand nog liet, niet uitblusschen in stikdonkere duisternis, dan moeten zij immers erkennen dat de dingen, die in Gods Woord beschreven staan, geschieden zooals zij in dat Woord zijn voorzegd.
Denk maar aan de verschillende voorspellingen, van wier vervulling ook in de ongewijde geschiedenis wordt melding gemaakt. Om slechts één voorbeeld te noemen, verwijzen wij u naar de profetie, die Jacob op zijn sterfbed van de verschillende stammen en inzonderheid van den stam van Juda heeft gedaan. De scepter zou van Juda niet wijken, noch de wetgever van tusschen zijne voeten, totdat Silo kwam en Hem zouden de volkeren gehoorzaam zijn. Is dat woord niet wonderlijk vervuld in dien grooten Zoon van Juda, den Heere Jezus Christus, die eenmaal als de groote Machthebber op deze wereld is gekomen? Zoudt gij meer voorbeelden wenschen, denk dan slechts aan de meest bekende profetieën van den koning der profeten, Jesaja! Hoe wonderlijk is o. m. wat hij van het lijden van den Messias voorspelde, niet in den Man van Smarten vervuld? En wenscht gij nog een voorbeeld, dat wel eens als het voorbeeld bij uitnemendheid wordt aangemerkt, denk dan aan het antwoord, dat de hofprediker van den bekenden Frederik de Groote eens aan zijn vorst gegeven heeft. Toen n.l. deze vorst eens aan zijn hofprediker vroeg hem ern kort en bondig bewijs van de Waarheid der Heilige Schrift te willen geven, zou deze niet anders geantwoord hebben dan deze woorden; „Majesteit, de Joden." De Joden zouden een bewijs zijn dat de bijbel het Woord des Heeren is. Metterdaad; de verstrooiing van het Joodsche volk over den ganschen aardbodem is een bevestiging van den vloek, dien naar luid van Gods Woord, de Heiland Zelf over hen heeft uitgesproken. Hun huis zou hun worden woest gelaten. Er zouden dagen komen, dat hunne vijanden een begraving rondom hen zouden opwerpen en hen van alle zijden zouden benauwen. Zijn deze woorden niet wonderlijk in het alom gehate en verdrukte volk der Joden vervuld ? Is dus iedere zwervende Jood, dien gij ontmoet, niet een prediking dat er een God is die leeft en hier op aarde vonnis geeft, ja, is het volk der Joden ons daarin niet een bewijs van de goddelijke autoriteit der Heilige Schrift?
En zoo is het niet slechts met deze, maar zoo is het met alle voorspellingen, zoowel van het Nieuwe als van het Oude Veibond. Wanneer wij zelfs, zonder nog geestelijke oogen te hebben, de Schrift lezen en wij gebruiken daarbij het verstand, dat de Heere als een vrucht van Zijn algemeene genade ons schonk, dan zien we dat het waar is wat de profeet Jeremia eens sprak: „Zoekt in het boek des Heeren en leest, niet een van deze zal er feilen, het een noch het ander zal men missen, want Zijn mond heeft het geboden en Zijn Geest zal ze samenbrengen."
Maar wanneer dit nu voor het natuurlijk verstand reeds duidelijk is, wanneer nu de blinden reeds kunnen tasten dat de dingen die in Gods Woord voorzegd zijn, geschieden, hoeveel te meer zal dit dan het geval zijn wanneer de Heere het getuigenis Zijns Heiligen Geestes in onze harten gegeven heeft, wanneer wij dus met den apostel Johannes verkondigers mogen zijn van datgene wat wij gezien .hebben met onze oogen, wat wij aanschouwd hebben en wat onze handen van het Woord des levens hebben getast. Is het dan wel wonder dat dan inzonderheid het Woord des Heeren voor ons het einde van alle tegenspraak is?
{Wordt vervolgd.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's