Uit het kerkelijk leven.
Voor bekommerden.
In een boekje getiteld „ Uit het zieleleven", geschreven door Ds. G. Wisse, Geref. predikant te Kampen, neemt hij een brief op, waarvan de titel zou kunnen luiden: onderrichtende brief van Ralph Erskine aan een juffrouw, handelende over den eenigsten en zekersten grond des geloofs".
Deze brief, die wij met bijzondere belangstelling gelezen hebben, luidt als volgt:
„Mejuffrouw! Uw brief kwam mij eerst ter hand een aanmerkelijken tijd na deszelfs dagteekening, en daarbij op een tijd, wanneer ik door verscheidene beletselen genoodzaakt werd de beantwoording uit te stellen. Thans daartoe gelegenheid hebbende, zal ik trachten aan uwe begeerte te voldoen.
Ik ben verblijd dat de Heere eenige mijner geringe geschriften heeft willen zegenen, te uwer verkwikking, ondertusschen zie ik uit uwen brief, dat gij bekommerd zijt, of niet misschien al de voorrechten die gij genoten hebt, uwe kennis eene bloote verstandsbeschouwing zij; benevens verscheidene andere redenen van achterdocht omtrent, uwen staat, waaromtrent gij begeert, dat ik u openhartig zal behandelen.
Waarde Juffrouw! Schoon het mij moeilijk valt, om dit onderwerp te schrijven aan iemand, van wie ik niets meer weet, dan juist zooveel als uw brief vermeldt: echter vind ik in uw schrijven eenige dingen, welke, indien zij uit een oprecht hart voortkomen, reden geven om te denken, dat er waarlijk een beginsel van genade in uwe ziele gelegd is en dat de Heere u wil vernederen, om ter gepaster tijd weder u te verblijden.
Eerstens: Gij klaagt, dat gij het verzegelend getuigenis van des Heeren liefde mist, hetgeen gij oordeelt te moeten hebben, indien gij Hem toebehoort.
Het kan zijn, dat de Heere, ten uwen beste, de zegelen Zijner liefde en het troostelijk gevoel derzelve, terughoudt, totdat gij derzelve eens verkrijgt langs een meer geschikten weg, namelijk : door te gelooven aan Zijne liefde. De apostel schrijft aan de geloovige Efezeren (1 : 13) „nadat gij geloofd hebt, zijt gij verzegeld geworden"; de eenigste 'grond van het geloof is het woord der genade en der waarheid — waarvan Paulus even te voren gesproken had — en geenszins ons gevoel. De gevoelige verzegeling van den Geest der beloften kunt gij niet verwachten, voor dat gij het woord der belofte gelooft. Indien wij eerst ondervonden de gevoelige uitlatingen van Gods liefde aan ons gemoed, dan immers zouden wij gereedelijk ons geloof bouwen op voorbijgaande gestalten en gevoelige aandoeningen en niet — op het onwankelbare woord der belofte.
En ofschoon de werking van den Geest, door welken Hij het Woord aan ons opent, aan het geloof voorafgaat, nochtans gaat Zijne verzegelende werking niet vóór het geloof, maar — na hetzelve.
Velen bedriegen zich, die op gevoelige aandoeningen rusten en hun geloof omtrent Gods liefde niet voornamelijk grondon op hetgeen God gezegd heeft, maar op hetgeen zij gevoeld en ondervonden hebben.
Het zal derhalve uw voorrecht zijn, indien de Heere u onthoudt datgeen hetwelk gij noemt: Het verzegelend getuigenis Zijner liefde, tot zoolang gij gewillig gemaakt wordt, om Hem de eer van Zijn waarheid te geven, door — te gelooven Zijne liefde, in Zijn Woord aan u geopenbaard; en dan moogt gij verwachten, dat de troost van dezelve aan uw gemoed zal verzegeld worden. De vrouw, met den bloedvloed bezocht, had geen gevoelige gewaarwording van de kracht die van Jezus uitging, voor dat zij in geloove den zoom Zijns kleeds had aangeraakt. Lucas 8 : 43—48.
Indien gij wacht en verlangt naar gevoelige gewaarwordingen, om op dezelve uw geloof te vestigen, dan worden dezelve u gunstig geweigerd, opdat gij op een zekerder grondslag zoudt bouwen, namelijk op Christus, sprekende in Zijn Woord, als den grond van uw geloof, en dat wel eer gij nog eenig gevoel van Hem in uw hart hebt, om u tot het geloof aan te moedigen.
Ten Tweede: Gij schrijft dat gij dikwijls anderen hoort spreken van zoete gemeenschap met den Heere en van hun verlangen om ontbonden te worden en met Christus te zijn, terwijl gij niet zonder schrik aan het sterven denken kunt. Tevens klaagt gij over doodigheid, koelheid, geesteloosheid en merkt deze dingen {aan, als geenszins kenmerken zijnde van Gods kinderen. Waarde juffrouw! indien gij de plaag van uw hart hebt leeren kennen en waarlijk arm, behoeftig, ledig en ootmoedig blijft onder een gevoel van uw gebrek, van alle genade en goedheid in u zelven, opdat Christus en zijn volheid u te dierbaarder en begeerlijker zoude zijn, dan zijt gij gelukkiger dan zij, wien groote genietingen en vorderingen mogen gebeuren, indien zij zich op dezelve verheffen, zie Jes. 66 : 2; Matth. 5 : 3 en 6. („Want Mijne hand heeft al deze dingen gemaakt en al deze dingen zijn geweest, spreekt de HEERE; maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van Geest, en die voor Mijn Woord beeft." „Zalig zijn de armen van Geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen." „Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.") Ik hoop dat het alzóo met u gelegen zij, en zooveel te meer, omdat gij een weinig verder schrijft, dat gij somtijds u kunt verblijden in de leer van Gods eeuwige liefde tot Zijne uitverkorenen, schoon gij voor u zelven uw aandeel aan dezelve niet kunt zien en verzekerd zijt, dat, zoo gij ooit behouden wordt, de kroon op Jezus' hoofd zal moeten gezet zijn.
Dit zweemt naar de taal van iemand, welke God voor heeft te vernederen, opdat Hij hem verhooge te Zijner tijd. Ps. 9:19, „Want de nooddruftige zal niet voor altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen in eeuwigheid verloren zijn". Ps. 118 : 5—7 „Wie is gelijk de HEERE, . onze God? die zeer hoog woont; die zeer laag ziet, in den hemel en op de aarde; die den geringe uit het stof opricht en den nooddruftige uit den drek verhoogt."
Ten derde: Gij schrijft, dat gij in vele verzoekingen geweest zijt, maar u niet kunt herinneren dat ooit eenige belofte van redding met kracht aan uw gemoed gebracht werd. Lieve vriendin! Indien gij van tijd tot tijd, achtervolgens de Goddelijke beloften, in het Woord vervat, redding, ja krachtige en gelukkige redding verkregen hebt, hetzij dan op eenmaal of trapsgewijze (ofschoon de belofte' niet met zulk een kracht, of in dier voege als gij meent dat anderen ondervonden hebben aan uw gemoed gebracht werd) dan moet gij dankbaar zijn. Des Heeren weg in het toepassen der beloften aan het gemoed is verscheiden — hoewel ik weinig onderscheid weet tusschen het krachtig toedienen eener belofte aan het gemoed en een zoete opwekking van het gemoed, om de belofte, zooals die in het Evangelie voorgesteld wordt, geloovig te omhelzen.
Het laatste is misschien ruim zoo zeker en zoo veilig als het eerste.
Indien slechts de belofte door Gods heilige Voorzienigheid aan uwen geest vertegenwoordigd is geworden, hetzij door middel van het hooren of lezen van Gods Woord, zóo, dat het u aanleiding en stof gaf tot bidden en geloovig pleiten voor den troon Zijner genade, wees dan voldaan en dank er God voor.
Vele menschen zijn geneigd, meer gewicht te leggen op de gevoelige kracht en den zoeten invloed, waarmede de belofte aan hun geest vertegenwoordigd wordt dan op de belofte zilve!
En wannéér dan die kracht en invloed wordt teruggehouden — dan is hun geloof weg. Dan kunnen zij niet op het bloote Woord van God afgaan!
Deze gesteldheid in eenige Godvruchtige zielen is voornamelijk toe te schrijven aan de treurige overblijfselen eener wettische gemoedsgestalte, welke hen den grond van hun geloof en hoop meer in zichzelven en in hetgeen door hen verricht of in hen gewerkt wordt doet zoeken dan door af te zien van zichzelven en geloovig te beschouwen wat de Heere in Zichzelven is en wat hij voor hen gedaan en tot hen gesproken heeft.
Het geloof is. dan sterk, wanneer het kan leven op een bloote belofte, zonder behulp van het gevoel.
O Mejuffrouw! mocht gij en wij allen veel trachten te steunen op een belovenden God en staat te maken op Zijne onwankelbare trouw, dan zouden wij op zijnen tijd Hem bevinden een volbrengend God, die het hart niet van troost verstoken zal laten.
Zoek rust, niet in de stroomen van heil en troost, welke van Hem afvlieten en die verscheidene wisselingen kunnen ondergaan; maar in Hem, de Hoofdbron, die altijd dezelfde blijft.
Doch ik vrees, dat ik mij reeds te ver heb uitgelaten, verlangt gij eenige nadere ophelderingen, doe mij zulks door een letter weten.
Ik heb in het minst niet getracht u te vleien, ik had er ook in het minst geen verzoeking toe, naardien uw persoon mij niet verder bekend is, dan uit uwen brief.
Vindt gij goed mij uwen uitwendigen staat of omstandigheid te doen weten of die hoog of laag zijn, het zal mij aangenaam zijn. Ik zal wenschen bekwaam te mogen zijn aan uwe geestelijke belangen eenigen dienst te te doen; en indien, hetgeen ik geschreven heb, u op eenigerlei wijze nuttig wezen mocht, of gepast naar den toestand van uw gemoed, waaromtrent gij schreeft; het zal mij aangenaam zijn van u te mogen vernemen, dat gij dezen brief ontvangen hebt.
De Heere zegene al Zijne genademiddelen en make uw ziele voorspoedig.
Mejuffrouw! Uw ootmoedige Dienaar in Christus, R A L P H E K S K I N E . Dunfermline, 19 Jan. 1742.
Uw ootmoedige Dienaar in Christus,
Dunfermline, 19 Jan. 1742.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's