Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven en wandeldet alwaar gij wildet, maar.... Joh. 21 : 18, 19.

Een ander zal u gorden.

Wij gaan nog even terug naar het meer van Gennesareth. Een plaats voor elken Bijbellezer niet onbekend. Een plekje voor Gods kinderen zoo rijk aan herinnering. Wat was de Heiland daar veel.

Wat heeft Hij daar veel gesproken en geleerd. Daar heeft Hij woorden des levens geopenbaard. Daar heeft Hij vele wonderen verricht. Daar heeft Hij Zijn oordeelen uitgesproken over Chorazin en Bethsaïda. Daar heeft Hij op de zee gewandeld. Daar is Hij ook na Zijn opstanding uit de dooden geweest. En we hebben Hem daar aanschouwd, hoe Hij eerst de zeven discipelen verraste met Zijn zegeningen en toen Petrus liefderijk onderwees tot voordeel van zieleleven en ambtelijk werk Wat lieflijk tooneel: Jezus naast Petrus! En dat was nu die discipel die gezegd had : wat heb ik met dézen menseh te doen!

Petrus had Jezus verlaten, verloochend, verstoeten, verachtelijk verworpen. En nu komt Jezus Petrus weer opzoeken, en Petrus weer troosten en Petrus 'weer tot Zich nemen en Petrus weer' inlijven in der discipelen kring. Alles is weer hersteld en vernieuwd.

En met Jezus wil Petrus het voortaan wagen!

O, wat een oceaan van liefde is er bij den Heere voor een arm zondaarsvolk, dat zich zelf nooit anders te beschuldigen heeft dan van zonde en ontrouw, van overspel en afhoereeren.

Wat brengt Sion het er dagelijks slecht af. Wat is het harte arglistig en onbestendig. Wat is het geloof klein. Wat is de liefde gering. Wat is het weinig een oprecht zich verliezen in God.

Is er al eens een weinig liefde — 't is zóo weer verkoeld. Is er al eens een weinig ijver — 't is zóo weer gedaan.

Is er al eens een weinig vertrouwen — 't gaat zoo weer wankelen.

En dan blijven Gods eeuwige armen dat volk omvatten. Dan blijft des Heeren oog op dat maaksel van Zijn hand. Dan blijft des Heeren harte op die uitverkorenen.

En als dan de ziele bitterlijk bedroefd mag zijn vanwege de zonde en de overtreding, dan komt Hij op Zijn tijd de ziele, die geheel in het stof neerzinkt tot bezwijkens toe, oprichten en troosten, zeggende: Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb U uitverkoren — en gij zult Mij weer liefhebben, omdat Ik  u bemin met een eeuwige liefde.

Dan is er een optrekken uit het modderig slijk en een stellen op de hoogte van Gods liefde, een fundeeren op den rotssteen Christus. En de ziele mag dan uitroepen: „Heere Gij weet alle dingen. Gij weet dat ik U liefheb"

Dan wordt het scheepje, dat zonder mast en zonder roer op den levensoceaan rondzwalkte, weer opgetuigd. Dan wordt ook onder de schamelste kleeding een harte toebereid voor de woning van den Hemelschen Koning. Dan wordt te midden van de schrikkelijkste tegenheden een lampe ontstoken en hope der toekomst gewekt.

Dan mag de ziele bevindelijk ervaren: „mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de Heere wil mij aannemen". Dan mag het harte fluisteren: „In God is al mijn heil, mijn eer, mijn sterke rots, mijn tegenweer". En de mond roept uit tot het harte dat nog beeft: „O, mijne ziele, waarom .zijt gij onrustig in mij — voed het oud vertrouwen weder, de Heere is met u." Kennen wij iets van deze dingen? Kunnen we het zóo voor God neerleggen? Zoo gansch melaatsch, zoo arm, zoo diep ellendig — en dan een schuilplaats bij Christus. Kennen we dat bij eigen zielservaring? O, dat alleen geeft zaligheid. Zaligheid door het eeuwig wonder van Gods genade en trouw. Zaligheid door het kennen en bezitten van Sions Borg en Middelaar, Wiens algenoegzaamheid en gepastheid zoo dierbaar is in het harte dat door de wet gedood is, maar in Christus leven mag.

En dan gaat de vinger van Jezus in de hoogte. Dan opent plechtig zich Zijn mond Dan zegt Hij: voorwaar, voorwaar zeg Ik u. Petrus, gij zult God nog moeten verheerlijken door een gewelddadigen en ellendigen dood te sterven! '

— Het oogenblik waarop dit geschiedt is belangrijk.

Jezus doet het niet als Petrus nog alleen staat met zijn zonde en droefheid. Eerst heeft Jezus zich tot Petrus gewend. Eerst heeft Jezus hem opgezocht, tot Zich getrokken, hem getroost, hem gezet onder de schaduw Zijner vleugelen, hem ingeschreven in den kring van de Godsmannen, die Christus herauten zouden zijn.

Petrus hoort bij Jezus. En Jezus heeft Zich gegeven aan Petrus. En dan zegt Jezus: voorwaar, voorwaar zeg Ik u, gij moet nog komen, waar gij niet wilt zijn!

O, wat had Petrus het goed. Jezus naast Petrus en Petrus bij Jezus. De zonden achter Gods rug geworpen in die zee van eeuwige eeuwige vergetelheid. De ongerechtigheden afgewasschen. Van de melaatschheid gereinigd. Oorzaak om te jubelen, om vroolijk te zijn. Om uit te roepen: „Want goedertieren is de Heer, Zijn goedheid eindigt nimmermeer, Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht, tot in het laatste nageslacht". Oorzaak om te bekennen: „Hij zal Zijn volk niet einideloos kastijden, nog eeuwiglijk Zijn gramschap ons doen lijden; Hij is het, die ons Zijne vriendschap biedt. Ilij handelt nooit inet ons naar onze zonden, hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden. Hij straft ons, maar naar onze zonden niet."

De gewenschte zielevreugd was voor Petrus weer teruggekeerd. En — daar gaat de hand van Jezus in de hoogte en laat een bitteren lijdensbeker zien.

Wonderlijk zijn de wegen des Heerem -  En het zal alzoo geschieden. De smart zal de vreugd vervangen. De donkerheid het licht. Het lijden de vroolijkheid.

Want die bekende woorden: "Voorwaar,voorwaar zeg Ik u" zijn als een verzekeringsformule des Allerhoogsten. 't Is die goddehjke griffel, die het met onuit'wischbare letteren ingraveert in het levensboek van Petrus, 't Is het openleggen van Gods raad en het bekendmaken van Zijn wil, naar dewelke Hij alle dingen bestuurt.

En dat zdl geschieden.. De dichter van Ps. 33 zingt:„geen ding geschoedt er ooit gewisser, dan 't hoog bevel van 's HEEREN mond. Zijn godlijke almacht spreekt en 't is er, Zijn wil gebiedt en 't wordt terstond".

Daar staat dus het toekomst beeld voor Petrus, door Jezus zelf hem voorgesteld: een gewelddadige dood! Hij zal met smart zijn leven, eindigen. Vijandelijke hand zal over hem heerschen en hem uitroeien uit het land der levenden.

Petrus is er nog niet! Petrus, die naast Jezus staat, moet zich op vreeselijke dingen voorbereiden. God zelf zal dat lijden en die smart hem toebereiden. Hij zal in den middellijken weg den vijand daarvoor bevelen geven.

Wat is de Heere alwetend! Wat ligt aller weg open voor Zijn aangezicht. Wat is Hij almachtig en wat moet ieder gehoorzaam zijn op Zijn wenken. En dan ontsluit de Heere een beker vol bitterheid voor .Zijn gunstvolk, waarvan Petrus er éen is. Zóo licht — zóo donker! Zóo vreugd — zóo smart! Zoo voorspoed — zoo lijden! Wonderlijk. Vreemd. Onbegrijpelijk. Vreeselijk soms!

En de Heere doet alles met volmaakte wijsheid. Al wat Hij doet is heilig en rechtvaardig. Bij den Heere is geen onrecht en bij den Allerhoogste geen goddeloosheid.

Voor alles wat Hij doet heeft de Heere Zijn wijze bedoelingen.

Ook voor die plotselinge veranderingen, voor die wonderlijke omkeeringen in het leven.

In de natuur kan het. ook zoo plotseling afwisselen.

Zoo is de lucht strak-blauw, terwijl de stralen der zon onbelemmerd brandend neervallen op de aarde. En zoo is er een wolkje, dat zich dreigend groot gaat uitzetten, totdat héél de lucht donker is overtrokken. De donder doet zich in de verte hooren, het bliksemlicht doorklieft de lucht, waarbij menseh en beest sidderend wegschuilt.

Waarom alzoo? Ja — wie zal indringen in den raad van den grooten Werkmeester, die daar hoog troont in den hemel?

Maar de mensch moet dan na die plotselinge verandering dikwijls uitroepen: „wat is alles verfrischt en verkwikt!" waarbij des Heeren wijsheid is te roemen. Menseh en beest, boom en plant ervaart het dan dat de Heere weldadig is en goed, ook in het zenden van donkerheid en verschrikking.

En zöo ook in de ervaringen  des levens bij Gods kinderen.

Zoo gaat het goed en voorspoedig; 't is licht en vroolijkheid. En zóo wordt het afgebroken en 't is tegenspoed en donkerheid. Waarom ?

Ja — wie zal indringen in den raad van Hem, Die alles werkt naar Zijn welbehagen?

Maar wanneer alles is doorgemaakt, moet de ziele van Gods kind telkens uitroepen: „wat zijt Gij goed o Heere - en wat is al Uw doen majesteit en aanbiddelijke heerlijkheid".

Neen — wanneer de kastijding tegenwoordig is, is deze niet aangenaam. Maar wanneer ze louterend over de ziele mag gaan, werpt ze een heilzame vrucht af.

Wonderlijk zijn Gods wegen. Hij kent den menseh, Hij kent het menschelijk hart en het menschelijk leven zoo goed. En Hij weet zoo juist wat noodig is voor Zijn kinderen.

Wat laat een weg van voorspoed dikwijls magerheid komen over de ziele — evenals een plant in de zon verschroeit en evenals hitte. Een weg van tegenspoed kan zoo diep doen inwortelen in het waarachtig Godsleven en onder bange slagen kan de ziele worden gesterkt in het geloof. Dan leert men wat men aan 't leven, aan de menschen, aan zich zelf heeft. Dan leert men wat men aan z'n God heeft. Dan leert men wat Christus voor waardij heeft voor leven en sterven béide. Dan leert men uitroepen: „Uwe goedertierenheden zijn beter dan het tijdelijk leven".

O, om alles te verliezen is zoo moeilijk. Om niets over te houden dan zijn God is maar niet in ééns bereikt.

Dan moet de Heere alles wat van óns is stuk voor stuk afbreken en Christus daarvoor in de plaats geven.

En de Heere weet, dat daarvoor noodig is als het uitnemendste van het leven, moeite en verdriet!

Dat komt Hij ook Petrus profeteeren.

Petrus staat nu bij Jezus en Jezus bij Petrus.

En nu mag Petrus niet meer van zijn Heiland scheiden. Nu mag hij hem, om den wille van den menseh, niet meer loslaten, verloochenen, verwerpen. Petrus moet de wereld, het leven en alles wat het biedt, recht leeren kennen.

En de Heiland zegt het hem nu maar dadelijk, wat hij van de wereld, van de menschen, van het leven te wachten heeft; men zal hem tegenstaan, haten, dooden.

Waarom zegt de Heere dat?

Opdat Petrus maar méér zal leeren op Christus aan te dringen. Opdat Petrus maar leeren zal zich te sterken in zijn God. Opdat Petrus zich zal voorbereiden op den strijd des levens en zijn troost zal zoeken in zijn Heiland. Opdat Petrus zal gestaald worden in den strijd, om den naam van Christus alom te verkondigen en Christus te houden voor het hoogste en het eeuwige goed. Opdat Petrus zijn heiligmaking meer en meer zal zoeken in de besprenging des bloeds, dat door zijn Heiland is uitgestort om voor God te zijn de dure losprijs van gansch Sion.

God zal hem dwingen om bij Christus te schuilen.

En daarvoor moeten dan de slagen der vijanden dienen. De haat der wereld. De woede van allen die Christus tegenstaan. God zal Petrus en de wereld tegen elkaar doen aanbotsen en er zullen vonken vuurs uitspatten en dat vuur zal de ziele van Petrus in brand zetten, om Christus te beminnen met een goddelijke liefde en om te leeren belijden: „gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, alzoo verblijdt u, opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen" 1 Petr. 4 : 13. Of ook: verkrijgende het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid der zielen" 1 Petr. 1:9.

Daar wil de Heere Petrus brengen. Omdat de Heere Petrus liefheeft. En daar was Petrus niet gekomen, toen hij zelf zich gordde. Toen was hij gegaan onder de menschen om met de menschen te zijn. Maar het had hem afgebracht van Christus. En nu wilde de Heere zelf hem leiden. De Heeré wilde hem opjagen, uitdrijven. De Heere wilde hem trekken en dwingen. Waarvoor Hij zich van menschen zou, bedienen, óok van Zijn vijanden. Om het schaap bij den Herder, om den discipel bij den Meester, om het kind bij den Vader te brengen en te houden. Zoo had de Almachtige besloten. En daarom zegt Christus dit Zijn jonger.

Om de beproeving en de loutering des geloofs gaat het dus. Om zuiverder, heiliger, oprechter, sterker, gelooviger, getrouwer te maken. Om het oog méér op Christus te richten. Om het harte te zetten op die onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard wordt voor Gods volk. Waar het harte niet mee vervuld wordt dan in een weg van lange en bange beproeving.

Uit liefde dus handelt de Heere aldus. En o! Gij kunt toch ook niet anders verwachten van Hem, die Zijn discipel opzoekt, troost, koestert en onderwijst aan het strand van Tiberias' zee.

De Heere is goed en goeddoende. Daarom komt Hij Petrus verdrukken. Want zoo moet Petrus leeren: benaarstig u te meer, om uwe roeping en verkiezing vast te maken: want dat doende zult gij nimmermeer struikelen." (2 Petr. 1:10.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's