Staat en Maatschappij.
Bestrijding van zedeloosheid.
Onder de wetsontwerpen, die binnenkort in de Tweede Kamer in openbare behandeling zullen komen, neemt het ontwerp van wet, dat bedoelt de Bestrijding van zedeloosheid, eene gewichtige plaats in.
De urgentie (geen uitstel gedoogend) van zulk een regeling behoeft, dunkt ons, niet meer aangetoond te worden. Men heeft maar aan te zien, wat in zijne naaste omgeving gebeurt, om te kunnen vaststellen, hoe 't met het zedelijk leven van ons volk gesteld is.
Zoo b.v. ten opzichte van de ontzettende gevolgen van de verbreiding der neo-malthusiaansche beginselen, die goddelooze leer, die aanstuurt op de beperking van het kindertal.
Nog onlangs kon men in de pers het bericht vernemen, hoe in de provincie Noord-Holland, het „paradijs van het modernisme", de beperking der geboorten buitengewoon groot is. Er zijn daar dorpen te noemen, waarin nog wel huwelijken worden gesloten, maar bijna geen kinderen worden geboren.
In 1904 schreef de heer Boissevain in het Handelsblad: „Men weet nu dat KINDER-MOORD in het groot gepleegd wordt in ons vaderland ...." En wat in 1904 werd geconstateerd, is er in latere jaren niet beter, maar integendeel veel erger op geworden.
Welke krachtige actie van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond uitgaat, blijkt wel uit de mededeelingen, welke op een der laatste jaarvergaderingen, die van het jaar 1909, gedaan werden. Het aantal leden van , den Bond was geklommen van 1793 op 2029, het orgaan der vereeniging werd in 4000 exemplaren uitgegeven; bovendien werden er verspreid 8800 brochures, 42000 blaadjes en 4730 middelenboekjes.
Is het wonder dat zulke propaganda van een beginsel, dat bij toepassing niet alleen den mensch lichamelijk maar ook geestelijk verderft, een ontzettend aantal slachtoffers moet maken en dat door het werken van den Bond een poel van zedelijk én geestelijk bederf wordt ontsloten?
In de Nieuwe Amsterdammer van 14 October 1910 herinnert de vrijzinnig-democrat'sche heer Zeehandelaar aan hetgeen de „ Volksschool'', het orgaan van de Afd. Amsterdam van den Bond van Ned. Onderwijzers van Woensdag 23 Januari met betrekking tot de gezinsbeperking mededeelde. In dat nummer wordt gezegd: „als wij deze gegevens aanvullen met onze kennis van "onderwijzersgezinnen uit onze omgeving, dan komen wij tot de uitspraak, dat circa 70 a 80 procent der onderwijzers een beperkt gezin heeft."
Uit een nader door het afdeelingsbestuur ingesteld onderzoek bleek verder, dat van de ingekomen vragenlijsten de uitkomst de schatting van 70 a 80 % zelfs nog overtrof, want van de 259 gezinnen, waarvan een antwoord inkwam, werden tezamen slechts 361 kinderen geboekt. „Werd deze uitkomst", zoo schrijft voorts de heer Zeehandelaar, „vergeleken mét het resultaat van een kleine rondvraag van de Volksschool, dan bleek, dat er 220 gezinnen zijn van ten hoogste 2 kinderen of 84.7 pet, van het geheele aantal." Dit-alles overwegende merkt de schrijver op, dat er weliswaar niet gesproken werd over het al of niet wenschelijke van gezinsbeperking, maar dat de resultaten van het onderzoek niettemin het feit bewijzen, dat het Nieuw-Malthusianisme in onderwijskringen op ruime schaal toegepast wordt.
En wat hierover in onderwijskringen te constateeren valt, treft men ook in alle geledingen der maatschappij aan. Niet alleen vindt het Nieuw-Malthusianisme zijne aanhangers in de breede volksklasse, maar het vindt zijne bewonderaars — en dit zelfs in veel sterkere mate — in de meergegoede en rijkere standen.
En zoo gaat ook Nederland, wat het zedelijk leven van zijn volk betreft — zoo God het niet verhoedt — met rassche schreden den rand des verderfs tegemoet.
Frankrijk kan ons volk daarbij tot voorbeeld strekken. Stond het cijfer der geboorten daar te lande in 1850 nog op 27.4 kinderen op de 1000 inwoners, welk cijfer, vergeleken bij dat van Duitschland, Engeland en Nederland reeds zeer laag mocht genoemd worden, voor 1908 daalde het geboortecijfer zelfs op 20, 1.
In 1905 kwamen in 44 departementen in Frankrijk meer sterfgevallen voor dan geboorten, en waren in die departementen meer doodkisten noodig dan wiegen.
Naar eene berekening van Professor Rochard van 19 Februari 1887 is het te verwachten, dat binnen 40 jaren de bevolking in Frankrijk voor 1/3 uit vreemdelingen zal bestaan.
Nu is het voor een volk zoo ontzettend vernietigingsproces, dat door het Nieuw-Malthusianisme wordt gepropageerd, niet een werk der duisternis uit de vorige eeuw. Reeds in de dagen van het machtige Romeinsche rijk werden middelen toegepast om tot beperking der geboorten te geraken. De vreeselijke gevolgen zag men echter te laat in. En ofschoon men middelen beraamde om het gevaar te keeren, door b.v. aan den ongetrouwden man drukkende belastingen op te leggen en landerijen benevens belangrijke geldsommen aan gezinnen met 3 en meer kinderen weg te schenken, deze maatregelen gaven niets. Er kwam gebrek aan burgers. Italië ontvolkte én ten slotte ging het land ten gronde.
Heeft dit alles nu ons volk niet iets te zeggen ?
Amos, de veehoeder van Thekoa, profeteerde in de dagen van koning Uzzia en in de dagen van Jerobeam den zoon van Joas. Hij riep in naam van zijn Zender het wee
uit over de gerusten in Sion. Hoe klaagde de profeet uiet over de zonden des volk? , ook om die zonde dat er geen bekommernis was over de verbreking van Jozef.
Moet het: wee u, gij gerusten in Nederland! ook niet in onze dagen weerklinken? En alboewel wij nu onmiddellijk toegeven, dat bet niet tot de Overheids-competentie behoort, om bet zedelijk peil van bet volk te verhoogen, zoo verheugen we ons er in, dat de Overheid niet terugdeinst om, waar de zedeloosbeid zich op bet terrein des publiek en levens komt te openbaren, daar krachtig in te grijpen.
Hopen we dat het wetsontwerp tot bestrijding van zedeloosheid straks als wet bet Staatsblad moge bereiken.
Leeszalen.
In de laatste dagen hebben de leeszalen bijzonder de aandacht tot zich getrokken.
Er is in de pers en in het tijdschrift heel wat over die inrichtingen geredeneerd.
Zooals men zal weten, worden in de groote steden des lands meer en meer gelegenheden geopend, waarin oud en jong zich op de hoogte kan stellen van de litteratuur van den dag. Romans, tijdschriften, vakbladen en couranten, ze zijn te kust en te keur op de leestafels dier inrichtingen te vinden.
Natuurlijk, gelijk dit altijd zoo gebeurt, wordt al dadelijk de hulp ingeroepen van den Staat. Men klopt dan aan om subsidie.
Die subsidie-aanviaag nu heeft dit jaar tot breede discussie in de Tweede Kamer aanleiding gegeven.
Zoo maar vlot wou het scheepje niet van stapel loopen. En daar was ook alle reden voor.
Leeszalen, we geven het toe, zijn nuttige inrichtingen, ten minste ze kunnen dit zijn, mits de romans geen toegang hebben en er eene behoorlijke controle op de overige litteratuur plaats hebbe.
Stelt men echter op dit gebied rijp en groen ter beschikking van bet leesgrage publiek, van welk publiek vaak bet grootste deel tot de jongeren behoort, dan worden zulke leeszalen hoogst verkeerde en zelfs verderfelijke instellingen, waaraan de Staat geen enkele cent subsidie mag geven.
Daarbij komt dan nog dat in tal van gevallen bet bestuur in meerderheid vijandig staat tegenover de Christelijke levensbeschouwing. Zoo één of twee man van Rechts komen wel in het bestuur, maar overigens is de leiding der zaak bij Links. Daardoor krijgt men dan dat er enkele boeken met Christelijke strekking een plaats in de bibliotheek vinden, maar het overgroot deel der boeken gaat van geheel ander beginsel uit. En zooals het met de boeken gaat, gaat bet ook met de overige litteratuur, met couranten, tijdschriften enz.
Onbegrijpelijk was het daarom, waar tot dusverre de leeszalen vrijwel geen anderen indruk geven, dan dat het zeer neutrale in de lijn der vrijzinnigheid liggende inrichtingen zijn, dat aan de zijde der linker partijen in de Kamer zich ook de Christelijk-Historische fractie schaarde, om met elkander den lof dier inrichtingen te bezingen.
Natuurlijk was door dit samengaan van Christelijk-Historischen met de Linkerzijde de stemming over het subsidie beslist. Met vrij groote meerderheid werd het voorstel tot het verleenen van subsidie aangenomen.
Met het oog op het bovenstaande begrijpt men, dat dit votum der Kamer ons zeer heeft teleurgesteld.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's