Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En die man zal zijn als eene verberging tegen den wind en eene schuilplaats legen den vloed, als waterbeken in eene dorre plaats, als de schaduw van eenen zweren rotssteen in een dorstig land. 'Jes. 32 : 2.

Die Man.

't Is over 't algemeen gemakkelijker een onderwerp te vinden voor stichtelijke overdenking in de Lijdensweken dan in de dagen van Advent.

In de Lijdensweken ook zooveel momenten; de via dolorosa heeft zooveel tafereelen; telkens weer anders, telkens weer nieuw; bovendien zoo aangrijpend in de handeling.

In de Adventsweken is dat zoo anders. Dan gaat alles om éen moment: de geboorte van Jezus Christus. Van welke geschiedenis zelve men niet kan spreken, opdat ze bewaard blijve  voor het Kerstfeest!

In de Adventsweken moet het dan ook gezocht worden in de voorbereiding van het feit dat staat te gebeuren.

Doch die voorbereiding gaat dan door héél de historie, die God met het menschengeslacht gehouden heeft, bizonderlijk met het volk van Israël, 't Gaat langs een langen weg van vele beloften, van tal van typen.

Vandaar dat de stof voor de Adventsprediking niet zoo bepaald aangewezen is, zooals dat voor de prediking in de Lijdensweken 't geval is. Maar ontbreken doet de stof geenszins.

In tegendeel; van het begin der schepping afaan ligt de stof uitgespreid.

't Thema voor de Adventsprediking kan nooit anders zijn dan dit: „de mensch heeft het verdorven — de Heere wil het voor Zijn Sion herstellen."

Dat het verloren is, voor allen verloren, voor eeuwig verloren, wordt ons al toegeroepen en voorgesteld in het begin der geschiedenis, op de eerste bladzijden van de Goddelijke Oorkonde, den Bijbel.

Maar ziet, ook van de eerste oogenblikken afaan, dat de rnensch een zondaar geworden is en alles verdorven heeft voor tijd en eeuwigheid, openbaart de Heere zich als een God van genade, die er lust in heeft om een afgesnedene zaak op aarde te doen en van den dood te verlossen, met vergeving van zonden.

Dat is de groote wisselwerking, die door heel de historie der wereld gaat: de mensch verderft alles, de Heere komt herstellen.

En zalig de ziel, die aan dat verwoestingswerk van den mensch ontdekt mag worden en die aan het herstellingswerk Gods in Christus mag worden bekend gemaakt en daarin mag worden ingeleid. Die mag met droefheid ervaren, dat de mensch verderven kan en steeds verderft, maar óok met blijdschap ondervinden, dat een arm zondaarsvolk terug ontvangt, wat hij vertreden heeft, in Christus Jezus. En dat zóo heerlijk en zóo volmaakt terug ontvangt, dat daarin de eenige en zalige troost komt liggen voor leven en sterven beide.

Dat werk der verwoesting en dat werk der herstelling komt 't dichtst bij elkaar, wanneer Jezus op aarde komt, de menschelijke natuur aannemend.

Dan ziet de Heere neder op een onder de zonde vervloekte aarde — en dan ontfermt zich de Heere over een gansch verloren volk.

Dan wordt Zijn harte bewogen om te helpen, te redden, te herstellen en te verlossen,

En de Heere zendt niet een engel, maar Zijn eigen Zoon.

Ziet — zoo roept de Apostel later uit — ziet hoe lief Hij de wereld gehad heeft! "Alzoo lief, dat Hij Zijn eenig geboren Zoon gegeven heeft."

Wat een vreugde-weelde doorstroomt het harte van Johannes!

Door gansch de Schrift bemerken we, dat er een verlangen is. bij het volk, van den eersten dag af, naar dien stond, dat Jezus op aarde zal komen.

Dan zal de vervulling zijn. God zelf heeft dat verlangen bij Zijn volk gewekt door Zijn beloften van genade, waar men toch alleen maar recht had op den eeuwigen dood!

En God zou het heerlijk, grootsch, kostelijk vervullen. Dat stond vast!

Een Man zou komen. Een groote. Een sterke Held. Een Koning ter verlossing!

En Die zal helpen; redden, herstellen, behouden. Eva jubelt — haar smart vergeten hebbend — bij de geboorte van haar eersten zoon Kaïn: ik heb van den Heere een man ontvangen." (Gen. 4 : 1.) Daar is haar oog op gevestigd. Haar hart hoopt op hem. Maar Kaïn is een moordenaar!

Wat bittere teleurstelling bij dien man! Toch zou God een Man geven.

En in Noach, met z'n ark; in Mozes, den leider van Israël, die het volk door de Roode zee brengt; in den Hoogepriester op grooten verzoendag; in de Profeten, die Gods wil verkondigen en groote dingen doen . . gaan schaduwen van den Man Gods vooruit. Hij zal komen! Hij zal gewisselijk komen. God heeft het beloofd. En de typen van Hem bevestigen het.

Niet het minst de koningen van Israels natie zijn typen van Jezus. Zij, die het volk regeeren, beschermen, helpen, tot eere brengen.

Of ging het niet al om Hem, die — zooals de Catechismus (antw. 31) zegt — „die van den Vader verordineerd is en met den Heihgen Geest gezalfd, tot onzen hoogsten Profeet en Leeraar, die ons den verborgen raad en wille Gods van onze verlossing volkomenlijk geopenbaard heeft; en tot onzen eenigen Hoogepriester, die ons met de eenige offerande Zijns lichaams verlost heeft en ons met Zijne voorbidding steeds voortreedt bij den Vader en tot onzen eeuwigen Koning, die ons met Zijn Woord en Geest regeert en ons bij de verworvene verlossing beschut en behoudt."

Zoo gaat het om een Man! Maar om een anderen man, dan waarvan Eva sprak. Om den Godsman. De Vervuller van alles wat God beloofd had door de profeten, de priesters en de koningen.

En ziet — als Jesaja in de verte Hiskia als opvolger ziet van Achaz — dan straalt van. den vromen Hiskia een glans van heerlijkheid breed uit en in Hiskia, die het verdrukte volk zal weldoen en die gerechtigheid zal werken in de vreeze des Heeren, ziet de Evangelist van het Oude Verbond dan een bizondere schaduw van Christus en verheugd roept hij uit: daar is nu de Man Gods, die het werk voor Sion zal doen op aarde!

Daar is Hij, die Zijn erfdeel zal verlossen, die zondaren zal verzoenen met God, die zielen zal redden van den dood, die Zijn volk zal leiden, voeden en behouden.

Daar is Hij, die Satan den kop zal vermorzelen. Die David en Salomo en Hiskia zal overtreffen. '*

Hij zal de ellendigen des volks richten. Hij zal de kinderen der nooddruftigen verlossen; Hij zal redden, die daar roept en geen helper heeft.. Hij zal regeeren van de zee tot aan de zee en van de rivier tot aan de einden der aarde.

Een Koning! Een Machtige! Een Heiland! En zelfs als Hij als een vervloekte hangt aan het kruis, staat nog boven Zijn hoofd: Deze is de Koning van Israël!

Van Hiskia, den 12den koning van Juda, spreekt Jesaja. En immers hij deed wat recht was in de oogen des Heeren, hij herstelde den dienst van God, hij brak de afgodsaltaren af, hij deed het Pascha weer vieren — en het volk volgde hem na.

En dat na een regeering van den smader van God en Zijn dienst, Achaz.

Wat een verademing! Wat zouden de harten van Gods kinderen juichen. Zij zouden groeien en toenemen.

Maar o! wat veel heerlijker koning is er dan in Jezus Christus verschenen, om als Verlosser van Sion op te treden. Zijn volk verzadigend met het goede, dat van boven is.

„Hij is veel schooner dan de menschenkinderen — genade is op Zijne lippen uitgestort."

En wat mag Sion, dat Christus als Koning erkent, dan van Hém verwachten, om daar van te genieten?

Die Man zal zijn als een verberging tegen den wind — een schuilplaats tegen den vloed.

Hij zal zijn als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zware rots, in een droog land. Beelden aan de natuur ontleend. Eenvoudig, duidelijk, bevattelijk. Denk aan een storm, aan een orkaan. Denk aan een overstroomiug.

Dan knakt de rietstengel; dan wordt de eik ontworteld; dan stort het huis in; dan vergaan de schepen; dan wordt de oogst bedorven; dan verdrinkt het vee; de vruchten op het veld verrotten; de menschen komen om.

Zeeland en Friesland zijn ten bewijs dat in korten tijd onnoemelijke schade wordt aangericht. Men staat machteloos. Men is den ondergang ten prooi. En breng dat geestelijk over.

Dood en ellende voor de ziel; kwelling en pijn voor het hart. Het schelden van Satan, de vervolgingen van menschen, de moeiten van het leven.

Geen verberging voor God vanwege de zonden. Geen schuilplaats voor Gods aangezicht. De zonden rijzen tot boven het hoofd.

O! die verdervende wind der zonde; die loeiende storm van zelfbeschuldiging; waarbij de wolken van Gods grimmigheid breken en stroomen van toorn en vloek nederdalen op de bevende ziel.

't Is verloren, 't Is telkens wéér verloren. Uit óns geen macht. Geen gerechtigheid. Enkel schuld. Den dood waardig!

En ziet, dan de uitwerking van het werk der verzoening en verlossing door Christus!

Dan komt er fundament onder het huis. Dan komt er een haven voor het schip. Dan komt er een schuilplaats voor de ziel. Veiligheid bij de verdoemende kracht der wet.

Bevrijding uit het gevangenhuis. Dan is het gered. Gered wonderlijk! „Zoo is er dan geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn."

O! dat geldt voor de ziel. Dat geldt voor Christus' kerk. De poorten der hel zullen Gods gemeente niet overweldigen.

„Zijn grondslag. Zijn onwrik'bre vastigheden, heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd: — dé Heer, die zich in Sions heil verblijdt, bemint het meer dan alle Jacobs steden."

„Zijn machtig arm beschermt de vromen en redt hun zielen van den dood. Hij zal Hen nimmer om doen komen in duren tijd en hongersnood. In de grootste smarten blijven onze harten in den Heer' gerust."

De Heere een rotssteen, een burcht, een hoog vertrek, een uithelper! En dat, bij al die stormen van binnen en van buiten!

De Bewaarder Israels, die niet sluimert noch slaapt. En dat, bij al die gevaren! Heerlijk!

En ziet . . die Man komt. Hij ts gekomen. Is gekomen midden onder een arm en ellendig volk. O, Sion, vreest niet; ziet, hier is uw God.

Hij is de oplosser van alle raadselen. Hij maakt alles tot een vlak veld. Hij wandelt over de golven. Hij doet den wind en de stormen bedaren. Hij werkt het recht uit voor verlorenen. Hij is de knecht Gods, die vrede brengt! Juicht vromen, om uw lot!

„Als waterbeken in een dorre plaats; als de schaduw van een zware rots, in een droog land." Een gansch ander beeld.

Is Jezus de groote' vluchthaven voor Sion ~ Hij is méér.

Er kan een verkwijning van armoede zijn. Een droge dorheid. Gebrek en magerheid. Vermoeienis en zatheid des levens. Kleingeloof en wankelmoedigheid. Lusteloosheid en ellende, verlatenheid.

Dan is er te weinig water. Geen vertroosting. Dan is er te veel zon in de brandende zandwoestijn. Geen lafenis.

Het gansche lichaam is mat; de ziele hijgt. Er is geen toegang tot God. Geen regen des Geestes.

En dan is des Heilands zoenarbeid tot verkwikking, tot lafenis, tot troost, tot sterkte, tot vernieuwing der krachten en tot verlevendiging der hope.

Waterbeken van Gods genade vloeien door Hem. „O, fontein der hoven, put der levende wateren, die uit Libanon vloeien." (Hoogl. 4:5).

„De dochter Sions is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad." Jes. 1:8. '

En dan in Christus heil!

„Want de Heere zal Sion troosten; Hij zal troosten al hare woeste plaatsen en Hij zal hare woestijn maken als Eden en hare wildernis als den hof des Heeren; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden; dankzegging en een stemme des gezangs." Jes. 51:3,

Wat leeft de natuurlijke mensch ongelukkig! In een huis, dat op een zandgrond is gebouwd,

En dan die storm, die zorgen, die moeite, die donkerheid!

Ach, er is geen ontkomen. En het zal vreeselijk zijn om te vallen in de handen van den levenden God.

En o! als onze ziele aan deze dingen ontdekt, de zonde als oorzaak heeft leeren kennen en geen hope meer heeft overgehouden, dan wil de Heere in Christus gerechtigheid schenken. En voor een arm zondaarsvolk, dat in de woestijn de reis voortzet, verheft zich een zware rotssteen om breede schaduwen te werpen tot verkoeling en van uit het zand mag een frissche bronne overvloediglijk water geven, waarbij Sion mag juichen en zeggen : Elim, Elim! Om dan gesterkt voort te reizen naar het Kanaan, dat hier boven is, uit genade toegezegd aan gansch Sion als een heerlijke vrucht op den arbeid der gerechtigheid van dien Man, die op aarde is gekomen om Sion te verlossen.

O, Kind in de kribbe, wat is Uw komste op aarde goed!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's