Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afdeelingsverslagen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afdeelingsverslagen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Vervolg Utrecht.)

Josia slechts eenmaal de Wet hoorende lezen was diep verslagen over de zonden zijns vaders, over de zonden van zich zelf en over de zonden van zijn volk, hoe behoort dan ook onze ziel niet verslagen te zijn, wij die al zoo menigmaal diezelfde Wet hoorden lezen, Wij die al zoo vaak hetzelfde Woord hebben hooren verkondigen.

Dit immers is ook de bedoeling waarmee onze Bond werd opgericht. Gods Woord moet verkondigd, de kennis der Waarheid moet worden verbreid.

Of zou ook in dit opzicht ons volk niet aan het volk van Josia's dagen gelijk zijn geweest. O, zeker er zijn meerdere punten van overeenkomst tusschen het volk van Israël en het volk van Nederland. Letten wij maar eens op de verschillende leidingen die de Heere in vroegere dagen met ons volk heeft gehouden, op de groote voorrechten die Hij ons volk geschonken heeft, ja dan is er wel oorzaak om ons volk het Israël van het Westen te noemen. Maar niet het minst blijkt zeker daarin overeenkomst te zijn, dat ook ons volk het Woord vergat, dat, al was het dan niet in letterlijken zin, de Wet Gods ook bij ons onder het stof is bedolven geweest.

Waarom is ons volk in menig opzicht zoo ver afgeweken zoo diep weggezonken?

Omdat men met het Woord des Heeren geen rekening hield, omdat men alom de kreten hoorde:

«Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.»

Daarom is het de begeerte v/d Bond niet anders te zijn als een nietig instrument in* de hand Gods om Zijn woord uit te dragen in het midden van een krom en verdraaid geslacht.

Als wij den toestand beschouwen bij het Godlijk licht; dan zal diepe verootmoediging de vrucht moeten zijn als we hooren hoe schandelijk wij het afgemaakt hebben. In de eerste plaats als wij zien op ons zelf, als wij letten op de zonden van ons boos en arglistig hart.

Maar dan ook als wij zien op de zonden van anderen, op de zonden van ons huis, ons volk, niet het minst op de zonden onzer Kerk.

Ja die Kerke Gods behoort ons bijzonder ter harte te gaan. Evenals Josia bijzonder zijn oog gericht had op den tempel des Heeren, zoo moeten ook wij een oog hebben voor de nooden maar ook voor de zonden der Kerk. Het is niet vroom om alleen op zich zelf te zien; om alleen te vragen: hoe word ik zalig.

God heeft Zijn volk niet als eenlingen geroepen: maar Hij heeft Zich een Kerk, een Gemeente verkoren en verzameld ; daarom behooren onze oogen open te staan voor de groote nooden en schreiende behoeften onzer Kerk. Wij mogen ons oog niet sluiten voor de grove zonden en de hemeltergende ongerechtigheden die daar inzonderheid binnen de muren onzer Kerk worden gepleegd.

En als wij dat zien, als wij de diepe ellende der Kerk waarlijk zoo in het licht van Gods Woord mogen zien, ja dan mag het met Jeremia ons Klaaglied wel zijn «Och dat mijn hoofd water ware en mijn oog een springader van tranen; ik zoude dag en nacht beweenen de breuk van de dochter mijns volks.»

Maar Josia deed meer.

Immers wij zouden niet alleen spreken van de oorzaak maar ook van de vrucht van zijn smart die ons in ons tekstwoord geteekend werd.

Josia gevoelde dat over al de gruwelen die hij in den spiegel van Gods Wet had gezien, de grimmigheid des Heeren was uitgestort; hij wist dat hij te doen had met een God die zich niet straffeloos laat bespotten.

Hij wilde den Heere vragen over de woorden des boeks dat gevonden was, waarom hij Hilkia den Hoogepriester verzocht zulks te doen.

Deze begaven zich tot de profetes Hulda en vernamen van haar de woorden die gij vindt opgeteekend in vers 23—28.

Hierin ziet gij dat koning Josia alleen met vrede in zijn graf verzameld zou worden.

Hoe blijkt ook hier weer uit dat de Heere in den toorn toch altoos des ontfermens gedenkt;

Hij handelt nooit met ons naar onze zonden, Hoe lang, hoe zwaar wij ook zijn wetten schonden.

Om den wille van Josia stelde de Heere den dag der wrake nog uit.

En Josia wat heeft hij toen na dezen gedaan? Is hij soms bij de pakken gaan neerzitten?

Heeft hij gedacht, er is nu toch niets meer aan te doen; de Heere komt nu toch met zijn oordeelen; er is nu toch geen ontkomen meer aan.

Neen, zoo heeft Josia niet gedacht; integendeel hij heeft nog alles gedaan wat hij kon of de Heere zich soms nog mocht wenden van de hittigheid Zijns toorn en hem en zijn volk nog genadig mocht zijn.

Wie weet Hij mocht zich wenden en berouw hebben, zoo sprak eenmaal de koning van Ninevé en zoo dacht Josia hier ook.

Vandaar, dat hij opging in het huis des Heeren, dat hij het geheele volk deed samenroepen en met hen een verbond aanging om den Heere na te wandelen.

De hervorming van Josia is hierdoor een der meest uitgebreide hervormingen geweest die ooit in Israël heeft plaats gehad.

Men moet echter niet vergeten dat wij niet allen op dezelfde wijze mogen werken als Josia heeft gewerkt. Immers was hij het hoofd van Israels theocratischen staat en in dit opzicht is er zeker onderscheid tusschen de bedeeling waarin hij leefde en de bedeeling waarin het den Heere behaagde ons te doen geboren worden.

*Maar ook al is er in de wijze van uitvoering verschil, toch neemt dit niet weg dat ook wij, als wij onze zonden in het licht van Gods Woord hebben gezien, niet mogen rusten voordat wij met die zonden gebroken hebben.

O, zeker Gods raad kunnen wij niet breken. Het oordeel dat over Juda en Jeruzalem was geveld, is straks voltrokken. En zoo is het ook met de oordeelen waarmee de Heere ook over ons volk en vaderland, ook over onze Kerk eenmaal zekerlijk komen zal.

Want, wie zal zeggen op wat wijze de Heere ons volk zal doen gevoelen dat Hij een God van gerechtigheid is. Wie weet of wij niet hoe langer hoe dieper in het moeras van on-en bijgeloof zullen wegzinken. O, ons volk laat zich in menig opzicht hoe langer hoe meer bedriegen door allerlei leiders die niet anders dan verleiders genoemd kunnen worden.

Maar dit alles ontslaat ons toch niet van de roeping om te doen wat onze hand vindt om te doen, om te breken met al datgene wat niet is naar de reinheid van Gods Heiligdom.

Dit zien wij zoo duidelijk in Josia en zoo moet het ook zijn met alle degenen die weenen over de breuke van Zion. Dat zij zich voor den Heeré verootmoedigen is goed, nooit kan dit te diep; dat zij hunne kleederen scheuren is goed (een teeken van het scheuren van hun hart). Maar nooit mogen zij bij de pakken blijven nederzitten; nooit mogen zij met Ruben tusschen de stallingen blijven. Als het er op aankomt dan moeten zij zich opmaken opdat er ook in den middellijken weg hervormingen tot stand gebracht worden.

O, dat de oogen van velen ook daarvoor eens geopend wierden. Het is zoo noodzakelijk dat er meer kennis zal opgedaan worden van de kwaal die onze diep gezonken Kerk heeft aangetast opdat velen in den middellijken weg tot genezing mogen werkzaam zijn, waartoe ook onze Bond zich heeft opgemaakt.

Het kan u niet onbekend zijn, dat vooral in 't begin, vele verkeerde voorstellingen van dezen Bond gegeven zijn. Wij zullen daar niet op ingaan; alleen dit willen wij zeggen, «Indien hier kwalijk gesproken wordt, betuig van het kwade en indien niet, waarom haat gij ons—".

Wij willen alleen den nadruk leggen op het doel waartoe wij steeds hebben gearbeid n.l. de Waarheid Gods uit te dragen; om het Woord des Heeren naar voren te brengen dat ook in het midden van onze Kerk zoo veelzins onder het stof van menschelijke inzettingen verborgen ligt.

Daarom roep ik den mannen Broeders, Leden van onzen Bond toe, dat zij niet vertragen; dat integendeel de trage handen eens opgericht en de struikelende knieën eens vastgesteld worden. Trots alle tegenkanting en strijd, zijn wij die wij zijn. Ons doel is een schoon.

Deze schoone lezing werd door de aanwezigen met groote belangstelling gevolgd en gesloten met het zingen van Ps. 72 : 9.

Moge de Heere ook hierover zijn zegen willen gebieden opdat onder ons belijdend volk de breuke onzer Kerke worde gevoeld en de Eere des Heeren zoo op het harte worde gebonden dat ook zij moeten uitroepen:

Keer weer, o God der legermachten, Tot ons, die op Uw bijstand wachten: Zie uit den hoogen hemel neer; Herstel Uw wijnstok als weleer, Den stam, ter liefd' Uws Zoons geplant. Dien Gij gesterkt hebt door uw hand.

Ps. 80 : 9.

HET AFDEELINGS-BESTUUR.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1910

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

Afdeelingsverslagen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1910

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's