Hart voor Afrika
Zendingszuster Truus Ringelberg: „In het regenseizoen werkte je bijna dag en nacht”
Binnen afzienbare tijd hoopt zuster G.L. Ringelberg terug te keren naar Malawi. Het wordt haar achtste zendingsproject. „Ik zie ernaar uit om weer te gaan.”
Vijf jaar geleden ruilde Truus Ringelberg haar arbeidershuisje in de Noordoostpolder in voor een appartement op Urk.
„Thuis, en toch niet thuis.” Haar hart ligt in Afrika, waar ze sinds 1975 haar krachten gaf aan het zendingswerk. „Daar kun je je woord kwijt; hét Woord. Dat gaat in Nederland veel moeilijker.”
Ze was nog jong toen het zilte zeewater haar geboorteplaats Kerkwerve overspoelde. De Ramp van 1953 bracht een groot aantal boeren naar de Noordoostpolder. Truus’ vader en broers huurden een boerderij op Schokland. Kerkelijk onderdak vond het gezin al gauw bij de christelijk gereformeerden op Urk. „De auto moest je in die tijd buiten het dorp laten staan. Het laatste stuk liepen we.”
Rhodesië
„Niet lezen vlak voor ’t naar bed gaan”, stond er boven een hoofdstuk in een boek dat ze al heel jong las. „Het was een oud boek over een blanke vrouw te midden van de kannibalen; ik heb het nog steeds. Buiten onweerde het toen ik het las. Ik kroop diep onder de dekens en dacht: Ik zou dat nooit doen. Maar het sprak me wel aan.”
Ze werd kraamverzorgster in Kampen, later verpleegster in het Zwolse Sophiaziekenhuis. Maar de gedachte aan een taak op het zendingsveld drong zich steeds meer op. „Opdat Zijn huis vol worde, dat is de diepste drijfveer.”
Haar leven ligt in Afrika. „Voordat de Rhodesia-zending me in 1975 uitzond, moest ik Engels leren. Ik werkte in een bejaardentehuis van de Strict Baptists in Engeland en in een psychiatrisch ziekenhuis in het Schotse Inverness. Daar leerde ik de Free Presbyterian Churches kennen. Ik heb er nog altijd vrienden.”
In Rhodesië werkte Truus Ringelberg eerst in een ziekenhuis van de blanken in Bulawayo. Samen met Mieke van der Smit, een Nederlandse emigrante in Zuid-Afrika, ging ze daarna in die stad aan de slag in het
Thembiso-kindertehuis. „Mieke deed de kleuterschool, ik de verzorging. Julia, een vrouw uit het land zelf, was directrice. Als westerling kun je de eerste jaren maar beter naar mensen uit de lokale bevolking luisteren in plaats van direct het heft in handen te nemen. Julia was een godvrezende vrouw, met overwicht op de kinderen. Ze wist hoe ze mensen moest aanpakken; oneerbiedige omgang met Gods Woord tolereerde ze niet. Sapiwé was de eerste baby die bij ons werd aangemeld. Ze werd gevonden op het voetbalveld, achter een grote steen. De witte mieren hadden de aanval ingezet en kwamen al door haar tongetje heen. Aan haar hals was te zien dat haar moeder had geprobeerd haar te wurgen. Via het ziekenhuis kwam ze bij ons, tegelijk met Lodas, een meisje van wie de moeder was overleden. Lodas is nog geen jaar later overleden: mazelen gaan in de tropen vaak gepaard met complicaties.
Na twee jaar boden we vijftig kinderen onderdak en hadden we het aantal personeelsleden uitgebreid. Niet dat dat altijd goed ging: we werden een keer wakker van het snurken van de wachtman, die ’s nachts juist wakker moest zijn. Er waren echter ook veel mooie dingen. De dagopeningen en -sluitingen waren echt voorbeelden van de Schotse huisgodsdienst. En de zondag was er echt zondag.”
Zijn oog is op ons
„Omstandigheden” leidden ertoe dat Ringelberg, Van der Smit en de pas gearriveerde verpleegster Peta van de Ridder in 1977 vertrokken. Ringelberg kreeg al snel een telefoontje van de Gereformeerde Zendingsbond, die een vervanger voor een zieke verpleegkundige in Kenia zocht. Daar werkte ze van december 1977 tot november 1978.
Nadat ze in Schotland een opleiding tot verloskundige had afgerond, deed in 1980 de zending van de Gereformeerde Gemeenten (ZGG) een beroep op haar. „Ria Baaijens, met wie Peta van de Ridder en ik tijdens mijn eerste Schotse periode veel optrokken, was ziek en noemde mij als vervangster. In september 1980 ben ik naar het Igede-gebied in Nigeria gegaan. In het ziekenhuis had ik met Annie Visser en Tiemen Fahner een heel gezellige tijd. Je werd soms echt geholpen. Ik zag er erg tegenop dat dokter Fahner met verlof zou gaan. Als verpleegkundigen hadden we in de praktijk veel geleerd, maar moeilijke operaties deden we niet. Er waren twee keizersneden op komst, en de laatste weken waren er nog tal van andere operaties geweest. Ik dacht: Hoe moet dat toch? Opmerkelijk was dat er tijdens het verlof geen enkele operatie nodig was. De eerste had plaats op de dag waarop de dokter terugkwam. Ik heb toen zó mogen ervaren dat de Heere het wel maakte! Dat probeer je dan door te geven aan het inlandse personeel: Zijn oog is op ons, en dat beseffen we zo weinig.”
Verstoten
In 1985 vertrok ze naar Izi, het andere zendingsterrein van ZGG in Nigeria. „Ik werkte er eerst in de grote kliniek. Daarna verhuisde ik naar een dorp, waar ik een eigen kliniekje opzette. Er werden weeskinderen gebracht. Als je die wegstuurde, hadden ze geen overlevingskans, dus op het laatst waren er wel twintig kinderen, die overdag buiten verbleven en ’s nachts in de kliniek sliepen. Later bouwde de kerk een weeshuisje voor hen.
Een vrouw van wie de eerste drie kinderen waren overleden, kwam voor de vierde bevalling naar de kliniek. Toen ook dat kind overleed, huilde ze: „Nu gaat m’n man me wegsturen.” Ik riep die man erbij, praatte met hem, las uit de Bijbel en deed een gebed. Hij beloofde zijn vrouw bij zich te houden. Op de dag dat ze uit de kliniek zou worden ontslagen, heb ik weer met die man gesproken, gelezen, gebeden. Het leek goed te gaan. Toen ik even later thuis wat ging eten, hoorde ik in de verte gehuil. Even later kwam het bericht: Voordat die vrouw thuis was, was ze dood. Waarschijnlijk vergiftigd.” Stil kijkt de verpleegster voor zich uit. „Vreselijk, vreselijk, ik zie het voor m’n ogen weer gebeuren.”
Taalles
Toen de lokale kerk het werk in 1993 overnam, keerde zuster Ringelberg terug naar Nederland. In januari 1994 ging ze weer naar Kenia, ditmaal voor de Mbuma-zending. „In het regenseizoen werkte je bijna dag en nacht. Er waren zoveel malariagevallen; er stierven zoveel mensen. In het droge seizoen was er ook genoeg te doen. Op de zondagsschool had je soms 70 kinderen in je klas. ’s Zaterdags kwam een klasje oudere meisjes handwerken. Ze stelden allerlei vragen; mooi was dat. Er was een meisje bij van wie ik geloofde dat er echt wat goeds in lag.”
Taal- en cultuurverschillen zijn het deel van elke zendingswerker. „Is de melkboer nog niet geweest? Ja. Dus hij is geweest? Nee. Dus hij is niet geweest? Ja. De mensen gaven de juiste antwoorden, maar met mijn Nederlandse achtergrond dacht ik dat ze precies het tegenovergestelde bedoelden.”
In de meeste landen redde Ringelberg zich in het Engels. In Kenia probeerde ze de stamtaal onder de knie te krijgen. „De taalleraar drilde ons. Ik stond ’s morgens om vijf uur op, bang dat ik m’n les niet zou kennen. De uitspraak was lastig. Als je in een bepaald woord één lettergreep veranderde, vroeg je niet: Hoe gaat het met je?, maar: Ben je overleden? Dan keken ze je raar aan.”
Celestina
De kliniek werd gesloten na een nachtelijke overval. „Ik hoorde een hoop gedoe, keek langs het gordijn en zag dat iemand in elkaar geslagen werd. Een dief, dacht ik, want er werd daar veel gestolen. Er bleken echter twee van onze wachtmannen toegetakeld te zijn. De dominee meldde even later over de intercom dat Ewout de Jong, de arts, uit zijn huis was gehaald en gedwongen was de kluis te openen. Toen de overval overvallers weg waren, moesten de wachtmannen worden geopereerd. Bij de ene was een stuk schedel verdwenen; hij heeft nooit meer kunnen werken.
Vanwege de veiligheidssituatie besloten we de kliniek te sluiten en naar Nederland te gaan. Maar hoe moest het met Celestina, het aidspatiëntje dat ik al een jaar in huis had? Haar moeder was aan aids gestorven, haar vader had de ziekte ook. Het kind – ze was tweeënhalf jaar – had geen overlevingskans, maar het ging me aan het hart dat ze de laatste periode van haar leven nu in een rooms tehuis in Nairobi zou moeten doorbrengen. Iemand zei: ‘Dat kind wordt niet rooms, hoor. Het vermeerdert alleen onze gebeden maar.’ Toch had ik er grote moeite mee.
Ik had hoop mogen ontvangen dat dit kind een beter lot bereid was. Ik verzuchtte: Heere, ik heb nog liever dat ze snel bij U mag komen dan dat ze naar dat tehuis moet.
De spullen van de kliniek waren al in een container geladen en nu moest ik mijn eigen spullen inpakken. Maar dat lukte me niet, omdat Celestina die dag steeds bij me wilde zitten. Ze was al een paar dagen niet goed.
Als ik er niet was, zorgde zuster Celia Renes, die naast me woonde, steeds voor haar. Ze zei: ‘Geef haar nu maar aan mij, want zo kom je nooit klaar.’ Toen ik even later ook naar haar huis ging, schrok ik ervan hoe Celestina eruitzag. Ze heeft zuurstof nodig, zei dokter De Jong. Gelukkig wist ik op welke plaats in de container de zuurstofcilinder zat.
Ik zie nog Celestina’s oogjes voor me: Help me toch. Ze kreeg het zo benauwd. We sloten de zuurstof aan.
Ze zat bij Celia op schoot en pakte m’n vinger vast. Opeens ontspande haar handje en blies ze de laatste adem uit. Twee dagen voor ons vertrek naar Nederland nam de Heere haar weg. Op weg naar het vliegveld konden we de begrafenis nog bijwonen. Ds. Goldby van de Free Presbyterian Church begroef haar met Psalm 23: „De Heere is mijn Herder...” En dat was hier ook echt zo. Toen kon ik haar afstaan. ’t Was zo’n lief kind; zo’n lief meisje.”
Werken zolang het dag is
Na een jaar keerden de verpleegsters terug, ditmaal zonder arts. Het ziekenhuis ging weer open; nu alleen als poli- en kraamkliniek. Later vertrokken de zusters Renes en Ringelberg naar het Mbuma-project in Zimbabwe, zoals Rhodesië inmiddels heette.
Truus Ringelberg bleef er slechts een hal¢aar. „Door een verbouwing zou ik daar geruime tijd weinig medisch werk kunnen doen. Juist in die tijd vroeg Stichting Stéphanos me voor het kindertehuis in Malawi. Dat was een moeilijke beslissing, maar de Heere sprak door Zijn Woord. Zo ben ik in 2006 in Malawi gekomen.”
Ze ving er weeskinderen op, reikte eens per week melkpoeder uit aan moeders die dat niet konden kopen, leidde de zondagsschool en gaf Bijbelles op de lagere school. Over de problemen die daar ontstonden, wil de 63-jarige verpleegkundige niet praten. In 2010 keerde ze, evenals J.W. Akster, terug naar Nederland.
Inmiddels is Akster naar een ander gebied in Malawi uitgezonden, door een nieuwe stichting, Timotheos Foundation. Truus Ringelberg hoopt er ook naartoe te gaan. „Ik ben nog gezond en we krijgen nog de gelegenheid Gods Woord te brengen. We moeten werken zolang het dag is, goed van de Heere spreken, wijzen op het ene nodige, ook als het bij jezelf donker is. Als je een ander iets voorhoudt, krijg je er zelf soms onderwijs uit. En soms is er bij de voorbereiding de eerste zegen al.”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 29 februari 2012
Terdege | 84 Pagina's