Prof. Leendert Huibert van der Meiden
Een ware godgeleerde
Veertig jaar geleden, op 24 november 1962, overleed prof. L.H. van der Meiden. Het bericht was bijzonder ontroerend voor allen die een week eerder bij het gouden ambtsjubileum met hem en zijn vrouw hadden meegeleefd. Een geliefd pastor en een markante verschijning onder de theologen was heengegaan. God nam hem op Zijn tijd tot Zich.
Leendert Huibert van der Meiden werd op 20 april 1882 te Hazerswoude geboren. Zijn ouders verhuisden al spoedig naar een boerderij en tuinderij in Loosduinen. Het leek er eerst niet op dat de oudste zoon theologie zou gaan studeren en predikant zou worden. Hij werkte nog mee in het bedrijf.
Op een zondag bladerde hij in oude boeken die op de zolder lagen en werd hij getroffen door een preek van J. van Lodenstein. De tekst was Ezechiël 37 vers 8b: „…maar er was geen geest in hen. Die woorden lieten hem niet meer los. Hij besefte wel dat hij geestelijke leiding nodig had en zag zijn zoeken bekroond, toen hij bij ds. J. Wisse Czn. in de kerk kwam. Dat was de Christelijke Gereformeerde Kerk te s-Gravenhage, waar hij verder onderwijs uit de Schriften ontving. Later getuigde hij in zijn Geloofslied van zijn geestelijke ontwikkeling. Het derde couplet luidt:
„k Kreeg geloof en daarom deel ik,
deel ik in het hoogste goed.
In gemeenschap met mn Heiland
is het zalig deel zoo zoet.
Daarom deel ik in verzoening,
door het Lam voor mij geslacht,
Dat de volle boetedoening
voor me heeft teweeg gebracht.
In 1905 werd hij als student ingeschreven aan de Theologische School, die in Bleiswijk was gevestigd en later in Den Haag. Zijn studie verliep voorspoedig.
Predikant
In 1912 was Van der Meiden beroepbaar. Hij trouwde in dat jaar met mevrouw R. van der Hout. Er werden in hun gezin vier zonen geboren, maar een van de kinderen is heel jong overleden. Op 17 november 1912 werd Van der Meiden predikant in Enschede. Na een vijftal jaren vertrok hij naar Dordrecht. Daar is op de hoek Singel/Dubbeldamseweg een kerkgebouw verrezen dat qua stijl wel bij hem paste. Van 1927 tot 1938 was hij in Den Haag werkzaam. In die tijd ontstonden er twee dochtergemeenten. Al die jaren heeft hij als herder en leraar veel werk verricht. Er kwam allerlei kerkelijke arbeid bij, zowel in deputaatschappen als op vergaderingen. Tweemaal was hij preses van een generale synode.
Van der Meiden was een trouw pastor. Hij kon soms een stroeve indruk maken, maar had in werkelijkheid een warm hart voor de ander. Een man van veel woorden was hij niet. Hij stond echter voor wat hij zei. Hij had daarbij een diepe eerbied voor het Woord van God. Dat de boodschap van het Woord zuiver moet worden doorgegeven aan de gemeente, bracht voor hem met zich mee dat aan de voorbereiding van de prediking hoge eisen te stellen waren
Preken
Er zijn veel preken van hem uitgegeven. Het zijn voorbeelden van de schriftuurlijk-bevindelijke prediking, waarvan hij een voorstander was. In 1933 hield hij voor de predikantenvergadering te Apeldoorn een referaat over het bevindelijk element in de prediking. Hij beklemtoonde dat men niet alleen moet preken wat Christus voor de zijnen deed, maar ook wat Hij door Woord en Geest in hun harten werkt.
Van der Meiden zou Van der Meiden niet zijn, als hij het persoonlijke moment niet naar voren bracht. Om recht te preken, moeten wij waarlijk in gemeenschap met God leven, zelf deel hebben aan het heil der genade, Christus en onszelf kennen. Hij wil dat menig hart dat onder twijfel, aanvechting, ongeloof en bijgeloof lijdt, dat vragensmoe is, dat onder de moderne cultuur ontwricht is, een heerlijke boodschap beluistert en vooral dat God in alles verheerlijkt wordt.
Dezelfde gedachten keren in Wat is bevinding (1951) terug. Bevindelijk preken is niet vertellen wat christenen doorleven of hoe de prediker de dingen ziet. Het is vertolken wat Gods Geest in de harten van de gelovigen werkt. Het is typerend voor Van der Meiden dat hij van zijn eerste en van zijn laatste gemeente afscheid nam met een preek over Volkomen werk en onnutte knechten (Deut. 32 vers 4a en Luc. 17 vers 10 midden). Bij zijn gouden jubileum als dienaar van het Woord wilde hij evenals Paulus alleen roemen in de Heere Jezus Christus, de Gekruisigde (Gal. 6 vers 14).
Hoogleraar
De leeropdracht van prof. L.H. van der Meiden omvatte de exegetische en de ambtelijke vlakken. Het is onvoorstelbaar dat van één hoogleraar zo veel gevraagd werd. Hij had een sterk gestel, maar hij heeft wel van de vroege morgen tot de late avond moeten werken, en dat terwijl hij al 56 jaar was toen hij er in Apeldoorn mee begon.
Hij beschouwde de exegese als het middelpunt van de cirkel van zijn vakken. Bij zijn ambtsaanvaarding in 1938 sprak hij daarom over de betekenis van de exegese voor de dienst des Woords. Bij het exegetiseren ging het hem om het verstaan en uitleggen van de volle inhoud en de volledige bedoeling van de tekst. Die geeft niet slechts de bedoeling van Mozes of een andere schrijver weer, maar de bedoeling van God. Daarachter stond de vaste overtuiging dat de Heilige Schrift het Woord van God is.
Subjectivistische benaderingen van de Bijbel werden door hem met nadruk afgewezen. Een vorm van subjectivisme is de allegorische prediking, waar hij in 1946 dieper op inging. Dat had een aanleiding, die hij voor zijn studenten niet verzweeg. Twee dominees, die toen nog tot zijn eigen kerkverband behoorden, vergeestelijkten veel oudtestamentische teksten. De feiten konden als symbolen van geestelijke waarheden worden gezien. In teksten die voor hen maar de letter waren, meenden zij grote verborgenheden te ontdekken. Het oordeel van de hoogleraar was scherp. De allegoriserende predikers dragen eigen gedachten in de Schrift in en laten hun fantasie de vrije teugel.
Oude Testament
Hoe moet het Oude Testament dan verklaard worden? Van der Meiden schreef boeken over Klaagliederen en Hooglied en besprak het onderwerp aan de hand van een collegedictaat. Het stond voor hem vast dat heel het Oude Testament vol is van Christus. Hij is het Lam Gods, het Manna, de Steenrots. Als exegeet had hij te vragen wat God ons door de Schrift openbaart van het heil in Christus.
Van der Meiden was gewoon analytisch te exegetiseren en kon daarbij minutieus te werk gaan. Bij het Hooglied wilde hij de allegorische interpretatie vermijden. Details uit de liefdesliederen zou hij niet vergeestelijken. Met G.Ch. Aalders en anderen zag hij Salomo als type van Christus en de bruid als type van de gemeente. Het ging in dit bijbelboek over twee historische personen. Maar alleen in Christus en de gemeente is het volmaakte eens bereikt.
Wanneer het Nieuwe Testament bepaalde oudtestamentische figuren als typen van Christus aanwijst, heeft men zich daardoor te laten leiden. In andere gevallen kan men bij Christus uitkomen, omdat in Hem de vervulling is van wat ons uit het Oude Testament bekend is. Dan is er sprake van prefiguratie. In het derde klaaglied van Jeremia is er prefiguratief lijden bij de man die ellende zag door de roede van Gods verbolgenheid. Heel dit klaaglied roept om Hem die als Borg van zijn volk onvergetelijk zwaar geleden heeft, totdat Hij alles had volbracht.
Nieuwe vertaling
Het was een opvallend feit dat deze bijbelgeleerde meewerkte aan de nieuwe vertaling van het Oude Testament, die in 1951 gereed was. Het deed hem verdriet dat sommigen hem dat verweten. Zoals hij zelf zei, ging hij door goed en kwaad gerucht.
Geen wonder dat hij bij de rectoraatsoverdracht in 1952 als thema koos: De nieuwe vertaling van de Bijbel. De Statenvertaling was een monument dat de eeuwen zou verduren, maar evenals elke vertaling een werk van mensen. Met voorbeelden lichtte hij toe dat de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap niet alleen duidelijker, maar soms ook juister was. Daartegenover stonden teksten als Jesaja 7 vers 14 en 2 Timotheüs 3 vers 16, waarbij Van der Meiden de voorkeur gaf aan de oude vertaling.
Hij achtte een revisie van de nieuwe vertaling nodig en vond dat de kerken voorzichtig moesten zijn met de invoering ervan.
Toch was zijn conclusie dat deze vertaling, hoewel ver van volmaakt, ons dichter gebracht heeft bij het doel van het vertalen van de Bijbel: „De inhoud der Heilige Schriften zo juist en zo duidelijk als mogelijk is weergeven in zuiver Nederlands, opdat wij God in onze taal recht horen spreken.
Jongeren
Al in een vroeg stadium behoorde ds. L.H. van der Meiden tot hen die met ds. H. Janssen, de architect van de Bond van Christelijke Gereformeerde Jongelingsverenigingen, leiding gaven aan het jeugdwerk. Enkele bekwame medewerkers twijfelden aan de levensvatbaarheid van de bond, maar hij niet. Toen Janssen in 1918 terugtrad als hoofdredacteur van het orgaan Luctor et Emergo, werd Van der Meiden zijn opvolger. Hij deed dit werk totdat de verschijning van het blad in 1941 werd verboden. Hij was er de man niet naar om ermee door te gaan onder de voorwaarden die de Duitsers stelden.
In het bondsorgaan komen naast leidraden en oriënterende artikelen veel meditaties van zijn hand voor, waarvan een aantal is gebundeld in Levensvreugde in eeuwigheidslicht. Gelet op de inhoud had de titel ook kunnen zijn: Levensernst in eeuwigheidslicht, maar de vreugde die het geloof met zich meebrengt, straalt er wel in door. Uitgangspunt is het laatste gedeelte van het boek Prediker. Herhaaldelijk wordt op de noodzaak van wedergeboorte en bekering gewezen. „De vernieuwing door den Heiligen Geest; de reiniging door het bloed van Christus; de toepassing van het Borgwerk is onmisbaar tot zaligheid.
We moeten tot de enige Borg leren vluchten en niet rusten voordat we weten dat Zijn bloed ons gereinigd heeft van alle zonden. Het zal eerst vrede voor de ziel van een mens zijn, als hij bevindelijk kent dat hij in Christus geborgen is, in Wie verzoening met God naar al de eisen van het recht alleen mogelijk is. Een opwekking om het leven in de dienst van de Heere te besteden, ontbreekt niet. Het geheim van alle zegen ligt niet in een machtige organisatie of een krachtig bondsleven, maar alleen in het vrezen van God.
Effatha
De vereniging Effatha bedoelde aanvankelijk de bevordering van christelijke opvoeding en onderwijs voor doofstomme kinderen en jongelieden. De aanduiding doofstom is intussen vervangen door doof of gehoorgestoord. De benaming Effatha is ontleend aan de geschiedenis van een dove, die moeilijk sprak. Het betekent: Word geopend (Marc. 7 vers 34).
Toen Van der Meiden in Dordrecht predikant was, kwam hij daar in contact met de school van Effatha. Later kreeg het instituut in Voorburg meer mogelijkheden. In 1920 werd Van der Meiden bestuurslid en in 1938 voorzitter. Het was hem nooit te veel om vanuit Apeldoorn de reis naar Voorburg te maken. Nadat hij geëmeriteerd was, is hij spoedig naar Den Haag verhuisd. Hij was daar niet ver van de dovenschool, die de liefde van zijn hart had. Een van de hoogtepunten was de viering van het gouden jubileum van de vereniging, in 1938. De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen hield een rede, maar begon met de mededeling dat aan de voorzitter een hoge koninklijke onderscheiding was toegekend: hij was bevorderd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Van der Meiden had een warme belangstelling voor de zorg die aan de doven werd besteed. Hij voelde zich persoonlijk bij het werk betrokken. Met het oog op zijn stimulerende leiding en zijn grote toewijding werd hij door een van de bestuursleden een vader van Effatha genoemd.
Prof. L.H. van der Meiden schreef eens: „Ware godgeleerden zullen niets anders begeren dan te zijn nederige leerlingen der Heilige Schrift en nederige leerlingen van de Heilige Geest. Zon theoloog wilde hij zelf ook zijn. Hij was een uitnemend leermeester voor zijn studenten en bleef zijn leven lang pastor voor jong en oud. Velen zouden dankbare herinneringen behouden aan zijn persoon en werk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 20 november 2002
Terdege | 108 Pagina's