„Na de Bijbel is Schortinghuis me het dierbaarst
J. Mastenbroek neemt na ruim dertig jaar afscheid van zijn bibliotheek
Het was geen mooie boodschap die moeder Mastenbroek kreeg. Haar negenjarige zoon had al drie jaar tbc en nu was de toestand kritiek. De ene long moest worden weggehaald en wellicht een deel van de andere ook. Een paar dagen later kwam er een brief van de specialist: ze moest met haar zoontje bij hem komen. „Ik moet u wat opbiechten, zei de arts bedremmeld. Moeder Mastenbroek begon te huilen. Het was echter geen ernstige tijding die ze meekreeg: „We hebben de röntgenfotos van twee patiënten verwisseld. Uw zoon is bijna genezen. Voor grootmoeder, die bij hen inwoonde, was het geen verrassing: zij wist dat hij zou herstellen, want de Heere had tot haar gesproken: „Hij doorwondt, en Zijn handen helen.
J. Mastenbroek (53), de scheidende bibliothecaris van de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten, weet nog wat hij op weg naar huis van zijn moeder kreeg: een grote, rode brandweerauto. Hij heeft hem bewaard.
Die bewaarzucht bleek een goede eigenschap in de meer dan dertig jaar dat Mastenbroek de bibliotheek in Rotterdam beheerde. Zoals zijn driejarige ziekte daarvoor ook een goede voorbereiding bleek: „Drie jaar heb ik het bed moeten houden. Toen er sneeuw lag, haalde mn moeder met een emaillen teil wat van het witte goedje naar binnen, zodat ik op bed sneeuwballen kon maken. Tijdens mijn ziekte heb ik gelezen, gelezen, gelezen. Vooral de bijbelse geschiedenis en de kerkgeschiedenis van Vreugdenhil hebben een onuitwisbare indruk op me gemaakt.
Het was in diezelfde ziekteperiode, ik was zeven of acht jaar, dat de Heere me voor het eerst liet zien wie ik was en wie Hij was. Mijn schuld was zo groot dat ik in eigen waarneming niet meer bekeerd kon worden.
In de jaren daarna ging ik veel met Gods volk om en ik ging een paar keer per week naar de kerk, maar dan moet je leren dat alle leunsels en steunsels je moeten ontvallen en dat je voor God niet kunt bestaan. Je eigen werk kan geen grond zijn voor de eeuwigheid. Toen ik 18 jaar was, heeft de Heere alles afgesneden wat van mij was. Toen was het met zoveel majesteit in mijn ziel: „Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid. Na een bange strijd kwam de Heere echter terug: „Uw vrucht worde uit Mij gevonden.
Ik had wel enige bijbelkennis opgedaan, maar deze twee teksten herinnerde ik me niet, dus ik werd ermee aangevallen dat het van mezelf was. In het holst van de nacht ben ik het bed uit gegaan en heb de concordantie gepakt. Toen ik zag dat het toch in Gods Woord stond, heb ik zitten huilen. Toen ik daar wat geloof in meekreeg, vroeg ik of ik mocht sterven, zodat ik niet langer hoefde te zondigen. Ik dacht ook dat het kón, maar later kom je er wel achter dat een bedekte schuld nog geen vergeven schuld is.
Een klusje...
Het was vanuit deze persoonlijke betrokkenheid dat Mastenbroek zich verdiepte in het ene boek na het andere. Als geboren en getogen Rotterdammer kerkte hij onder ds. A. Vergunst. Die kende, ook door het belijdenisgesprek, zijn liefde voor oudvaders en kerkgeschiedenis en had op een keer „een klusje voor hem. Even een paar dozen boeken uitzoeken. Daarna moest zoveel mogelijk van en over de Nadere Reformatie en de Afscheiding en alles van ds. G.H. Kersten verzameld worden.
„Na een paar zaterdagen dacht ik: Dit is niets voor mij. Ik ben geen theoloog en heb te weinig kennis in huis. Ik ging naar de pastorie naast de school met het vaste voornemen om te bedanken. „Loop maar door. Hij zit in de studeerkamer, zei mevrouw Vergunst. Ik kwam binnen en ds. Vergunst zei: „Ha, ben je daar? Je komt zeggen dat je het doet? Fijn, want ik moet opeens weg. Hier heb je de sleutels.
Zo ben ik erin gerold. Een officiële aanstelling is er nooit geweest. In april 1969 ben ik met de school getrouwd, twee maanden later met mn vrouw. De eerste jaren ging ik om de andere zaterdag naar de Boezemsingel, daarna drie van de vier zaterdagen en uiteindelijk tegen de 45 zaterdagen per jaar: negen uur de deur uit, zes uur er weer in. Mevrouw Vergunst heeft me een keer naar huis gestuurd toen het al bijna acht uur was. De zaterdagavonden werden opgeslokt door de correspondentie voor de bibliotheek. Ook doordeweeks was ik ermee bezig: hier een lezing houden, daar een paar dozen boeken ophalen.
Mijn gezin wist niet beter. De laatste tijd denk ik weleens: Je mooiste tijd heb je niet met je gezin doorgebracht. Ik deed te veel. Ik kan verbaal aardig uit de voeten, maar één woord heb ik nooit geleerd: Nee. Een tijdje geleden stond er in mijn agenda: Kerkenraad. „Papa, u mag niet naar de kerkenraad, want dan ben ik jarig. Oké? Evelientje, schreef mijn bijna elfjarige dochtertje erbij. Ik moest kiezen... en ik ben thuisgebleven. Ik schreef er een stukje over in de Gezinsgids en besloot met: „En de vergadering ging gewoon door zonder mij. Ik kreeg een brief van een diaken die zich daardoor nogal aangesproken had gevoeld...
Actief
Mastenbroek werd als 19jarige bestuurslid van de SGPkiesvereniging. Later was hij voorzitter, ook van de statenkring. Na 31 jaar Rotterdam volgden acht jaren in Alblasserdam en daar werd hij weer bestuurslid en nu ook gemeenteraadslid. Sinds 1985 woont hij in Gouda. Hij zat er enige tijd in het bestuur van de Ds. N.H. Beversluisschool voor speciaal onderwijs.
Mastenbroek leverde door zijn schrijverij en als veelwetende vraagbaak een belangrijk aandeel aan het verlevendigen van de belangstelling voor de kleine kerkgeschiedenis. Hij was comitélid tijdens de herdenking van de Afscheiding in 1984, werd redactielid van de boekenserie Predikanten en Oefenaars en het blad Oude Paden, schreef in De Schakel, de Gezinsgids en De Saambinder en publiceerde een rijtje boeken.
Schrijven deed hij op vrijdagmiddag, als hij atv had, en s avonds tot in de kleine uurtjes. In de twee boeken die hij schreef over de gemeente aan de Boezemsingel, waar hij opgroeide, kwam ook zijn opa Bock aan de orde. „Hij was van roomse komaf, maar krachtdadig bekeerd op de kermis in Rotterdam. Hij is jaren ouderling aan de Boezemsingel geweest, maar in 1944 overleden. Ik heb hem dus niet gekend. Wat had ik graag eens met hem gepraat!
Mijn beide omas overleden binnen twee weken na elkaar. Oma Bock, die bij ons in huis woonde, was een godvrezende vrouw. Ze was altijd bang voor de dood, maar heeft de dood niet gezien. Op een morgen vond ik haar dood op bed. Dat heeft ontzettend veel indruk op me gemaakt. Ik kon haar niet missen; k had een bijzondere band met haar.
Open Bijbel
In januari 1988 werd Mastenbroek diaken en ruim negen jaar later werd hij geroepen tot het ouderlingschap. Daarvoor wilde hij bedanken. „Als ik me niet bedrieg, wist ik hoe ik diaken geworden was. Daarom zag ik ernaar uit of de Heere me ook bekend zou willen maken of Hij me in Zijn dienst als ouderling zou willen gebruiken. Daar had ik geen licht over, ik had alleen maar oog voor eigen onbekwaamheid, dus s zondagsmorgens deelde ik in de consistoriekamer mee dat ik het niet deed.
We liepen de kerk in en daar lag mijn Bijbel in de kerkenraadsbank open bij Deuteronomium 10:12. Mijn oog werd getrokken naar wat er boven de rechterkolom stond: Vermaning om God te dienen. Het is onze gewoonte om bij het verlaten van de kerk de Bijbels dicht op de zittingen te leggen. Tot op de dag van vandaag weet ik niet hoe het kwam dat mijn Bijbel als enige openlag en dan nog wel bij die tekst. Het trof me bijzonder. Of het exegetisch juist was, weet ik niet, maar voor mij was duidelijk wat ermee bedoeld werd.
Na het grote gebed schreef ik snel een briefje dat ik het aannam en gaf dat door naar voren. De ouderling van dienst bracht het op de kansel. Mijn medediakenen waren de kerk al ingelopen om te collecteren, dus ze waren zeer verbaasd toen aan het eind van de dienst bekendgemaakt werd dat ik het aannam. Ook mijn gezin hoorde het in de kerk.
Het ouderlingschap bleek veel meer tijd te vergen dan het diakenambt. Mastenbroek, altijd gedreven en vol energie, begon aan het eind van zijn Latijn te raken. „Je voelt dat je je reserves gaat verbruiken. De bibliotheek was míjn bibliotheek geworden, en toen ging het verkeerd. Dat betekende dat ik dit werk moest gaan loslaten, want ik wilde niet dat de kwaliteit eronder zou gaan lijden.
Zijn nevenfuncties combineerde hij met zijn dagelijks werk, zestien jaar bij scheepvaartonderneming Van Ommeren, waar hij vertrok als chef archief, daarna vier jaar bij Boskalis als hoofd van het archief van de raad van bestuur en vanaf 1 januari 1985 als directiesecretaris bij de Christelijke Woningbouwvereniging Zoetermeer. „Sinds een fusie dit jaar staat daar het woord adjunct voor. Dat is ook ingrijpend geweest; een mens zet liever zes stapjes vooruit dan één achteruit. Ik heb niet zoveel nodig. k Zit zó in de hoogste boom. „Gist in de schoenen, noemden ze dat vroeger.
Regenval
Het werk in de bibliotheek is in ruim dertig jaar sterk gegroeid. „We begonnen met 3000 boeken. Nu staan er 21.000. Ik ging hiaten vullen. Saambinders, acta, Daniëls, Kerkelijk Jaarboekjes, er was niets. Nu is het allemaal compleet. Ik wilde ook alles hebben wat er van onze predikanten in druk verschijnt.
Ik heb het lange tijd zonder auto moeten stellen, omdat ik vijf keer voor het rijexamen zakte en het daarna jarenlang voor gezien hield. Ik heb nu eenmaal altijd ingrepen nodig! Met de bus ging ik van Alblasserdam naar de Boezemsingel. Ds. A.F. Honkoop stond eens op het balkon van de pastorie en zag me van de bushalte naar de school sjouwen met koffers vol zware boeken die ik om de 50 meter even moest neerzetten. „Dit is toch geen doen, zei hij.
Kort daarop, in 1980, heb ik alsnog het rijbewijs gehaald. „Ik las in mijn theorieboekje wat ik moest doen bij extreme regenval. Toen heb ik de Heere gevraagd of ik extreme regenval mocht krijgen. Dat gebeurde, en zo erg, dat de examinator zei: „Ik durf niet verder te rijden. Zet hem maar aan de kant. Het duurde nogal even. Daarna zei hij: „Het ging goed; je bent geslaagd.
Opmerkelijke dingen gebeurden er soms. Tussen de boeken vond ik fotos, brieven, gedroogde bloemen, maar in al die dertig jaar maar één keer geld en dat was precies op het juiste ogenblik. Er was een lichte vorm van suikerziekte bij me geconstateerd. Dat merkte ik pas als ik niet rond een uur of twaalf at. Ik moest dus op tijd eten. Op een zaterdagmorgen belde mijn vrouw naar de bibliotheek: „Je bent je brood vergeten. Ik zei: „Ik haal wel wat broodjes. Maar toen kwam ik erachter dat ik mijn portemonnee vergeten was. Ik dacht: Straks komt mijn medewerker, de heer De Jonge, en dan leen ik geld van hem. Maar De Jonge kwam niet. Dus ik belde naar koster Boer, die boven de bibliotheek woonde. Maar Boer was niet thuis. Ik belde mn vrouw en zei: „Ik doe wel twee suikerklontjes in een glas water. Dat kan de Heere ook zegenen. Even later pakte ik een schenking uit en... er kwam een biljet van vijf gulden tevoorschijn. Zelf had ik nog twee dubbeltjes. In een pasgeopende broodjeswinkel kocht ik drie broodjes. Ze kostten precies ƒ 5,20. Toen heb ik die broodjes met mijn tranen natgemaakt. De Heere zorgt!
Het werk in de bibliotheek dijde uit en Mastenbroek kreeg medewerkers. Op het aanbod om een paar dagen per week bij de Theologische School in dienst te komen, kon hij vanwege zijn werk niet ingaan.
Boekschenkingen werden altijd warm verwelkomd in De Saambinder, zodat een ouderling die Mastenbroek op de boot van Vlissingen naar Breskens ontdekte, tegen zijn medebroeders zei: „Kijk, daar komt de grootste schooier van de Gereformeerde Gemeenten.
„Ik vond dat een groot compliment, want ik probeerde altijd zoveel mogelijk voor de bibliotheek los te krijgen. Na ruim dertig jaar is het nu welletjes. De komende tijd blijf ik nog wel lezingen houden, dubbele boeken verkopen aan de studenten, taxaties uitvoeren en bemiddelen bij de verkoop van bibliotheken. Je moet echter leren dat je misbaar bent, zonder er misbaar over te maken.
Hollands en Engels
Mastenbroek heeft een „sterke voorkeur voor de Hollandse oudvaders. „Ik heb soms mijn twijfels bij (met name oude) vertalingen. Soms geven ze wel woordelijk weer wat er staat, maar missen ze de warme levendigheid van de oorspronkelijke tekst. Andere keren komt de mening van de vertaler versluierd naar voren.
Je kunt de Engelse schrijvers uiteraard niet over één kam scheren, maar van een deel van hen moet gezegd worden dat de strijd en aanvechtingen die aan het geloof verbonden zijn te weinig in hun werken naar voren komen. Men is zo gauw gearrivéérd. Ik vrees dat dat nogal aansluit bij de oppervlakkige stroming die je allerlei kerken ziet binnendringen en dat daaruit de huidige waardering voor de Engelse schrijvers gedeeltelijk te verklaren is. Ik heb daar weleens zorgen over.
Het Hollandse gedachtengoed is bij velen te onbekend. We hebben daarin zoveel rijkdom ontvangen. Denk aan Ridderus, zo sprankelend; denk aan Mees, aan Myseras, zo vertroostend, en aan Willem Teellinck.
In de tijd dat ik met het Avondmaal liep, liep de strijd soms hoog op. In Rotterdam ben ik weleens opgestaan om aan te gaan, maar toen ben ik naar buiten gelopen, omdat ik toch niet durfde. In Alblasserdam zorgde ik dat ik tijdens Avondmaalsdiensten altijd op de kinderen paste, omdat ik bang was dat ik zonder goddelijk recht zou aangaan. Dat was natuurlijk niet in de haak, maar ik zag zo hoog tegen het sacrament op. Het is immers voor Gods volk?
Toen we pas in Gouda woonden, hadden we het Innige Christendom van Schortinghuis als dagboek en daarin vond ik mijn hele toestand verklaard, juist toen ik het zo hard nodig had. Daarom is na de Bijbel Schortinghuis me het dierbaarst. Als je ziet dat het de Heere behaagt om je in de vragen van je leven precies een gedeelte te laten lezen uit een boek dat 250 jaar geleden is geschreven, dan is dat om klein en ootmoedig van te worden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 november 1999
Terdege | 88 Pagina's