Jonathan Edwards
Theoloog van de opwekking
Op de achtste juli van het jaar 1741 is het druk in de kerk van Enfield. Op verzoek van de plaatselijke dominee zal een predikant uit de buurt voorgaan. Zijn naam wordt de laatste tijd nogal eens genoemd in verband met een geestelijke opleving in de omgeving. Als de lange, bleke dominee met zijn preek begint, valt het nogal tegen. Hij is sterk aan zijn papier gebonden, spreekt wat eentonig en maakt nauwelijks gebaren. Maar geleidelijk aan beginnen zijn ernstige, bewogen woorden dóór te dringen. De boodschap is dan ook diep aangrijpend. "Zondaren in de handen van een toornend God", luidt het thema. Voor de preek ten einde is, is overal gesnik en onderdrukt gezucht te horen. Daar roept iemand half hoorbaar: „Wat moet ik doen om zalig te worden?"...
Wie is deze prediker? Zijn naam is Jonathan Edwards. Op 5 oktober 1703 is hij geboren in East Windsor, een plaats in het noordoosten van de Verenigde Staten. Zijn vader, Timothy Edwards, is daar dan ruim acht jaar predikant. Naast zijn pastorale werk geeft vader Edwards les aan jongeren uit de omgeving die zich voorbereiden op de universitaire studie. ï> Het was toen onder ons iets vreselijks omvallen" Ook de opleiding van zijn zoon neemt hij ter hand. Zo maakt hij hem vanaf zijn zesde jaar vertrouwd met het Latijn. Jonathan is een bijzonder begaafde leerling. Op twaalfjarige leeftijd verlaat hij het ouderlijk huis om te gaan studeren aan een pas opgerichte hogeschool in de nabije omgeving, die later zal uitgroeien tot de beroemde Yale University. Enkele jaren later schrijft hij zijn eerste werkstukken op natuurwetenschappelijk en filosofisch gebied. Zij leveren het onomstotelijke bewijs dat hij een uitzonderlijk verstand en buitengewone wetenschappelijke talenten bezit.
Bekering
Wanneer hij later terugblikt op deze periode, moet hij echter erkennen dat hij toen nog een vreemdeling was van Gods genade. In zijn jeugdjaren heeft hij de Heere met een zekere ernst gezocht, maar dat lijkt nu allemaal weggeëbd. Tegen het einde van zijn studietijd, in de lente van het jaar 1721, verandert dat echter. In deze periode worstelt Edwards met vragen rond de soevereiniteit van God. Het lijkt hem een vreselijk leerstuk, dat God heeft uitverkoren wie Hij wil en dat Hij ook in de zonde laat wie Hij wil en hen overgeeft om de eeuwige strafte ondergaan in de hel. Tot de Schrift voor hem open gaat en de Geest hem ervan overtuigt dat deze leer door en door bijbels is. Zijn aangevochten hart vindt nu rust en zelfs vreugde in de gedachte dat God de volstrekt Soevereine is. Later beschrijft hij dit moment als volgt. „De eerste keer, voor zover ik mij kan herinneren, dat ik die innerlijke, liefelijke vreugde in God en goddelijke dingen had, waarin ik na die tijd zoveel geleefd heb, was toen ik déze woorden las: „De Koning nu der eeuwen, de onverderfelijke, de onzienlijke, de alleen wijze God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen." Toen ik deze woorden las, verspreidde zich als het ware in mijn ziel een besef van de heerlijkheid van het goddelijk Wezen. Het was een nieuw besef, volstrekt verschillend van alles wat ik ooit tevoren ervaren had. Nooit maakten Schriftwoorden op mij zo'n indruk als deze woorden."
Northampton
Als hij zijn studie heeft afgerond, wordt Edwards predikant. Nadat hij vijfjaar op andere posten gediend heeft, wordt hij in 1727 bevestigd als tweede predikant van de grote gemeente van Northampton. Al vanaf 1669 staat zijn grootvader Solomon Stoddard in deze gemeente. Hij wordt wel de "paus" van de vallei van de Connecticut genoemd. Jonathan trekt bij zijn grootouders in, maar dit verandert al voordat het jaar voorbij is. Dan trouwt hij met Sara Pierrepont en betrekt met haar een eigen woning. Vanaf haar kinderjaren vreest Edwards' jonge vrouw de Heere. Door haar innig Godsvertrouwen, haar hartelijkheid en haar begrip is zij haar man tot grote steun. Hun huwelijk wordt gezegend met elf kinderen. In 1729 overlijdt Solomon Stoddard. Vanaf dat moment is Edwards de enige predikant in Northampton. Gedurende de bediening van zijn grootvader zijn er verscheidene geestelijke opwekkingen geweest. In de laatste jaren van zijn leven zijn die echter helemaal weggeëbd. Zodoende treft Edwards in het begin van zijn ambtelijke dienst in Northampton veel oppervlakkigheid en wereldsgezindheid aan. Dat verandert echter in de loop der jaren. In 1734 komt er een grote opwekking in de gemeente. Deze wordt enkele jaren later gevolgd door een nieuwe golf van geestelijke herleving, die de geschiedenis zal ingaan als "The Great Awakening" (de Grote Opwekking). Aan deze opwekking is behalve de naam van Edwards die van de bekende evangelist George Whitefield verbonden.
Opwekking
Van de opwekking van 1734 heeft Edwards zelf een uitvoerig verslag opgesteld, onder de titel: "Een nauwkeurige beschrijving van het verrassende werk van God in de bekering van vele honderden mensen in Northampton en naburige dorpen". Het is enkele jaren geleden opnieuw uit het Engels vertaald door drs. W. van Vlastuin en uitgegeven onder de titel: "Die God leeft nog". Uit dit boekje wordt duidelijk dat er rond 1730 langzaam verandering komt in de ingezonkenheid en wereldgelijkvormigheid in Northampton. Er ontstaat een honger naar het Woord van God en de prediking van de jonge dominee begint aan te slaan. Onder invloed daarvan verandert de losse levensstijl van velen. In de zomer en het najaar van 1733 houdt Edwards een serie preken over de rechtvaardiging door het geloof alleen. Aanleiding daartoe is het feit dat de kerken in de omgeving overspoeld worden met allerlei arminiaanse dwalingen. Onder deze preken gebeuren er wonderen. In december 1733 komen verschillende mensen kort na elkaar tot bekering. Onder hen is een jonge vrouw die in de wijde omgeving bekend staat om haar goddeloze leven. Edwards heeft eerst nogal wat twijfels, maar als hij met haar gesproken heeft vallen alle aarzelingen weg.
Heerlijke verandering
De bekering van deze vrouw maakt zo veel indruk, dat velen in Northampton de Heere gaan zoeken. Edwards schrijft: „Hun enige oogmerk was om het koninkrijk der hemelen te verkrijgen. Ieder leek daarnaar te jagen. Met heel hun hart waren ze daarmee bezet. Dat kon niet verborgen blijven. Het werd zichtbaar op hun gezichten. Het was toen onder ons iets vreselijks om zonder Christus te zijn en gevaar te lopen om iedere dag in de hel te kunnen vallen. De harten van de mensen waren erop gezet om te ontkomen voor hun behoud en om te vlieden van de toekomende toorn. (...) Er was nauwelijks een jonger of ouder iemand in de stad die niet ernstig bekommerd was over de dingen van de eeuwige toekomst. (...) Het werk van bekering ging op een bijzonder verbazingwekkende manier voort en groeide meer en meer. Zielen werden als sneeuwvlokken gebracht tot Christus. Van dag tot dag -en dat maandenlang- kon men kennelijke voorbeelden zien van zondaars die uit de duisternis gebracht werden tot het wonderbare licht, die bevrijd waren uit een ruisende kuil en uit modderig slijk en die op een > rots gezet waren met een nieuw lied van Gods lof in hun monden. Dit werk van God ging voort, en het aantal van ware heiligen vermeerderde, zodat dit spoedig een heerlijke verandering in de stad teweeg bracht. In de volgende lente en zomer van het jaar 1735 leek het alsof de aanwezigheid Gods de stad vervulde." Vreemd vuur Met ontroering en verwondering schrijft Edwards over deze gebeurtenissen in Northampton. Hij is er diep van overtuigd dat hier sprake is van een machtig werk van Gods genade. Datzelfde zegt hij over de Grote Opwekking, die enkele jaren later plaatsvindt. Maar als het hoogtepunt van de laatste opwekking voorbij is, wordt zijn toon anders. Steeds nadrukkelijker uit hij zijn diepe bezorgdheid over de koers waarin een deel van de wegebbende opwekkingsbeweging terechtgekomen is. Hij hoort dat op verschillende plaatsen extatische toestanden en charismatisch getinte verschijnselen beginnen voor te komen. Hij beschouwt deze verschijnselen als gevaarlijke vormen van geestdrijverij en stelt met nadruk dat ze wezensvreemd zijn aan de oorspronkelijke opwekkingsbeweging. Ze zijn van buitenaf binnengedrongen. Daarbij denkt hij vooral aan het optreden van mensen als James Davenport. Deze jonge predikant heeft in gezelschap van George Whitefield door de noordoostelijke staten van Amerika gereisd. Aanvankelijk lijkt zijn prediking niet ongezegend, maar spoedig blijkt dat hij een neiging heeft tot geestdrijverij. Hij leeft sterk bij ingevingen, die hij beschouwt als directe inspiraties van de Heilige Geest. Meer en meer gaat hij andere predikanten veroordelen als "geesteloze verleiders van het volk". Daarbij heeft hij niet alleen het oog op moderne, "verlichte" predikanten, maar uiteindelijk op iedereen die het waagt om met hem van mening te verschillen.
De emoties
Zo ontstaat grote verwarring in de plaatsen waar de Grote Opwekking diepe sporen heeft getrokken. Die wordt nog versterkt door het feit dat Davenport en zijn geestverwanten in toenemende mate op de emoties van de mensen gaan werken. Zij zien het als een bijzonder werk van de Geest als mensen het onder hun prediking uitschreeuwen van verdriet of van vreugde, als zij luidkeels beginnen te bidden of in zwijm vallen. Dergelijke verschijnselen gaan zich ook voordoen onder de prediking van hen die hiervan weinig moeten hebben. Het vuur van de Geest dreigt verzwolgen te worden door de laaiende vlammen van de geestdrijverij. In verschillende geschriften trekt Edwards ten strijde tegen de extatische toestanden die in de nadagen van de Grote Opwekking voorkomen. Het meest rijpe werk is zijn bekende "Treatise Concerning Religious Affections". In dit diepzinnige boek richt hij zich fel tegen geestdrijvers als Davenport. Hij verwijt hen, dat zij alle gevoelsuitingen die zich in christelijke kring voordoen als het onomstotelijke bewijs van het bijzondere werk van de Heilige Geest beschouwen. Hoe uitzonderlijker de emoties zijn, des te krachtiger zou de Geest werkzaam zijn. Edwards ontmaskert dit als een volslagen ongegronde en uiterst gevaarlijke veronderstelling. Hij wijst er met klem op dat wij al onze religieuze emoties behoren te toetsen aan de maatstaf van de Schrift.
Toetsing
Om ons daarbij te helpen noemt hij een aantal religieuze gevoelens die wel met het ware geloof kunnen samengaan, maar op zichzelf geen kenmerk behoeven te zijn van het zaligmakende werk van de Heilige Geest. Zo hoeft het helemaal geen teken van het genadewerk van God te zijn, als iemands religieuze emoties overstelpend groot zijn, als mensen beginnen te beven en in zwijm vallen, of als er ineens een tekst voor hun aandacht komt. Het zal ons niet verbazen dat Edwards in dit verband ook charismatische verschijnselen als het spreken in tongen en de gave van de profetie ter sprake brengt. Ook die zijn geen onomstotelijk bewijs van geestelijk leven, laat staan van een "hogere trap" van geestelijk leven. Zelfs onbekeerden kunnen immers vele van dergelijke gaven bezitten. Indringend laat Edwards zien hoe gevaarlijk het is om het geestelijke leven te funderen op gevoelens zonder meer. Laten we daarbij niet vergeten, dat zijn waarschuwingen niet alleen charismatisch getinte stromingen raken, maar ook die bevindelijke kringen waar men sterk op het gevoel leeft. Het blijft dringend nodig om onze emoties te toetsen aan het Woord van God en onszelf te onderzoeken, of wij in het geloof zijn!
Drie kernwoorden
Het uitvoerigst gaat Edwards in op de vraag hoe we kunnen weten wanneer de Geest wèl zaligmakend werkt. Ik kan slechts kort aanduiden in welke richting zijn gedachten gaan. We kunnen dat het beste doen aan de hand van drie kernwoorden, die nauw met elkaar samenhangen: wedergeboorte, hefde en een heilig leven. Edwards spreekt met een grote gedrevenheid over de noodzaak van wedergeboorte. Hij vat die op als het begin van het nieuwe leven, zoals dat ook in onze Dordtse Leerregels gebeurt. De wedergeboorte komt tot stand door de bijzondere werking van de Heilige Geest, die op dat moment Zelf in ons hart komt wonen. Daardoor vindt er een radicale verandering in ons binnenste plaats. Deze verandering heeft invloed op ons denken, ons levensgedrag en uiteraard ook ons gevoelsleven! Edwards zoekt naar woorden om het radicale karakter van deze geestelijke verandering uit te drukken. Vaak haalt hij in dit verband de woorden aan: „Het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden."
Heilig leven
Hoe weten we nu dat wij wedergeboren zijn? BesHssend is voor Edwards dat in de wedergeboorte de liefde van God in Zijschrev ons binnenste wordt uitgestort. Het gevolg is dat we Hem nu ook van harte gaan liefhebben. We ontdekken Wie Hij is in Zijn majesteit en heiligheid, in Zijn genade en goedheid. Zó krijgen we deze God lief, om wie Hij is! Dat houdt ook in dat Zijn eer ons na aan het hart ligt. We zijn bereid onszelf voor Hem te verloochenen en het is ons verlangen om in de weg van Zijn geboden te wandelen. Daarmee zijn we bij het derde kernwoord aangekomen. De liefde tot God zal ook naar buiten komen en gestalte krijgen in de heiliging van het leven. Dit is voor Edwards eigenlijk de belangrijkste toetssteen. Voor hem bestaat het kenmerkende van het nieuwe leven niet in voorbijgaande golven van emotie, of bijzondere openbaringen en wondertekenen. De vrucht van het werk van de Geest is vooral heilig te willen leven voor het aangezicht van de Heere.
Strijd
De nadagen van de Grote Opwekking brengen Edwards nog andere moeilijkheden. Zijn grootvader achtte het geoorloofd dat doopleden hun kinderen lieten dopen en ook deelnamen aan het Heilig Avondmaal. Hiertegen komt Jonathan Edwards in verzet. Hij stelt dat het bezit van het ware geloof nodig is om toegang te krijgen tot het Avondmaal en eist daarom van alle avondmaalgangers dat zij belijdenis afleggen van het ware geloof In de storm die hierover losbarst keert zijn gemeente zich steeds meer van hem a£ Uiteindelijk wordt hij, met 230 tegen 23 stemmen, afgezet. Volgens het kerkrecht van deze congregationalistische gemeente is dat mogelijk. Ontgoocheld verlaat Edwards Northampton en voelt zich gedrongen zending te gaan verrichten onder de Indianen. Hij vestigt zich in het grensplaatsje Stockbridge en trekt van daaruit de wildernis in. Hier krijgt hij ook gelegenheid om zich meer nog dan tevoren aan zijn wetenschappelijke werk te wijden. In de eenzaamheid schrijft hij twee van zijn beroemdste geschriften tegen het arminianisme, namelijk "De vrijheid van de wiVzvi "De erfzonde'.
Het einde
In 1757 wordt hij benoemd tot president van de hogeschool van Princeton. Omdat daar een pokken-epidemie dreigt, laat hij zich eerst inenten. Deze inenting veroorzaakt echter zware koortsen, waardoor hij zo ernstig ziek wordt, dat men vreest voor zijn leven. Edwards beseft zelf dat hij sterven zal en neemt op 22 maart 1758 afscheid van hen die rondom zijn ziekbed staan. Dan kijkt hij omhoog en zegt: „Waar is Jezus van Nazareth nu, mijn ware Vriend Die mij nooit verlaat?" Als hij even later in coma lijkt te raken spreken de omstanders zacht over de lege plaats die hij zal achterlaten. Plotseling bewegen de lippen van de stervende zich. Het zijn zijn laatste woorden: „Vertrouw op God, dan hoeft u niet te vrezen!"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 30 juni 1993
Terdege | 68 Pagina's