„De liefde van God tot het verlorene heb ik zelf ervaren"
Jeugdboekenschrijver Johan Frinsel
In de jaren vijftig was het de Amsterdamse straatjeugd die aan zijn lippen hing, als hij in plat Amsterdams vertelde over de ervaringen van jochies uit de Jordaan. Vandaag voelt ook het reformatorische publiek zich aangesproken door de pennevruchten van Johan Frinsel, directeur van "Tot Heil des Volks". "Het mysterie van de gesmeerde scharnieren" verschijnt als vervolgverhaal in dit blad. Uitgeverij Den Hertog gaat binnenkort oud werk van hem uitgeven. De tekst van "Kareltje", het klankbord dat op de laatste pluszestien-bondsdag van de Gereformeerde Gemeenten ten gehore werd gebracht, was van zijn hand. Wie is jeugdboekenschrijver Johan Frinsel?
Johan Frinsel groeide op in de Amsterdamse Jordaan. Zijn vader was een overtuigd socialist. Domela Nieuwenhuis was hun grote profeet. Toch ging Johan naar een christelijk kleuterschooltje. Pas tientallen jaren later zou hij ontdekken dat het een schooltje van "het Heil" was, waarvan hij nu directeur is.
„M'n ouders kozen ervoor omdat ik dan niet over hoefde steken. Dat was gevaarlijk he. Er kwam wel 's een handkar of een fiets door de straat. Een auto was in die tijd een bezienswaardigheid in de Jordaan. Op dat schooltje hoorde ik voor het eerst van het Evangelie en dat maakte diepe indruk op me. Als ik m'n leven overzie is de Heere God vanaf m'n jonge jaren met me bezig geweest. Met een onuitputtelijk geduld. Steeds weer kwam ik, schijnbaar toevallig, in aanraking met het Evangelie."
Na de kleuterschool volgde hij uitsluitend openbaar onderwijs. „Dat was wel wat anders dan nu. De normen die je meekreeg waren die van de christelijke jongemannenvereniging op gereformeerde grondslag. Je mocht niet stelen. Je mocht niet liegen. Ook de socialisten van die tijd zouden het nu een losgeslagen bende vinden. Dat waren nog beschaafde, hoogstaande mensen. Je zag dat aan die ouwe Drees."
Tekenclub
Als 13-jarig jochie werd Johan door de huisbaas geattendeerd op een tekenclub van de Paulusvereniging. De vereniging, die was opgericht door een vermogend gereformeerd man, hield zich bezig met kinderevangelisatie. Johan reageerde enthousiast. Hij was een verwoed tekenaar en schetste op elke papieren zak die hij vond.
Op de club kwam hij opnieuw in aanraking met het Woord van God. „Ademloos luisterde ik naar de bijbelse vertellingen. Dat deed ik nog liever dan tekenen. We woonden in die tijd aan de Borgerstraat. Als je die naam in Zwolle noemde, dan trokken ze hun neus nog op. Wat wil je. We waren straatarm.
M'n vader was werkloos en kreeg twaalf gulden en een kwartje steun. Daar ging vijf gulden vijfenvijftig huur af, het dooienfonds moest eraf, je gas en je licht, dus m'n moeder hield maar een paar gulden over. Kleren moest je aanvragen bij maatschappelijk steun. Dat ging ook allemaal niet zo vlot, want er waren legioenen van die arme mensen."
Boksen
„Toen ik in de zesde klas zat, kwam de hoofdonderwijzer bij m'n vader. Ik zou geschikt zijn voor de HBS. Maar m'n vader zei: dat is niks voor die jongen. Ik denk dat hij gelijk heeft gehad. Op de Hogere Burger School gingen geen kinderen van steuntrekkers. Je had van alles niks. Je boeken zou al een goeie ziel voor je betaald moeten hebben."
Voor Johan was het een bittere pil. Hij vond een uitweg voor zijn frustratie in het boksen. „Dat is een sport waarin niet te zien is dat je arm bent. Je staat praktisch naakt in de ring. En ik kon er het machteloze verzet tegen de hele samenleving in kwijt. Tegen die vuile kapitalisten. Zo stond m'n vader ook z'n redevoeringen tegen me te houden. „Jan Boezeroen steelt niet, m'n jongen. Let maar 's op, als het proletariaat zich omhoog gewerkt heeft. Dan wordt er niet meer gestolen, want de mens is goed, Jopie."
In de socialistische jeugdbeweging zongen we dat ook. "De mens is goed, heft onze vanen boven 't hoofd". Als je "Het Morgenrood" hoorde spelen, kreeg je de tranen in je ogen. Dat waren onze psalmen he. "Kom socialisten, sluit de rijen." Mensen nog aan toe, dat kon je toch niet met droge ogen zingen."
Wedstrijd
Zijn leven speelde zich steeds meer afin twee werelden. Die van thuis, waar de rode revolutie van Marx werd gepredikt, en die van de Paulusvereniging, waar de rode zee van Christus' bloed centraal stond.
„Ik ging aanvoelen dat er een keus in m'n leven moest komen. Voor een bokswedstrijd in hotel Krasnapolsky kwam dat heel sterk op me af. Ik ben naar de wc gegaan en heb daar m'n hart voor God uitgestort. Jesaja zegt dat Gods Woord als een hamer is, die een steenrots verbrijzelt. Dat heb ik toen ervaren.
Vanaf dat moment stond voor mij vast dat Gods Woord de waarheid is. Een ander zou geen duit voor m'n bekering gegeven hebben. Ik heb gewoon m'n wedstrijd gebokst. Maar toen het Evangelie ging doorwerken, kon dat niet meer. Je kunt toch niet een ander tegen de grond slaan als je ook nog proberen wilt hem het Evangelie te brengen.
Met mensen van de Paulusvereniging ging ik naar de kerk. Dat vond ik geweldig. En als ik snel liep, was ik nog net op tijd bij de middagvoorstelling in de bioscoop. Ik wist niet dat dat met mekaar in tegenspraak was. Geloven doe je in de kerk, had ik van m'n vader geleerd.
Bij ons thuis geloofde je niet, in de Jordaan geloofde je niet, in de Borgerstraat geloofde je niet. Geloven deed je in de kerk, dus daar geloofde iedereen. Gaandeweg maakte de Heilige Geest me bekend dat dat niet waar is. Het was een schok voor me toen ik ontdekte dat ook binnen de kerk veel mensen niet geloven. Voor mij was het geloof iets waarvan ik niet zwijgen kon. M'n hart was er vol van."
Pleuritis
Hoewel hij het niet zocht, vervreemdde hij van thuis. „Ik moest kleur bekennen. „Willen jullie stil zijn, want ik wil voor m'n eten bidden." Dat was wel zo wezensvreemd aan het milieu waar ik uitkwam. Verbieden deden ze het niet, maar het was wel van-dik-hout-zaagt-men-planken als ik iets deed wat niet hoorde.
„Ik dacht dat jij zo christelijk was, leer je dat in de kerk?" Dat was een harde school." Veel moeilijker was dat er ook in de Gereformeerde kerk waren die lacherig deden als Johan sprak over de liefde tot zijn Zaligmaker. „Dat waren mensen die zondags met me in de kerk zaten en met wie ik zong: "God heb ik lief, want die getrouwe Heer". Dat juichte ik mee. Maar anderen bleek het niets te doen.
Nadat ik tot geloof was gekomen, heb ik een jaar met pleuritis op bed gelegen. In dat jaar heb ik de Bijbel van voren naar achteren en van achteren naar voren gelezen. Later merkte ik dat ik veel meer bijbelkennis had dan de gemiddelde gereformeerde jongen, die erbij grootgebracht was. Dat kwam niet omdat ik zo goed kon lezen. Als je God leert kennen is dat door het werk van Gods Geest aan je hart, waardoor je je tot God keert. Al zie je dat pas achteraf."
Verteller
Op z'n negentiende jaar deed Frinsel belijdenis en raakte nog meer betrokken bij het werk van de Paulusvereniging, dat inmiddels door de Gereformeerde kerk was overgenomen. In z'n eentje leidde hij een beruchte jeugdclub in een Amsterdamse arbeidersbuurt. Al snel bleek dat hij in vertellen z'n leermeesters overtrof.
„Ik vertelde het Evangelie, maar ook vrije verhalen. Het was nog de tijd dat je met Kerst vijfhonderd ouders en kinderen in de kerk had." Omdat de vrije verhalen niet voor het opscheppen lagen, besloot hij ze zelf te gaan schrijven. Zijn eerste eigen kerstverhaal, "Een avontuur in school", sloeg enorm aan.
Op aandrang van zijn verloofde, die hij in het evangelisatiewerk had leren kennen, werkte hij het uit. Het werd zijn eerste jeugdboek. Er zouden er nog een kleine twintig volgen, afgezien van de korte verhalen die hij onder meer voor de kerstfeestvieringen van "Tot Heil des Volks" op papier zet. Een deel van zijn boeken heeft duidelijk autobiografische trekken.
Censuur
Binnen de Gereformeerde kerk voelde Frinsel zich steeds meer een eenling. Als hij de Amsterdamse jeugd op de noodzaak van bekering wees, werd hij daarop aangesproken. Zijn boodschap was te antiek, zijn aanpak te direct.
Op aandrang van een vriend bezocht hij een doordeweekse opwekkingssamenkomst. „Die mensen spraken ook heel direct over bekering, wedergeboorte, de blijdschap van een kind van God. Dingen waarover ik in de Gereformeerde kerk niet hoorde."
Om conflicten te voorkomen wees hij het aanbod om in zo'n samenkomst te spreken, van de hand. Desondanks werd hij onder censuur geplaatst en uit zijn functie als voorzitter van het evangelisatiejeugdwerk ontheven. „Ik voelde me of m'n benen geamputeerd waren. Op dezelfde dag kreeg ik het verzoek om voor te gaan in een opwekkingssamenkomst, omdat iemand ziek was geworden.
Toen ging het van kwaad tot erger. Door de ouderlingen werd ik vermaand wegens onkerkelijk leven. Mensen die zelden in de kerk kwamen, konden zonder enig probleem aan het Avondmaal. Ik mocht niet, omdat ik me gedrongen voelde overal waar dat mogelijk was het Woord van God uit te dragen."
Jeugdhotels
Gedesillusioneerd verliet hij de Gereformeerde Kerken; hij werd een bekend voorganger in gematigde pinksterkringen. Gedurende zes jaar was hij voorzitter van de broederschap van pinkstergemeenten in Nederland en België. Op 1 mei '67 volgde hij Stroethoff op als directeur van "Tot heil des volks".
Op zijn initiatief begon de vereniging onder de verafschuwde Damjeugd te werken en werden twee jeugdhotels opgericht. De kritiek die vanuit reformatorische kring soms wordt geuit op de boodschap van "Tot Heil des Volks", ervaart Frinsel als karikaturaal. „We zijn echt geen halleluja-roepers, die wanneer iemand zich bekeert meteen zeggen: dat wordt een eikeboom der gerechtigheid. Daarvoor doe je in het hulpverlenings- en evangelisatiewerk te veel teleurstellingen op.
We hebben wel mensen gehad die er met de kassa vandoor gingen. Dan denk je ook: fijne broeder. Maar daar ontkom je niet aan. Zelfs de Heere Jezus had een Judas. En die viel echt niet zo erg uit de toon, want de rest van de discipelen was ook niet zo best. Ze stonden allemaal van verre."
Keuze
Alle nadruk ligt in de prediking van Frinsel op de noodzaak van bekering, het aanbod van Gods genade en de waarschuwing om dat aanbod niet af te slaan.
„Een mens moet een keus maken. Dan kun je een theologische boom opzetten over de vraag of je die keus kunt maken, maar dat moet je niet doen. Want dan kom je voor eeuwig om. God nodigt je uit de duisternis tot Zijn licht, om daarin te wandelen. Als je die genade afwijst, blijft er geen licht voor je over. Dat is de zonde tegen de Heilige Geest.
Ik geloof dat als een mens wil, hij behouden wordt. Juist omdat God het moet geven. Je kunt het niet willen zonder dat God het je heeft gegeven. Ik weet maar al te goed dat het schreeuwen tot God niet uit de mens voortkomt. Als God Zijn genade niet geopenbaard had, werd geen mens behouden. Maar Hij hééft Zijn genade geopenbaard in Jezus Christus. Daarin ligt de enige mogelijkheid om behouden te worden.
Ik vind het vreselijk als mensen die Weg niet alleen voor zichzelf afsnijden, maar ook anderen verhinderen om binnen te gaan."
Poort van verlossing
„Op grond van de Schrift kan ik onmogelijk geloven dat God erin geëerd wordt als mensen verloren gaan. Daarin lees ik dat het de wil des Heeren niet is dat enigen verloren gaan, maar dat ze behouden worden en tot kennis der waarheid komen.
Toen Jezus huilend voor Jeruzalem stond en getuigde dat Hij de inwoners van de stad had willen vergaderen zoals een hen haar kuikens vergadert, maar dat ze niet hadden gewild, dan neem ik dat zoals het er staat. Anders moet je zeggen dat het komedie van de Heere was. Dat vind ik een vreselijke gedachte. Dan zou God niet te vertrouwen zijn.
Als ik zie hoe wijd Jesaja Gods genade aanbiedt, dan kan ik alleen maar zeggen: er is een poort van verlossing voor de grootste zondaar. Pas als je erdoor bent en je nog 's achterom kijkt, dan lees je dat je al uitverkoren was van voor de grondlegging der wereld. Dat is een zaak van God. Ga je daar als mens mee aan de haal, dan kun je onmogelijk evangeliseren."
Struikelblok
Waarom de belijdenisgeschriften een struikelblok moeten vormen tussen reformatorisch en evangelisch, is Frinsel onduidelijk. „Wat verhindert mensen die in de dubbele predestinatie geloven om samen te werken met mensen zoals ik, die de verkiezing aan God overlaten?
Daar komt bij dat je toch niet kunt zeggen dat je deze mensen zo druk op straat bezig ziet, om het Evangelie te verkondigen. Het zou mij benauwen als ik zo voor God moest verschijnen. In Ezechiël lees ik dat het bloed van ons geëist zal worden, als we een zondaar niet vertellen dat hij zich moet bekeren. Dan zegt Ezechiël niet: Heere, U bepaalt toch Zelf wie behouden wordt en wie verloren gaat? Je ziet in dat hoofdstuk dat hij wordt aangesproken op z'n verantwoordelijkheid, hoe dat dan theologisch ook mag liggen.
God openbaart ons dat Hij het ons kwalijk neemt als we de zondaar niet waarschuwen. Als hij zich niet bekeert, is z'n bloed op z'n eigen hoofd. Bekeert hij zich wel, dan hebben we een zondaar behouden. In het Nieuwe Testament wordt hetzelfde gezegd door Jakobus. Die wordt ook niet door alle mensen als het zonnetje in huis gezien."
Verbondenheid
Ondanks de theologische verschillen heeft Frinsel zich altijd verbonden gevoeld met juist de rechterflank van de gereformeerde gezindte. „Wat die met de pinksterkringen gemeen heeft, is de bevindelijkheid. Als ik wedergeboren mensen uit de Gereformeerde Gemeenten of de Oud Gereformeerde Gemeenten ontmoet, dan voel ik daar een enorme band mee. Daar ligt voor m'n gevoel niks tussen.
Wat me ook in hen aantrekt is de ernst, de eerbied voor God. Het besef van Zijn heiligheid. Dat is iets wat ik soms schrijnend mis in de vrijere kringen. Anderen verdedigen dat door te zeggen dat Jezus onze Vriend is. Dat Hij dat is geloof ik ook, omdat Hij het Zelf zegt. Maar wel zo'n Vriend dat als ik Hem zou zien, ik als dood aan Zijn voeten viel. Dan kon ik alleen maar stamelen: ga uit van mij, want ik ben een zondig mens. Want dat ben ik nog steeds.
Toen ik voor het eerst uit het doopformulier hoorde over het mishagen hebben aan jezelf, begreep ik direct wat ermee bedoeld werd. Als je tot bekering komt kan dat niet anders, want de Heilige Geest overtuigt je van zonde. Daar weet ik ook nu nog maar een beginsel van, maar toch veel meer dan net na m'n bekering. Hoe dichter je bij het licht komt, hoe viezer je je voelt."
Feuilleton
Opvallend is dat de herkenning nu wederzijds lijkt te worden. Uitgeverij Den Hertog gaat jeugdboeken van Frinsel uitgeven. Op een jongerendag van de Gereformeerde Gemeenten werd een verhaal van hem voorgelezen. In Terdege wordt momenteel "Het mysterie van de gesmeerde scharnieren" als feuilleton afgedrukt.
„Het is een pretentieloze jongensdetective. Ik geloof niet dat ik er kwaad mee heb gedaan, maar ik ben blij dat Den Hertog ook andere boeken van me wil uitgeven. Vanaf de dag dat ik tot geloof kwam, heb ik de begeerte gehad om ook in boeken en verhalen het Evangelie uit te dragen. De liefde van God tot het verlorene, die ik zelf heb ervaren."
Hoewel hij er content mee is dat Den Hertog werk van hem wil gaan uitgeven, zonder dat hij daarom heeft gevraagd, ziet de auteur het zeker niet als een doorbraak. „Ook in het verleden gebeurde het meer dan eens dat ik positieve reacties uit de gereformeerde gezindte kreeg. En het feit dat Den Hertog dit doet, betekent nog niet dat ik door de synoden van de reformatorische kerken "kosjer" ben verklaard."
Charismatisch
De veranderde houding in de gereformeerde gezindte tegenover zijn werk, verklaart Frinsel vanuit het afnemend isolement van deze kring. „Dat heeft als schaduwzijde de verwereldlijking. Wat vroeger niet kon, kan nu wel. Maar er is ook een positieve kant. Er is een goedbedoeld isolement dat toch benauwd is. Van sommige dingen zeg ik: gelukkig dat ze nu wel kunnen.
Onder de familieleden van mijn vrouw waren ook mensen met een streng gereformeerde instelling. Die kon ik vroeger nooit duidelijk maken wat mij bewoog. Dat kan nu wel, omdat men is gaan inzien dat ook buiten eigen kring kinderen van God voorkomen." Voor Frinsel hebben kerkmuren maar een zeer betrekkelijke waarde. „Ik geloof niet in een kerk waar niets op aan te merken valt. We komen er geen van allen zonder kleerscheuren af.
In een dienst heb ik eens gezegd: „Wat me opvalt is dat je door het hele land Filadelfia-gemeenten tegenkomt, maar geen enkele gemeente die zich Laodicea noemt." Terwijl we daar het meest op lijken. Ik tenminste wel. En dan is voor mij zo'n troost dat de Heere zelfs die gemeente nodigt en Zijn genade biedt."
Afval
Wat hem nog altijd aanspreekt in de pinkstergemeenten, is de vrijheid. Wat hem in toenemende mate benauwt, is de invloed van de charismatische beweging. „Vooral door mensen als John Wimber. Je ziet een doorvloeien met Rome, een relativering van het Woord die subtiel ook in pinksterkring binnensluipt. Men doet of het werk van de Heilige Geest oncontroleerbaar is.
Dat is niet waar. De Heilige Geest doet niks anders dan wat Jezus Christus gedaan en gezegd heeft. Dat maakt Hij ons bekend en dat is wel degelijk controleerbaar." De wereldwijde opmars van de charismatische beweging, die ten onrechte vaak op één hoop wordt gegooid met alle pinksterkringen, ziet Frinsel als een teken van de eindtijd. Terwijl in reformatorische kring steeds vaker wordt gesproken over een komende opwekking, is deze pinksterprediker van mening dat de grote afval aanstaande is.
Zwartkijkers
„Begrijp me goed, er zullen altijd mensen tot bekering komen. We kunnen ons geen voorstelling maken van Gods goedheid. Maar de bloeitijd is voorbij. De Heere Jezus zegt: je weet het weersvooruitzicht vast te stellen, omdat je let op de tekenen des hemels, maar de tekenen der tijden weet je niet te onderkennen.
Wij kunnen aan de tekenen van de tijd zien, dat de bloeitijd voor de kerk achter ons ligt. Zeker voor Europa ben ik somber gestemd. Vooral wij zijn geweldig gezegend geweest. Eeuwenlang was Nederland een calvinistisch land, een land waar het Evangelie weerklonk als nergens op aarde. Dat heeft zijn vruchten gedragen. De Reformatie heeft ons volksleven gestempeld en doortrokken. Dat is nu afgelopen.
Vandaag spugen de mensen het Woord uit en worden ze overgegeven aan een verwerpelijk denken. Het kwade wordt goed genoemd en het goede kwaad. Zonde ziet men als het ouwe corset dat die christenen je iedere keer weer proberen aan te trekken. De mens is echt zo slecht niet. Hij krijgt het waarachtig wel voor mekaar.
Als die paar zwartkijkers maar eens opgeruimd zijn, lui zoals ik bij voorbeeld, die nog geloven dat de mens geneigd is tot alle kwaad en gered moet worden."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 31 december 1991
Terdege | 72 Pagina's