DR. M.H.A. VAN DER VALK (1866-1954): EEN MERKWAARDIGE, ZEER GELEERDE PREDI
Inleiding
In onderstaand artikel willen we een aantal belangwekkende zaken uit de geschriften van dr. M.H.A. van der Valk, een zeer geleerde, maar wel merkwaardige predikant, voor het voetlicht halen. Als predikant zullen weinigen hem nog kennen. Zijn prediking wordt gekarakteriseerd als een "uitgesproken Christocentrische, gereformeerde prediking", maar een bevindelijk-gereformeerd prediker is hij niet geweest. Bij het kerkvolk was hij geacht vanwege zijn charismatische spreekgave en merkwaardige tekstkeuzes. Het verhaal gaat dat hij in Grand Rapids vanwege de grote toeloop niet bij de preekstoel kon komen. Uiteindelijk is hij via het tuimelraam naar binnen geklommen om vervolgens improviserend te spreken over de tekst uit Johannes 10 vers 1: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar.
Op zijn levenswandel was helaas lange tijd wel het een en ander aan te merken 1 ^. Op een gegeven moment moest hij zelfs - op grond van het zevende gebod - als predikant afgezet worden (1908), maar jaren later is hij, na schuldbelijdenis te hebben gedaan, weer volledig in het ambt hersteld (1941).
Deze onbekende Van der Valk heeft een flink aantal geschriften nagelaten. Geschriften waarin passages voorkomen die ook nu nog de moeite van het lezen waard zijn. Hij schreef enkele werken tegen de sekte der Mormonen, hij gaf een brochure tegen de Olympische spelen uit, hij publiceerde onder de titel Bijhei, oorlog, vrede (1932) een boekje waarin hij de socialistische c.q. humanistische ontwapeningspolitiek weerlegde, en hij liet onder de titel Pro of contra de doodstraf? (1946) een brochure verschijnen waarin hij de argumenten tegen de doodstraf weersprak. Ook schreef hij over het getal 666, over de grote rode draak en over de naderende antichrist in het licht van de wereldcrisis. Horafugit, mors venit, umbra cedit, lux manet, wat zoveel betekent als: 'Het uur vliegt heen, de dood genaakt, de schaduw verdwijnt, het Licht (Christus) blijft' 2) . In totaal heeft hij ongeveer 30 geschriften op zijn naam staan. Uit die geschriften zullen we het een en ander citeren, maar eerst willen we in het kort de levensgang van hem en zijn vader bezien.
Zijn vader
Marchinus Hyminus Arnoldus (in de volksmond werd hij Chien genoemd) van der Valk werd op 4 oktober 1866 te Rotterdam geboren als tweede kind van Leendert van der Valk (1838-1910) en Hendrikje Langen (1842-1909), die in totaal tien kinderen kregen. Leendert van der Valk 3) was predikant bij de enkele jaren daarvoor aan de Goudsche weg te Rotterdam geïnstitueerde Gereformeerde Kerk onder het Kruis, een afsplitsing van de gemeente van ds. C. van den Oever. Tijdens zijn bediening kwam deze gemeente tot bloei. J.H. Landwehr typeert hem als "een spreker die de Schrift op treffende en duidelijke wijze kon uitleggen, die met vuur en geestdrift zijn arbeid verrichte" en "die zijne hoorders ongemeen kon boeien" 4 ^.
In 1869 nam deze met veel kanselgaven begaafde predikant een beroep aan naar de kleine Christelijk Gereformeerde Kerk van Delft, waar hij tot 1892 zou blijven. Ook hier groeide de gemeente. Zoon Chien bracht hier het grootste gedeelte van zijn jeugd door. Hij bezocht er onder andere het stedelijk gymnasium.
In juni 1892 - het jaar waarin de vereniging plaatsvond tussen de dolerenden en de Christelijk gereformeerden - vertrok ds. Van der Valk sr. naar de Gereformeerde Kerk van Scheveningen. Chien was toen al niet meer thuis, althans hij studeerde vanaf 1886 tot 20 juli 1892 aan de Theologische School te Kampen.
In Scheveningen spande ds. Van der Valk zich bijzonder in voor het lichamelijk en geestelijk welzijn van de vissers. Op zijn initiatief benoemden de gereformeerde kerken van diverse Nederlandse vissersplaatsen deputaten voor een 'kerk- en hospitaalschip'. Ook nam hij het initiatief om te Lerwick in Schotland kerkdiensten
te beleggen voor de Nederlandse haringvissers die in de eerste weken van het haringseizoen daar de zondag doorbrachten. Een Schotse kerk stelde haar bedehuis daarvoor beschikbaar.
Daarnaast trok ds. Van der Valk zich het lot van de Zuid-Afrikaanse boeren aan. Hij onderhield contacten met hun president, de bekende Paul Kruger. Reeds in de periode toen Van der Valk predikant te Delft was, had Kruger een paar weken bij hem gelogeerd. En toen deze eind 1900 vanuit Zuid-Afrika met een door koningin Wilhelmina gestuurd schip naar Nederland werd gehaald en als balling een tijdlang in Scheveningen woonde, bezocht hij ook ds. Van der Valk en stelde hij zich gedurig onder zijn gehoor 5) .
In 1904 nam ds. Van der Valk een beroep aan naar de Gereformeerde Kerk van Oosterbeek. Dit werd zijn laatste gemeente. Op 13 januari 1910 overleed hij daar.
Journalist en politicus
Was zijn vader een toonbeeld geweest van zachtheid, goedheid, vredelievendheid, lijdzaamheid en geduldige toewijding, zijn zoon Chien leek wel een beetje het tegenovergestelde. Nadat hij op 20 juli 1892 voor zijn kandidaatsexamen aan de Theologische School van Kampen was geslaagd, werd hij door vier gemeentes beroepen. Het beroep naar Aarlanderveen nam hij aan. Er werden echter klachten ingediend over zijn gedrag, zowel kerkelijk als persoonlijk. Een belangrijke klacht was dat hij eerst geprobeerd zou hebben om via de Nederlandse Hervormde Kerk predikant te worden in Nederlands-Indië. De Dolerenden, die nog maar enkele jaren geleden de Hervormde Kerk hadden verlaten, vielen hierover. De kerkenraad besloot om deze en wellicht ook om andere redenen niet tot bevestiging over te gaan en kandidaat Van der Valk werd min of meer geschorst. Een deel van de gemeente was het hiermee beslist niet eens en richtte uiteindelijk daarom in Aarlanderveen samen met Van der Valk een Christelijk Gereformeerde Kerk op. Van der Valk werd echter bij de Christelijk-Gereformeerden niet als kandidaat toegelaten, mede omdat de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Aarlanderveen een brief met allerlei al dan niet terechte beschuldigingen over zijn levenswandel naar de examencommissie stuurde 6) . Van der Valk liet Aarlanderveen toen los en vertoefde vervolgens enige tijd in Langerak (1894), waar hij eerder al beroepen was en waar hij nu als voorganger weer optrad in de Gereformeerde Kerk. Maar gezien het feit dat hij in de Gereformeerde Kerk als kandidaat geschorst was, werd het ook daar niets.
In toenemende mate ging hij zich nu wijden aan de journalistiek en de politiek. Hij werkte onder meer mee aan de Protestantsche Noordbrabanter, een Christelijk regionaal weekblad, en trad vervolgens, na verhuisd te zijn naar de stad Groningen, toe tot de hoofdredactie van de antirevolutionaire Nieuwe Provinciale Groninger Courant. In 1897 stelde hij zich aldaar bij de Tweede Kamerverkiezingen kandidaat voor de AR en in 1898 was hij dit ook bij de Provinciale verkiezingen. Alhoewel hij door zijn welbespraaktheid best veel stemmen kreeg, behaalde hij in beide gevallen toch geen zetel. Dr. Abr. Kuyper wilde hem in 1897 als zijn secretaris aanstellen, maar dat aanbod sloeg Van der Valk af 7) .
In die tijd maakte de inmiddels getrouwde Van der Valk - zijn vrouw heette Geertje Wieringa en was een dochter van een rijke landbouwer - ook tweemaal een tournee door de Verenigde Staten. Hij hield daar vele lezingen en nam aan de zijde van de Democraten in menige staat deel aan de verkiezingscampagne voor een nieuwe president.
Murmerwoude en Dantumawoude
Eenmaal terug in Nederland ondernam hij opnieuw pogingen met betuigingen van berouw om predikant te worden in de Gereformeerde Kerk. In de zomer van 1898 werd hij door de provinciale synode van de Gereformeerde Kerken in Zuid-Holland weer beroepbaar gesteld. Het op hem uitgebrachte beroep van de kerk van Murmerwoude in Friesland nam hij aan, maar de classis Dokkum had twijfels over hem en stelde daarom eerst een nader onderzoek in. De uitslag daarvan was evenwel dat Van der Valk toch geëxamineerd kon worden, wat op 19 oktober 1899 plaatsvond. Zijn examen
bevredigde de broeders echter niet. Besloten werd tot een herexamen in de dogmatiek. Vreemd, daar Van der Valk bekend stond als zeer scherpzinnig. De gemeenteleden van Murmerwoude waren van mening dat hier over de rug van Van der Valk een strijd werd gestreden tussen de dolerenden en afgescheidenen. Van geruchten over zijn levenswandel waren zij aanvankelijk onwetend, omdat de kerkenraad die achtergehouden had. Toen er tegen hem vanuit de Christelijk Gereformeerde kerkenraad van Delft een ernstige, maar niet ten volle bewezen klacht werd ingediend, besloot de classis om Van der Valk geen herexamen meer af te nemen. Een minderheid van de kerkenraad kon zich hierin niet vinden. Op een op 18 januari 1900 gehouden gemeenteavond escaleerde de zaak. Ouderling Tjeerd Visser vond dat men de zaak Van der Valk nog zwarter maakte. Visser geloofde in de onschuld van Van der Valk en beschuldigde de dolerende groep van ongeoorloofde methoden. Helaas kwamen de problemen op straat terecht. De kranten schreven er over. Een en ander mondde uiteindelijk uit in een scheuring. Ouderling Visser richtte met het uitgetreden deel van de gemeente de Christelijk Gereformeerde Kerk te Dantumawoude op (Dantumawoude is later met de dichtbij gelegen dorpen Akkerwoude en Murmerwoude samengevoegd tot het huidige dorp Damwoude). Een en ander is uitvoerig beschreven in het jubileumboek van de Christelijk Gereformeerde Kerk te Damwoude 8) .
Predikant
De al enige tijd in Dantumawoude wonende kandidaat Van der Valk had op 13 januari 1900 schriftelijk aan de kerkenraad te kennen gegeven dat hij "ontslagen wilde worden van het beroep". Hij vertrok uit Dantumawoude nog voordat de genoemde gemeenteavond werd gehouden en reisde met zijn gezin - hij had inmiddels twee kinderen - voor de derde maal naar de Verenigde Staten, waar maar liefst vier gemeenten een beroep op deze welbespraakte theoloog en politicus uitbrachten. Van der Valk werd toegelaten tot de Presbyterian Church en deed reeds op 25 februari 1900 zijn intrede in de gemeente van Muskegon. Daar sloeg hij in 1902 een benoeming tot hoogleraar af, omdat 'familieomstandigheden' hem noopten naar Nederland terug te keren. Eenmaal in Nederland voegde hij zich bij de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij werd predikant te Boxtel (28 januari 1903) 9) en vervolgens te Oud-Beijerland (11 januari 1904). Te Oud-Beijerland trok hij zeer de aandacht, niet alleen door zijn kanselgaven, maar ook als redacteur van bladen en als auteur van preken en andere geschriften. De echtelijke band tussen hem en zijn vrouw werd echter steeds losser, wat in 1908 op een scheiding uitliep. Wegens "onchristelijke wandel" werd hij in datzelfde jaar door de synode uit zijn ambt ontzet en werd hem het lidmaatschap van de Nederlandse Hervormde Kerk ontnomen 10) . Hij hertrouwde vrijwel direct met de veel jongere Sara Beatrix Bongers, met wie hij 45 jaar lang een gelukkig huwelijk zou hebben. Het preken zette hij op eigen houtje voort te Rotterdam- Hilligersberg. Al snel kwam daar een Presbyteriaanse gemeente tot stand die hem beriep. Op 20 september 1908 preekte hij er intrede. Een jaar later werd een eigen kerkgebouw, 'De Hoop', in gebruik genomen dat plaats bood aan maar liefst 450 personen! Hierin zou de gemeente onder leiding van ds. Van der Valk tot aan het bombardement in mei 1940 kerken. De diensten werden steeds druk bezocht, mede omdat er regelmatig geïnteresseerde buitenstanders naar hem kwamen luisteren. Toch was Van der Valk niet geheel gelukkig met zijn kerkelijk isolement. Hij ondernam daarom pogingen om weer toegelaten te worden tot een kerkverband. In 1938 maakte de hervormde kerkenraad van Hilligersberg, nadat hij schuldbelijdenis had gedaan, hem weer lid van de Nederlandse Hervormde Kerk. En op 31 juli 1941 nam de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk het eenstemmige besluit om Van der Valk geheel te rehabiliteren en in het ambt te herstellen. Een groot gedeelte van zijn gemeente ging met hem mee over naar de Nederlandse Hervormde Kerk. Nog jarenlang zou hij als emeritus predikant de hervormde kansels beklimmen, tot hij niet meer kon. Op 29 januari 1954 overleed hij in de Rumptse pastorie, waar zijn zoon in-
middels predikant was geworden. Deze zoon, Marchinus H.A.L.H. van der Valk, was het enige kind uit zijn tweede huwelijk. Uit zijn eerste huwelijk had hij twee dochters en vier zonen, die geleerde heren werden.
Zijn geschriften
Na deze korte beschrijving van zijn leven dat helaas een tijdlang niet sierlijk is geweest - daarin prijzen we hem zeker niet! - , willen we nu onze aandacht richten op zijn pennenvruchten. Daar gaat het ons met name om. Zijn brochures en boeken werden vroeger vrij veel gelezen. Uit de inhoud van zijn geschriften bleek zijn belezenheid en zijn vertrouwdheid met klassieke en moderne talen U) . Een aantal van zijn geschriften willen we hier specifiek noemen.
De Mormonen
Meest bekend waren en zijn waarschijnlijk zijn boeken en brochures tegen de sekte der mormonen. Hij schreef: De profeet der Mormonen, Joseph Smith jr. (1921), De Mormoonsche leer (z.j.), Mormonendom is Anti- Christendom (z.j.) en De Mormonen. Hun profeet, leer en leven (1924). Dit laatste werk 12) is een zogenaamd 'volksboekje' over de mormonen dat hij op verzoek van de bekende uitgever J.H. Kok schreef en dat in veel opzichten een samenvatting is van het eerstgenoemde, meer wetenschappelijke werk, dat ook in het Duits vertaald is.
Tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten was hij meermalen met de mormonen in aanraking gekomen. Dit had ertoe geleid dat hij een uitgebreide studie van deze sekte had gemaakt. Hierdoor werd hij in zijn tijd beschouwd ais een kenner van de mormonen bij uitstek.
In zijn boeken geeft hij niet alleen een beschrijving van hun godsdienst, maar hij waarschuwt er ook tegen en hij wijst de bedriegerijen en goddeloosheden in deze godsdienst aan. Het mormonisme is feitelijk een verbastering en karikatuur van het Christendom. Het is een godsdienst waarin mohammedaanse, heidense en Christelijke elementen door elkaar vermengd zijn. Deze door Joseph Smith in 1830 gestichte sekte noemt zich officieel: 'Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste dagen' (ter onderscheiding van de heiligen uit vroeger dagen). Smith meende dat hij door God was uitverkoren om de oorspronkelijke vroegchristelijke kerk opnieuw op aarde te vestigen. Hij vestigde echter een kerk met een geheel andere leer. Hij leerde bijvoorbeeld eerst wel dat er één God was, bestaande in drie Personen, maar later preekte hij volgens Van der Valk het meergodendom. Een andere dwaling van hem was dat niet alleen de Zoon, maar ook de Vader een menselijk lichaam had.
Naast de Bijbel hebben de mormonen nog drie 'heilige' geschriften, waarvan het Boek van mormon het bekendste is. Volgens de mormonen zou Smith van de engel Moroni instructies gekregen hebben om een eeuwenoude kroniek te vertalen die geschreven was op gouden platen en die de engel hem in een heuvel had laten vinden. Zijn 'vertaling', die hij uitgaf als het Boek van mormon, bevatte een beschrijving van de vermeende zending van Christus - na Zijn hemelvaart - op het Amerikaanse continent en een beschrijving van de Amerikaanse beschaving van 2200 voor Christus tot 420 na Christus. Volgens Van der Valk is Smith echter niet alleen de vertaler, hij is ook de auteur van dit geschrift. Hij schrijft voornamelijk over zichzelf. "Zijn boek is één doorlopende zelfverheerlijking", aldus Van der Valk, en staat bol van tegenstrijdigheden en onjuistheden. Wat de Bijbel betreft die de mormonen hebben, Van der Valk toont aan dat het een verbasterde Bijbel is die door Smith aangevuld is met onder andere profetieën die op hemzelf slaan.
Verder gaat Van der Valk onder meer in op de mormoonse dwalingen als het dopen voor de doden en het sluiten van huwelijken voor tijd en eeuwigheid, alsmede op het wassen en reinigen van de tempelgangers en het zalven en het ontvangen van merk- of kentekens en
van een nieuwe naam voor het hiernamaals. Vanwege polygamie, het zogenaamde verzegelen van meer vrouwen aan één man, zijn de mormonen een tijdlang in een deel van de VS vervolgd, waardoor zij uitweken naar de voor hen veilige staat Utah, waar thans nog hun hoofdkwartier gevestigd is (Salt Lake City). Later werd officieel de veelwijverij binnen de kerk verboden, maar officieus hier en daar nog toegestaan.
Al met al waarschuwt Van der Valk terecht om zich niet met deze sekte in te laten.
De doodstraf
Kort na de Tweede Wereldoorlog laat Van der Valk een brochure over de doodstraf 13 ) verschijnen "ter gezegende nagedachtenis van hen en haar die vielen in 1940-1945". De titel van zijn brochure, die reeds na 4 maanden herdrukt is, luidt: Pro of contra de doodstraf? (1946). In het eerste hoofdstuk wijst hij erop dat alle volken van oudsher op moordenaars en volslagen misdadigers de doodstraf toegepast hebben, ook de volken die door het Christendom gekerstend waren. Pas in 1764 komt hierin een omkering door het boek van de Italiaanse filosoof en politicus Cesare Beccaria (1738-1794), getiteld: Dei Delitti e delle Pene (Overtredingen en straffen). De gedachtegang in dit boek wordt gevoed door het humanisme. Uitgebreid behandelt Van der Valk deze materie in het tweede hoofdstuk van zijn brochure. Hij haalt onder meer Hugo de Groot aan, die het boek De jure belli ac pacis (Over het recht van oorlog en vrede) heeft geschreven. Ook De Groot was een humanist. Hugo de Groot zag niet in dat de Goddelijke straf en de straf door de overheid in beginsel één zijn. Eén, omdat God het zwaard in de hand van Zijn dienaresse, de overheid, heeft gelegd om het kwaad op aarde te straffen en te wreken. De in Genesis 9:6 aan haar gegeven opdracht en de door Paulus beschreven positie van de overheid als Gods dienaresse vormen de grond van haar recht en plicht tot straffen. Het dualisme, het niet in eikaars verlengde zien liggen van de Goddelijke straffen en het straffen door de overheid, is kenmerkend voor het humanisme, "dat geen raad weet met de verhouding van de mens tot God en van de mens tot zijn naaste".
Overigens wilde Van der Valk niet alles goed praten wat er in het verleden geschied was. De procesgang was in het verleden lang niet altijd zorgvuldig geweest, met als gevolg dat er door corruptie, omkoperij, familiehaat enz. ook wel onschuldigen veroordeeld zijn. En de wijze waarop de doodstraf werd uitgevoerd, was vaak onmenselijk wreed. Een ander punt was dat de openbare executies niet zelden volksvermaken waren. Zo zijn er dan sinds de moord op Kaïn gruwelijke dingen gebeurd. Maar het is opmerkelijk, aldus Van der Valk,
"dat die snode misdrijven van afschuwelijke verbastering der zeden aangevangen zijn in het geslacht van Kaïn. Dat begon met een moord en eindigde met 'Het lied van de moord'. Het was Lamech die pochend, brallend, uitdagend voor zijn beide vrou wen dit lied (...) zong: 'Ada en Zilla, hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech, luistert naar mijn zang: een man dood ik om een wond en een jongen om een striem'. Moest Kaïn zevenvoudig gewroken worden, Lamech zal dat zevenenzeventig maal doen (Gen. 4:23-24). (...) Hij, de bloeddorstige, vermetele, woeste, overmoedige bruut, spreekt het duidelijk uit: niet wat God eist, maar wat ik wil en doe, is recht. Zo werd het verval van het godsdienstig leven in de Kaïnietische linie de ontwrichting van de cultuur en beschaving (...). Principieel staat hiermee in verband de ontaarding van de bloedwraak; het 'ius talionis' (het recht van de strenge wedervergelding) en de 'vendetta' (een vorm van eigen recht dat vooral in Zuid-Europa inheems is), en aanleiding gaf en geeft tot eindeloze twisten die gehele families uitroeien en ganse dorpen verwoesten".
Argumenten tegen de doodstraf weerlegd
In het derde hoofdstuk noemt en weerlegt Van der Valk een reeks argumenten die vaak door tegenstanders van de doodstraf worden aangevoerd. Onder andere gaat hij in op de volgende argumenten:
1) De mens mag niet over het leven van zijn naaste beschikken. Van der Valk brengt hiertegen in dat dit ten aanzien van de overheid niet opgaat, want "nooit kan de misdadiger, al moet hij de rechtmatigheid van zijn schuld erkennen, zichzelf straffen; hij moet de straf aan de rechter overlaten, daar hij aan de overheid onderworpen is. Een moordenaar mag ook niet de hand aan zijn eigen leven slaan (...), daar hij geen recht over zijn leven heeft".
2) De doodstraf is onherstelbaar, terwijl de rechter kan dwalen. Door veel tegenstanders van de doodstraf wordt dit vaak als hoofdargument aangevoerd. Maar uit de statistieken blijkt, aldus Van der Valk, dat rechterlijke dwalingen niet veel voorkomen, zeker tegenwoordig niet meer. Verder brengt hij onder meer dit vragenderwijs tegen het genoemde argument in: "Heeft Golgotha ons niets te zeggen, waar tegen alle recht en rede in, door valse en onrechtvaardige rechters de Zoon van de levende God aan het kruis is genageld? Daar was het: summum ius, summa iniuria (het hoogste recht, het grootste onrecht), maar waar de keerzijde - Jezus Christus, stervend voor de Zijnen - de allergrootste gelukzaligheid aanbracht".
Van der Valk wil er kennelijk op wijzen dat dit grootste onrecht, gelegen in het ter dood veroordelen van de geheel onschuldige Christus door de burgerlijke rechter, nergens in de Schrift als een argument of oproep tegen het opleggen van de doodstraf wordt gebruikt.
3) De doodstraf is weinig afschrikwekkend. Van der Valk brengt hiertegen in dat in diverse landen de toestand met betrekking tot de criminaliteit door toepassing van de doodstraf aanmerkelijk verbeterd is. Tevens bewijst hij de afschrikkende werking van de doodstraf uit de Schrift. In Deuteronomium 13 vers 6-11 lezen we over personen die anderen trachten te verleiden tot afgodendienst. Zulke personen moesten volgens de Mozaïsche wet gestenigd worden, opdat, zo zegt de Schrift dan, gans Israël het hore en vreze, en niet voortvare te doen naar dit boze stuk in het midden van u.
4) De doodstraf geeft geen voldoende gelegenheid tot bekering of verbetering. Dit argument berust volgens Van der Valk op "de finale miskenning van het wezen van de straf. De bekering, de verbetering komt pas in de tweede plaats aan de orde". Dus niet zoals "de wijsgeer Seneca leerde: 'geen verstandig mens straft, omdat gezondigd is, maar opdat niet meer kan gezondigd worden, want wat misdreven is, kan niet meer ongedaan gemaakt, maar het toekomende kwaad verhinderd worden'. Nee, "eerst het recht Gods, dan het welzijn van de mens. Het is zelfs bekend genoeg dat gevangenisstraf, ook de levenslange, in slechts zeldzame gevallen bekering brengt (...). Bovendien heeft de ervaring geleerd, ook door mij beleefd in Amerika, dat juist de ontzaglijke angst om binnen enkele dagen of uren te zullen worden geëxecuteerd, voor menigeen het middel is geweest tot bekering. Afgedacht ook daarvan mag in geen geval de eer, de rechtvaardigheid en de heiligheid Gods achtergesteld en genegeerd worden om daardoor zogenaamd een mens te redden. De doodstraf is immers niet allereerst als daad van bescherming van de mensen, als afschrikwekkend voorbeeld, nog minder als wraakzucht (vendetta, lynchen enz.), uit te voeren, maar enkel en alleen om de eis die God heeft gesteld (Gen. 9:6)".
5) Men moet zeventigmaal zevenmaal vergeven. Van der Valk: "Dit argument grondt zich op het onderhoud van Jezus en Petrus in Mattheüs 18 vers 21-22". Petrus vroeg daar aan zijn Meester: Heere, hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zevenmaal? Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zevenmaal. "Dit antwoord bedoelt", aldus Van der Valk, "dat het hart van de mens tegen wie men iets misdreven heeft, onbegrensd bewogen moet zijn tot schuldvergiffenis, zeker op het terrein van het godsdienstige leven (kerkleven), maar bij uitbreiding ook tegenover ieder ander, want waarachtige vergevensgezindheid is iets te mogen hebben van Gods barmhartigheid. Doch dit kan nooit een argument zijn tegen de doodstraf, want hierbij gaat het allereerst en feitelijk alleen om het recht Gods. Men kan Zijn liefde, Zijn vergevensgezindheid niet uitspelen tegen Zijn heilig en soeverein recht. Men denke eraan dat Jezus de moordenaar wel het paradijs belooft, maar hem laat hangen in zijn verschrikkelijke pijnen, ook nadat Hijzelf al de geest gegeven heeft. Het recht Gods en de verleende genade maken hier een 'goede tred'."
"Wanneer wij nu alle argumenten samenvatten, zien we zeer duidelijk", aldus Van der Valk, "dat het streven van" de tegenstanders van de doodstraf "is om het zwaartepunt van God naar de mens te verleggen. De Schepper van hemel en aarde wordt volkomen uitgeschakeld; Hij heeft niets te vertellen. Met Zijn heiligheid, rechtvaardigheid, reinheid, soevereiniteit wordt niet de minste rekening gehouden. Wat men in die kringen van God weet, is dat er ergens in de Schrift staat - waar dat weten ze niet - dat God liefde is en op die liefde appelleert men en verder is God overbodig (...). Het oorzakelijk verband tussen zonde, schuld en straf (...) erkent men niet". Kortom, men wil barmhartigheid bewijzen ten koste van het recht Gods.
De doodstraf: een Goddelijk bevel
In het vierde en laatste hoofdstuk van zijn brochure bespreekt Van der Valk de doodstraf als eis van het Goddelijk recht. Eerst lepelt hij de resultaten van een opiniepeiling uit 1946 op. Uit die peiling bleek dat toen - kort na de Tweede Wereldoorlog - een ruime meerderheid van de Nederlandse bevolking (73%) er voor was dat "de ergste politieke misdadigers", te weten zij die beulen geweest waren in concentratiekampen, de doodstraf zouden krijgen. Ook de Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk sprak zich in die tijd met 36 tegen 9 stemmen voor de doodstraf uit, in het geval er sprake was van zeer zware schuld. De Synode achtte zich namelijk "gerechtigd en geroepen de volgende uitspraak te doen: 'Zij verklaart dat de overheid als dienaresse Gods, zich gesteld ziende voor de taak de gerechtigheid te handhaven en de daarop gepleegde inbreuken te bestraffen, naar Gods Woord het recht heeft in geval van zeer zware schuld de doodstraf toe te passen'." Van der Valk merkt hierbij terecht op dat hij liever had gezien "dat de Synode beslister uitspraak had gedaan". Zij had moeten stellen "dat het bij de doodstraf gaat om het Goddelijke recht dat de doodstraf eist op het misdrijf van de moordenaar". Dat zou Schriftuurlijk geweest zijn, wat Van der Valk vervolgens zowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament bewijst.
Uit het Oude Testament
Als bewijs uit het Oude Testament dat de moedwillige moordenaar door de overheid met de dood gestraft dient te worden, wijst Van der Valk met name op de bekende, reeds aangehaalde tekst uit Genesis 9 vers 6: Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den men naar Zijn beeld gemaakt. "In deze (...) woorden komt duidelijk uit", zo schrijft hij, "dat de toepassing van de doodstraf (...) een Goddelijk bevel, een ordonnantie" is. Ja, "het is de grondwet voor het levensrecht en voor de doodstraf van hem die zich aan die levenswet vergrijpt. Godsdienst en recht worden hierdoor innig aan elkaar verbonden". Dit bevel, gegeven aan het tweede mens dom en daarom geldig voor alle volken, zowel voor Jood als voor heiden, heeft God "nooit ingetrokken!". Ook Luther beschouwde volgens Van der Valk deze tekst als "de bron, waar al het burgerlijke recht en het volkenrecht uit ontspringt". Maar niet alleen deze tekst, feitelijk gaat het gehele Oude Testament uit van "de gedachte dat de doodstraf moet worden toegepast op de moordenaar". Als hieraan geen recht gedaan wordt, dan is dat onrecht.
Uit het Nieuwe Testament
s Als het gaat over bewijzen uit het Nieuwe Testament, dan wijst Van der Valk er in de eerste plaats op dat Christus niet gekomen is om de Wet of de Profeten te ontbinden, maar om die te vervullen (Matth. 5:17). "Dat kon ook niet anders, daar de Mozaïsche wet de geopenbaarde wil van God bevat", die eeuwigdurend en onveranderlijk is. "Met de talloze uitspraken van de Zone Gods in de hand waarin verwezen wordt naar 'de Schrift', 'de Schriften', 'de Wet', 'Mozes' (...) enz., moet iedereen toestemmen dat Hij het normatief karakter van het Oude Testament heeft vastgesteld en dus voor ieder mens een steeds verbindende kracht heeft". In de tweede plaats verdient het opmerking dat de Heere Jezus geen enkel pleidooi heeft gehouden voor afschaffing van de doodstraf. Integendeel zelfs! Leerden de farizeeën en schriftgeleerden dat slechts hij wie doodt, strafbaar zal zijn door het gericht (Matth. 5:21b), Christus leerde dat iemand die tegen zijn broeder zei: Gij dwaas!, vanwege die zonde strafbaar zou zijn door het helse vuur. "Die allerontzettendste straf, waaraan nimmermeer een einde kan komen (...), heeft Christus gedreigd, waarbij vergeleken de doodstraf een kleinigheid is", aldus Van der Valk. Als hier Christus met een zwaardere straf dan de doodstraf dreigt, dan heeft Hij zeker de doodstraf niet als een te zware of onbarmhartige straf afgeschaft, wil Van der Valk eigenlijk zeggen. "Vooral verdient" hier "onze aandacht dat Hij het Goddelijk wetsgebod niet krachteloos maakt, niet verwerpt, en dus niet zegt: Tk ben tegen de doodstraf."
Als tegenwerping brengt men wel hiertegen in dat de woorden die Jezus in Gethsemané tot Petrus sprak: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan (Matth. 26:52). Van der Valk: "Deze uitspraak wil men dan tot een algemeen voorschrift maken tegen de doodstraf, oorlog enz., maar dit is om tweeërlei reden volkomen in strijd met wat Christus heeft bedoeld. Ten eerste blijkt uit het verband dat Hij door dit spreken enkel en alleen het oog had op het gebruik maken van wereldlijk geweld in de dienst van Zijn Koninkrijk, gelijk Hij tot Pilatus zou zeggen: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zo zouden Mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier (Joh. 18:36). (...)
Tevens zij erop gewezen dat de Heiland Zich vlak daarop tot de overheidspersonen wendend die gekomen waren om Hem gevangen te nemen, zo scherp mogelijk zegt: Gij zijt uitgegaan als tegen een moordenaar, met zwaarden en stokken (Matth. 26:55). In deze woorden ligt tweeërlei opgesloten: ten eerste dat Jezus het recht van de overheid erkent om van wapengeweld gebruik te maken en, zoals toen gebruik was, ook de doodstraf toe te passen. En ten tweede dat Hij hier als in één adem twee terreinen afbakent en van elkaar isoleert: het terrein van de kerk en het terrein van de staat, wat beider machtsbevoegdheid aangaat; derhalve: de potestas ecclesiastica (de kerkelijke machtsbevoegdheid) en de potestas gladii (de macht van de overheid of zoals het letterlijk luidt: de macht van het zwaard). Het is dus zonneklaar: tot de machtsbevoegdheid van de kerk behoort het zwaard niet, tot die van de overheid wel". De bekendste klassieke tekst in het Nieuwe Testament die voor de doodstraf pleit, is van Paulus als hij schrijft in Romeinen 13:4 dat de overheid het zwaard niet tevergeefs draagt; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene die kwaad doet. "Het zwaard is het zinnebeeld van de straffende gerechtigheid, niet tevergeefs, als tot een ijdele vertoning, maar om te gebruiken waar het nodig is. Het zwaard is (Hand. 8:3, 12:2, 16:27) dus het instrument om de doodstraf toe te passen; en in de woorden niet tevergeefs ligt opgesloten dat dit niet alleen het recht der magistraat is, maar ook haar plicht", aldus een door Van der Valk geciteerde roomse exegeet. Deze Bijbeltekst geeft niet het persoonlijk gevoelen van Paulus weer, maar is "van de Heilige Geest en daarom als een ontzaglijk berggevaarte, hetwelk door 's mensen handen onmogelijk kan ingedeukt worden". Van der Valk wil hiermee feitelijk zeggen: 'deze vaste en Goddelijke waarheid is zo'n helder bewijs voor de doodstraf dat men er onmogelijk langsheen of omheen kan'.
Verder wijst Van der Valk op Openbaring 6 vers 10, waar we lezen: Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? "Bedenken we hierbij dat hier sprake is van afgeslachte, doodgemartelde getuigen des Heeren die de aardse loopbaan hebben geëindigd, de zaligheid zijn ingegaan, dus zonder zonde zijn in gedachte, woord en daad. Zij schreeuwen om wraak, niet om persoonlijke, maar om de toepassing van de gerechtigheid Gods, die vergelding eist voor het gestorte bloed van deze martelaren, om wat in hen de Drie-enige God is aangedaan. Wanneer zo de hemellingen schreeuwen tot de Heere om wraak, wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij dan meedoen met hen die het recht, de reinheid en de heiligheid Gods aanranden, van Hem Die nooit onrechtvaardig is" en "van Wie Psalm 145 vers 17 getuigt: De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen, en goedertieren in al Zijn werken (...)?
Zo is er [dan] voor de misdadiger die anderen om het leven bracht, geen andere rechtspraak mogelijk dan de doodstraf, doch die, eer hij geëxecuteerd wordt, genade kan inroepen als de tollenaar met de bede: O God, wees mij zondaar genadig! Eerst het Goddelijk recht tegenover de misdadiger gehandhaafd om hem te veroordelen en dan te executeren, maar hem tegelijk verkondigd dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden".
Tot zover ds. Van der Valk over de doodstraf. Duidelijk is in ieder geval dat de overheid volgens hem niet alleen het recht, maar ook de dure plicht heeft om moordenaars met de dood te straffen.
De grote rode draak
Van der Valks belangstelling ging ook uit naar het boek Openbaring. Hij interesseerde zich voor het wereldeinde, een neiging die in deze jaren meer voorkwam en voortkwam uit een pessimistische wereldvisie die onder meer in Oswald Spenglers populaire boek Der Untergang des Abendlandes (1922) werd verkondigd. Tegen deze achtergrond schreef Van der Valk: De groote roode Draak. Satanalogie en Daemonologie (1925),
De naderende Antichrist in het licht van de Wereldcrisis (1931) en Het (wondere) getal 666 (z.j.). Helaas laat hij in deze werken de klassiek gereformeerde visie los dat het pausdom dé antichrist is. Niettemin schrijft hij wel behartigenswaardige dingen. In zijn brochure De groote roode Draak gaat hij uitgebreid in op wie satan is 14) . Onder andere bespreekt hij de namen van satan, waarbij opvalt dat de meeste namen ontleend zijn aan het Nieuwe Testament. Enkele voorbeelden: Abbadon (betekent verderf, staat in verband met scheool, dat is het Hebreeuwse woord voor hel), Apóllyon (verderver, tengronderichter), Beëlzebul (heer des huizes; wijst erop dat de vorst van de duivelen de mens bezeten maakt door inwoning in hem), Belial (een verschrikkelijke naam die bij uitstek aan goddelozen gegeven werd die tot afgoderij verleiden), de boze, die het geweld des doods heeft, die de gehele wereld verleidt, die zich verandert in een engel des lichts, draak (een grote rode draak), duivel (Grieks woord dat overwerpen, scheiden of verwijderen van vrienden betekent en in kwade naam brengen of belasteren), engel des afgronds, geest der wereld, de geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, geestelijke boosheden in de lucht, geweldhebbers der wereld (wereldheersers), geweldhebbers der duisternis dezer eeuw, de god dezer eeuw een briesende leeuw, leugenaar van de beginne, leugengeest (wat wijst op valse profetie en dat wijst op inwerking door satan), machten, mensenmoorder van den beginne, overste dezer wereld, satan (tegenstander van God en mensen), vader der ongelovigen, verklager der broederen, verzoeker (hij legt het op de ondergang van zijn slachtoffer aan), vijand en wolf (naar de gelijkenis van de goede Herder).
Van der Valk stelde dat de satan met de torenbouw van Babel als middelpunt van het menselijk verzet tegen God en Zijn dienst een geweldige slag sloeg. Daar in Babel vinden we het heil zoeken van de mens in de mens: Komaan, (...) laat ons een naam voor ons maken (Gen. ll:4m), tegen God en buiten God om. De grondslagen van het antichristendom - bij de verzoeking in het paradijs gelegd - werden daar verstevigd. Die grondslagen karakteriseerde en concretiseerde Van der Valk als volgt: in de eerste plaats noemt hij het rationalisme, het rekenen en berekenen door de mens, het onderscheiden en het vragen stellen om zo alles onder de loep van het verstand te leggen. In de tweede plaats het pantheïsme, de mens wil als God zijn. Hieraan verwant is het polytheïsme ofwel het dienen van vele goden en godinnen, wat kan uitlopen op atheïsme. Het derde is autolatreia, de auto-religie of zelfgodsdienst, een soort religie die de mens zelf uitdenkt, wat uiteindelijk leidt en geleid heeft tot verering van de antichrist in het laatste der dagen. Het vierde is de autonomie, de mens is eigen baas. Het vijfde is de heldencultuur en heldenverering. Te denken valt aan de vergoddelijking van de lichaamskracht en het opgaan in sport en spel. Verder noemt hij: imperialisme, despotisme, zucht naar expansie, centralisatie enz. Kortom, men streeft ernaar om de gehele wereld onder één scepter te brengen. Daarbij kan gewetensdwang niet uitblijven: de onderworpen volken worden gedwongen de godsdienst van de despoot aan te nemen. Ook is er sprake van een satanische ethiek waarbij goed en kwaad, recht en onrecht, God en mens stuivertje wisselen en waarbij de verschrikkelijke zonden van Sodom en Gomorra worden toegelaten. Alle geboden des Heeren worden opzijgezet, wat we in onze tijd zien gebeuren. Ten slotte wijst Van der Valk nog op het materialisme in haar drievoudige vorm van genotzucht, hebzucht en heerszucht, waarbij het eigen ik
op de troon wordt geplaatst en waarbij men alleen voor pracht en praal, geld en goed in de weer is. In de bovenstaande opsomming en beschrijving komt met name naar voren dat de macht van satan en de macht van de eeuw samenvallen en ook samenspannen om de mensen te verleiden met als enige doel om ze naar de hel te slepen.
666
Van der Valk heeft, zoals gezegd, ook een boekje geschreven over het getal 666, het getal van het beest (Openb. 13:18). De klassiek gereformeerde verklaring is dat dit getal ziet op het woord lateinos en alzo op de paus van rome die zich uitgeeft voor het hoofd van de Latijnse kerk, die de godsdienst in de Latijnse spraak wil gepleegd hebben en die de oude Latijnse overzetting van de Bijbel voor authentiek wil gehouden hebben (zie kanttekening 36 bij Openbaring 13:18). Van der Valk onderschrijft deze verklaring niet. Hij komt met een alternatieve verklaring. Niettemin is het ook voor hem een onloochenbare waarheid dat de antichrist gedoemd is ten onder te gaan en dat Christus zal overwinnen. "Want op hetzelfde ogenblik", zo schrijft Van der Valk 15) ,
"dat de antichristelijke mens het hoogtepunt bereikt en daarin de energie van al zijn kennen en kunnen volledig is uitgeput, hij alzo lichamelijk en geestelijk aan het einde van alles gekomen is, worden de hemelen weggeschoven als een gordijn en opgerold als een doek; en zie, daar verschijnt de verheerlijkte Christus! Dezelfde hand die eens op de wand van Belsazars paleis in steganografsch schrift [geheimschrift; HT] de raadselachtige woorden schreef: 'Mene! Mene!' zal - want hier is de wijsheid! - in vlammend schrift op het azuren firmament schrijven: 666. Zo is het Johanneisch getal [Johanneisch betekent: van Johannes; HT] de volheid van 's mensen leven en streven, zijn wereld, zijn een en zijn al, maar ook het Goddelijk: 'Tot hiertoe, en niet verder! ', en daarom zijn begin en zijn einde, zijn leven en zijn dood: het ontzettende contrast van klatergouden tijd en rampzalige eeuwigheid, van menselijke inbeelding en Goddelijke werkelijkheid.
De wereld zong (...), haar geestelijke armoede, innerlijke leegte en stereotiepe loslippigheid ten voeten uit tekenend: 'Houd er de moed maar in!', doch wij zeggen de apostel na: 'Wij hebben dan altijd goeden moed!' (2 Kor. 5:6), want Christus, de Gekruisigde, is de kracht Gods en de wijsheid Gods. Hij, (...) Die eens op aarde kwam, Gods Zoon in dienstknechts gestalte, in gedaante gevonden als een mens, op Golgotha leed en stierf, is de Overwinnaar in de strijd en geeft Zijn volk den zegen. 'Stat crux, dum volvitur mundus'! Zelfs al schudt de wereld, nog steekt in fiere rust het kruis eruit omhoog.
Van den toren, Luid en schel, Doet het klinglend klokkenspel 't Plechtig middernachtsuur horen.... 't Is verstomd! Maar de nagalm dreunt in de oren: Maranatha, Jezus komt!"
Ten slotte
In het bovenstaande hebben we iets uit de werken van ds. Van der Valk aangestipt. Een merkwaardige man die toch veel wijze dingen heeft geschreven over belangwekkende zaken. Hij heeft geschreven over het einde der eeuwen, niet zozeer op een voorspellende manier, maar meer op een verklarende manier, over het hoe en wat van het Bijbels woordgebruik. Uiteindelijk komt het er voor ons allen op aan hoe wij ten opzichte van de Heere staan. Want Gods reddingsplan geldt uiteindelijk Zijn volk, dat zichzelf er menigmaal juist buiten rekent en zich zo vaak afvraagt: waarom was het op mij gemunt, daar er duizend gaan verloren...
Ja, waarlijk, God is Isrel goed, Voor hen die rein zijn van gemoed; Hoe donker ooit Gods weg moog' wezen; Hij ziet in gunst op die Hem vrezen.
Noten:
1) In mijn bezit zijn een tweetal brieven gedateerd 16 en 19 april 1922 die een correspondentie bevatten tussen de heer A. J. van Meer, gemeentearchitect te Zevenbergen, en een roomse priester en professor aan het groot seminarie, de heer J.G. Verhaar te Warmond. Hieruit blijkt dat de levenswandel van Van der Valk niet smetteloos was.
2) M.H.A. van der Valk, Wereldraadsel en Levensraadsel, Kampen z.j., p. 131. Deze spreuk staat volgens Van der Valk op de kerktoren van de Silezische stad Bunzlau.
3) De biografische gegevens in dit artikel over ds. L. van der Valk zijn hoofdzakelijk ontleend aan: Predikanten en oefenaars, dl. 5, Houten 1999, p. 278-280, en die voor zijn zoon, Marchinus Hyminus Arnoldus van der Valk, aan: Predikanten en oefenaars, dl. 3, Houten 1996, p. 223-240
4) J.H. Landwehr, Beknopte geschiedenis van de Gereformeerde kerk van Rotterdam vanaf 1835 tot heden, Rotterdam 1905, p. 58
5) Zie: Predikanten en oefenaars, dl. 5, Houten 1999, p. 278-280, en ook: M.H.A. van der Valk, De groote roode Draak, Rotterdam 1927, p. 65
6) L. Vermeulen, Zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven: een terugblik op het 100-jarig bestaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Aarlanderveen, Aarlanderveen 1993, p. 12-20. Met dank aan scriba W. de Graaf uit Leiderdorp.
7) B. van der Ros (red.), Geschiedenis van de Christelijke dagbladpers in Nederland, Kampen 1993, p. 35
8) P. Roos (redactie), De poorten van Sion. 100 jaar geschiedenis van de Chr. Geref. Kerk Damwoude, Damwoude z.j., p. 41-63. Van der Valk was getrouwd met 'Gouden Geartsje'. Deze bijnaam werd zijn vrouw gegeven in de Friese wouden vanwege haar vermogen. Met dank aan mijn collega, de heer R. van der Veen, ex-koster van de Christelijk Gereformeerde Kerk te Damwoude, die mij het boek ter beschikking stelde.
9) Het korte verblijf te Boxtel werd ontsierd door een klacht van overspel. De classis 's-Hertogenbosch sprak hem echter vrij.
10) Zie voor meer informatie over die onverkwikkelijke strijd in Oud-Beijerland zijn Vermolmde Palen (1908), alsook: Accusator, De Mammon- en Venuspriester of de juistheid aangetoond van de uitspraak der Algemeene Synode, waarbij de afgezette Predikant van Oud-Beijerland M.H.A. van der Valk uit de Kerk werd gebannen, Oud-Beijerland 1908, en: Accusator, De onttroonde Koning. Het Kerkelijk conflict te Oud-Beijerland naar waarheid geschetst, Oud-Beijerland 1908.
11) Tussen 1913 en 1925 is hij de doctorstitel gaan voeren, waarschijnlijk als eerbewijs verkregen van een buitenlandse universiteit.
12) M.H.A. van der Valk, De Mormonen. Hun profeet, leer en leven, Kampen 1924, 96 pagina's (citaten herspeld)
13) M.H.A. van der Valk, Pro of contra de doodstraf? , 2 e herziene en vermeerderde druk, Hillegersberg juli 1946, 32 pagina's (citaten herspeld)
14) M.H.A. van der Valk, De groote roode Draak, Rotterdam, 1926, 72 pagina's (citaten herspeld)
15) M.H.A. van der Valk, 666, Schoonhoven 1926, p. 47-48 (citaat herspeld)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 2010
In het spoor | 56 Pagina's