Uit het leven van Jacoba Floor-Doornenbal
Op 16 mei 1855 werd het huwelijk voltrokken tussen Wulfert Floor en Jacoba Doornenbal. Het huwelijksleven van Wulfert Floor is zeer gelukkig geweest, maar ook vol van moeite en verdriet.
Zeven kinderen werden geboren, maar drie ervan stierven kort na hun geboorte. Het levenslied dat Wulfert zo vaak aanhaalt in zijn oefeningen was ook zeker op hem en Jacoba van toepassing:
Daar moet veel strijd gestreden zijn,
Veel kruis en leed geleden zijn,
Een nauwen weg betreden zijn,
En veel gebed gebeden zijn,
Zolang wij hier beneden zijn.
Dan zal het einde vrede zijn.
Floor had zijn vrouw hartelijk lief. Na haar overlijden schreef hij over haar: ‘Ik had haar lief, toen ik verkering met haar kreeg, ik had haar lief, toen ik tien jaar later met haar trouwde; ik heb haar altoos liefgehad; maar nooit had ik haar zo lief, als toen zij ziek was en ik haar als een kind moest helpen en verplegen’.
Op de verjaardag van haar man ging ze heen naar die plaats waar geen inwoner meer zal zeggen: Ik ben ziek.
Jacoba had een stille maar diepe natuur. Spreken over haar innerlijk leven deed zij nooit, maar zonder twijfel woonde al vroeg de vreze Gods in haar hart. Wulfert vertelde na haar overlijden dat ze de Heere vreesde zolang hij haar gekend had. Toch, zelfs tegenover hem, liet ze nooit één enkel woord uit. Toen hun neef, Jacob Floor uit Loosdrecht die zelf ook oefenaar geweest is, eens bij hen op bezoek was, vroeg Wulfert hem eens met haar alleen te willen spreken, in de hoop dat ze dan iets zou loslaten over haar geestelijke toestand. Maar, alle moeite was tevergeefs.
In juni 1973 werd Jacoba ernstig ziek. Floor schreef aan een geestelijke vriend: ‘Alle middelen die zijn aangewend, blijven vruchteloos. Eén uitkomst blijft er slechts over om bij de Heere aan te houden met gebeden en smekingen, wie weet God mocht Zich nog ontfermen’.
‘Maar nog iets’, vervolgt hij dan. ‘Afgelopen zondag is mijn vrouw niet zozeer tot volle ruimte gekomen, maar heeft toch een wonderbare verruiming voor haar hart gehad. U weet dat er staat: de tong der stamelende zal vaardig spreken; welnu, toen is de stamelende tong los geworden, om de dierbare deugden Gods te verkondigen. Dat heeft twee uren geduurd en toen is het deurtje weer toegegaan. Maar toch blijft zij biddende en hopende als een arme zondares op Jezus’ bloed’.
Ik ben vast verzekerd dat zij binnenkomt, schrijft hij verder. Toch mocht zijn vrouw nog wat herstellen en heeft zij nog bijna twee jaar geleefd. Die twee jaar zijn wel moeilijk geweest. Beider krachten namen af en veel maanden is zij weer ziek geweest voordat het einde kwam. Maar toen ze in het dal van de schaduwen des dood ging, kwam de dood niet meer als een koning der verschrikking.
Wulfert heeft opgetekend wat zij in haar laatste dagen heeft getuigd over haar innerlijk leven. Zeer eenvoudig zijn deze laatste woorden, maar zuiver en klaar bevestigen ze hoe het pad des rechtvaardigen is als een schijnend licht, voortgaande en schijnende tot de volle dag toe.
Ze spreekt van haar blijdschap, dat zij en de Heere Jezus elkaar niet meer vreemd zijn. Ze vraagt haar man niet te treuren als degenen die geen hoop hebben.
Op een avond denkt ze: ‘Misschien vinden zij mij morgen wel dood; en dan zullen ze wel een beetje schrikken, maar dan ben ik weg, naar de hemel. Wie zou dat gedacht hebben, roept ze uit, dat de Heere het zo heerlijk op zou klaren en dat aan zo een ellendige als ik’.
Wel blijft de strijd tot het einde. Soms rijzen de zonden voor haar op, maar Christus openbaart Zich aan haar ziel en ze mag zich achter Hem verbergen en haar ziel wordt in ruimte gesteld.
Als ze vanaf haar ziekbed haar man bitter hoort klagen, vermaant ze hem dat niet te doen, want ze vreest dat het niet is tot de eer des Heeren. ‘Ik mag geloven dat ik naar de hemel ga en dat God na mijn dood met u zijn zal. Hij heeft mij om het glibberen van mijn voet niet verworpen en dat zal Hij u immers ook niet doen. Het zal u meevallen als ik gestorven ben, want de Heere zal u overal doorheen helpen’.
Op de verjaardag van haar man ging ze heen naar die plaats waar geen inwoner meer zal zeggen: Ik ben ziek.
‘Ik ben voor de zevenenvijftigste maal verjaart’, schrijft Wulfert Floor, na haar heengaan. Met weemoedige blijdschap schrijft hij verder: ‘Eenmaal hoop ik haar weer te ontmoeten’.
Bron: ”Leven en werk van Wulfert Floor”, uitg. Den Hertog, Houten
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 2018
De Saambinder | 20 Pagina's