Verlos Uw volk en zegen Uw erve
Verlos Uw volk en zegen Uw erve, en weid hen, en verhef hen tot in eeuwigheid Psalm 28:9
Bij de intrede in een nieuwe jaarkring zijn wij gewoon elkaar veel heil en zegen toe te bidden. De wereldling doet dit in brute onverschilligheid, zonder de Heere echt nodig te hebben.
Gods kinderen echter doen dat in het besef van hun afhankelijkheid en onwaarde in biddend opzien tot de Heere. Zo deed David het ook. Ook hij smeekt om heil en zegen, als hij vraagt: Verlos Uw volk en zegen Uw erve.
Heil betekent verlóssing. Die smeekt hij af voor Gods Kerk, Gods volk, Gods erve. Het zijn de van eeuwigheid beminden naar het welbehagen Gods. Het zijn degenen die door de Vader aan Christus gegeven zijn en door Hem aanvaard. Het zijn degenen, die Hij kocht met Zijn bloed. Zij nu moeten in de tijd dadelijk verlost worden. Als David dus vraagt: Verlos Uw volk, dan bidt hij ook om toebrenging van onbekeerden. Sprak Christus Zelf niet: Ik heb nog andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen. Welnu, dat ze dan getrokken mogen worden uit het duister om overgezet te worden in het licht van Gods vriendelijk aangezicht. Dat die bede ook in ons hart leve. Dat het voor velen het jaar van het welbehagen mag zijn.
Verlos dat volk, dat zichzelf niet verlossen kan, die gekneld liggen in banden van de dood. Laat hun banden breken en laat hun weeklacht en geschrei veranderen in een blijde rei. Verlos, wat U verlost hebt. Bekleed ze met Uw gerechtigheid en stel ze in de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods.
David vraagt ook om zegening. Wat is zegen? Alles waar God in meekomt, waarin Hij Zijn liefde openbaart. Dan is tegenspoed nog zegen. Dan worden wij er te meer door aan God verbonden. De dichter zong: Ik heb in nood, aan God verbonden, in Hem mijn hoog vertrek gevonden. Wie die zegen geniet is rijk, al moet hij er arm door; die leeft, al ligt hij op sterven. Hoe zalig te mogen weten een gezegende te zijn, dan moeten alle dingen medewerken ten goede.
Die zegen is duur betaald. Het kostte Christus de vloek. Hij toch heeft ons verlost van de vloek der wet, ‘n vloek geworden zijnde voor ons. Zo heeft Hij Zijn Kerk tijdelijke, geestelijke en eeuwige zegeningen verworven. Wie kan de zegeningen tellen, die in de schatkamers van Christus te vinden zijn? En wat zijn vooral de geestelijke zegeningen groot. Hoe groot is de vreugde, die Hij geeft. Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ten tijde als der goddelozen koren en most vermenigvuldigd zijn.
Zijn vrede gaat alle verstand te boven. Zijn goedertierenheid is beter dan het leven, terwijl Zijn gunst meer sterkt dan de uitgezochtste spijzen. Ja, zegen Uw erve. Zegen de bediening van Uw Woord en sacramenten. Laat er spijs zijn in Uw huis. Dat vrede en aangename rust en milde zegen ons verblij.
David bidt verder om verzorging. Hij zegt immers: Weid ze. Het slaat op alle werk dat een herder moet doen voor de kudde. Wat moet een herder veel geduld hebben. Schapen kunnen zo nukkig en eigenwijs zijn. Zij zijn vaak erg doolziek. Telkens kan de herder achter hen aan. Ze zijn zo roekeloos. Ze zien geen gevaar. Als een leeuw of een beer hen vindt, zijn ze een makkelijke prooi, want ze kunnen zich niet verdedigen. Ze kunnen zich ook niet verzorgen. Ze moeten geleid en geweid worden. Ze kunnen niet buiten de zorg van de herder.
Maar nu is Christus de goede Herder. Hij brengt de dwalende terecht, Hij heelt het kranke, Hij drenkt de dorstige, Hij weidt ze in de grazige weiden van Zijn Woord en doet ze nederliggen aan stille wateren der vertroosting.
Hij bestuurt ze met Zijn staf en beschermt ze met Zijn stok. Hij neemt het op tegen hun vijanden. Hij doet hen Zijn stem horen, Hij zorgt voor het zwakke, Hij draagt de lammeren in Zijn schoot, terwijl Hij de zogenden zachtjes leidt. O, als Hij dat allemaal niet deed, dan kwam er van Zijn kudde niets terecht.
Maar om dit alles hoeft toch niet gebeden te worden? Hij zal toch als de goede Herder voor Zijn schapen zorgen? Ja, maar Hij wil er om gebeden zijn. Hij wil de stem van Zijn schapen horen. O, dat het dan ons gebed zou zijn: Draag ons op Uw arm, koester ons op Uw schoot, doe ons drinken uit de diepe wateren van Uw welbehagen. Doe ons rusten in de vastigheid van Uw verbond.
Tenslotte vraagt hij verheffing: Verhef Uw erve. Breng ze tot eer en heerlijkheid. Ze kunnen zo laag bij de grond leven. Het kostelijk goud kan zo verdonkerd zijn. Geef vleugelen om op te varen als de arenden. Laat Uw werk gezien worden. Laat ze niet zoeken wat van de wereld is, maar laat hun wandel boven zijn. Wil sieraad geven voor as, vreugdeolie voor treurigheid en het gewaad des lofs voor een benauwde geest. En als de dood daar is, laat ze dan niet met de nachtschuit wegvaren, laat hun sterfbed een preekstoel zijn.
Laat gezien worden dat het einde van de vrome en oprechte vrede is. Dat die bede in ons aller hart leve:
Zo zullen wij,
de schapen Uwer weiden
in eeuwigheid Uw lof
Uw eer verbreiden,
En zingen van geslachten
tot geslachten
Uw trouw, Uw roem,
Uw onverwinb’re krachten.
wijlen ds. J. van Haaren
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 2013
De Saambinder | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 2013
De Saambinder | 16 Pagina's