VERSLAG AFSCHEIDSDIENST DS. D. DE WIT VAN NIEUW-BEIJERLAND
Woensdagavond, 29 juni j.l. heeft ds. D. de Wit afscheid genomen van de gemeente van Nieuw-Beijerland, wegens het aannemen van het beroep van de gemeente Rijssen-West. Aan zijn eerste gemeente is ds. De Wit verbonden geweest sinds 13 september 2000. Destijds werd hij aldaar, als kandidaat tot de Heilige Dienst, bevestigd met de woorden uit Romeinen 10:14 en 15.
Deze dienst wordt aangevangen met het zingen van Psalm 74, vs. 2, waarna Jesaja 55 wordt voorgelezen. Na het gebed geeft de predikant als collectezang op de versen 2 en 7 van de 104e Psalm. De tekst voor de predikatie is genomen uit Jesaja 55, de verzen 10 en 11: "Want gelijk de regen en de sneeuw van de hemel nederdaalt en derwaarts niet wederkeert, maar doorvochtigt de aarde en maakt, dat zij voortbrenge en uitspruite en zaad geve den zaaier en brood den eter; alzoo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot Mij wederkeren; maar het zal doen, hetgeen Mij behaagt en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zend". De gemeente wordt bepaald bij "het gezonden woord Gods", 'naar een dorstig land', 'als een volheid van water' en 'met een verblijdende vrucht'.
1) Naar een dorstig land
Het teksthoofdstuk begint met: O alle gij dorstigen! Voor de Hoekse Waard een bekend beeld. Zeker ook in juni als het zo droog is geweest. Wat kan men dan omhoog kijken naar de hemel of dat er water komt. Dat is voor het land zo hard nodig. Het is precies de kern van de gelijkenis. Het water komt niet uit de aarde; het komt van boven, uit de hemel als God dat belieft te schenken. Daarom spreekt de tekst van regen en van sneeuw dat van boven naar beneden komt. Zij doen de aarde verkwikken, doortrekken en uitspruiten in het voorjaar. Wat blijft de regen nodig om tot de volle vrucht te komen. De zaaier heeft het zaad gezaaid en krijgt het zaad weer terug van het land. Er wordt brood van gebakken. Daar hebt u de gelijkenis, gemeente. Jesaja spreekt voor dorstigen. Zij herkennen zich zo in dat droge land. Onvruchtbaar! Als er geen water komt dan zullen ze nooit vrucht voortbrengen. De dood blijft over. Zo was er blijkbaar een volk in Babel, dat zich zo had leren kennen. De kanttekenaren spreken van ellendigen. Allen die naar gerechtigheid verlangen, voelende hun zonden en ellenden. Het is een volk dat dorst. Naar boven, zo zegt de gelijkenis. Naar God. Naar de plaats waar Hij Zijn deugden op het meest vertoond. Dat volk kan niet meer buiten God. Maar nu kan het van de aarde nooit meer tot God wederkeren. Het is als het ware een schreeuw zoals we die wel eens in Psalm 42 zongen. Dorst naar God! Dat gróte verlangen om weer bij de Heere te mogen komen, maar hoe? Jesaja heeft voor een arm en dorstig volk getekend wie Christus is. Daar is een volk dat dorst naar de gerechtigheid van Die Ander als het nooit meer van de aarde komen kan. Zij dorsten naar Christus! Ze schreeuwen naar Hem. O, als ze nog eens een druppel mochten ontvangen om zich aan Hem te laven. Dorstigen! Ook naar het geloof
De nodiging klonk zo vriendelijk tot armen, die niets hebben om te kopen en te eten. O, komt, koopt en eet. Jesaja heeft het zo uitgeroepen van die Getuige Die komen zal. Van Hem, van die Druppel van Hem die de dorst wegneemt. Hij alleen. Het geluid gaat over de ganse aarde door. Naar Jood en heiden. De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten. Een volk dat eigen wegen en eigen gedachten heeft. Zij dorsten niet naar God; zijn niet in dat Godsgemis gebracht en ook niet in dat Christusgemis. Wat is dat erg! Vanavond is er voor u toch nog een woord: De godeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten. Er is bij de Heere ontferming! Hij vergeeft menigvuldiglijk. Dat dorstige volk weet van die ongerechtige gedachten, die dwalende wegen. Zij kimnen dat niet bij elkaar krijgen. Hij vergeeft menigvuldiglijk. De zonde die van de aarde tot de hemel is. Die scheiding maakt tussen God en de ziel. Hoe kan dat nu ooit worden weggenomen? 2) Als een volheid van water.
De gelijkenis zegt: de regen en de sneeuw die daalt van de hemel. En vs. 11 legt het uit: Alzo zal Mijn woord dat uit Mijn mond uitgaat ook zijn. O, arm Sion. Waar komt het nu vandaan? Van boven! Hoort u dat? Gij die God zoekt, in al uw zielsverdriet. In al uw armoede. In de jaren die achterliggen getobd, getobd en er maar niet te kunnen komen. Dan zegt de Heere vanavond nogmaals dat het van boven komt. In uw hart en op de aarde zult u het niet vinden. Jesaja troost: het komt van boven. Net als regen en sneeuw; vol verkwikking en reiniging. Een trouw gezant, zegt Spreuken, is degene die hem zende als de koude der sneeuw, ten dage des oogstes, want hij verkwikt zijns heren ziel. Hoe dat kan? Hoe kan de Heere toch omzien naar zo'n arme zondaar. Hoe kan zo iemand die op de aarde verkeert ooit komen voor de heilige deugden van God? Hoor wat de van zich afwijzende profeet zegt in VS. 9: Gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn gedachten dan ulieder gedachten. Waar een dorstig volk zegt: Ik weet niet hoe dat moet en waar ze de weg naar boven niet kunnen vinden, daar zegt de Heere: Nu zijn Mijn wegen veel hoger dan de uwe en Mijn gedachten veel hoger dan uw gedachten. O, arme zondaar denkt u dan dat de Heere niet vergeven kan en het water van boven uw dorst niet verzadigen zal? Uw gedachten zijn veel te klein. De gedachten van de Heere zijn oneindig groot. En wat klinkt er dan? O alle gij dorstigen komt tot de wateren. Nee dan staat er niet dat u zelf in eigen kracht kan opklimmen tot de hemel. Er staat ook niet dat u het water uit de hemel moet plukken. Er staat iets anders. Komt tot de wateren die van boven komen.
Och, als toch zo dat water eens zou stromen omdat God dat spreekt, omdat het uit Zijn mond uitgaat. Wat zal het verzadigen, wat zal het zijn werk doen. En ze weten het: dat verzadigt alleen. Zo sprak Christus: Al wat Mij de Vader geeft zal tot Mij komen en die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen. Opdat de dorstige gelaafd zal worden met Hem, maar dan ook met Hem alleen.
3) Met een verblijdende vrucht.
De gelijkenis zegt, dat het derwaarts niet wederkeert. Het lie vers legt het uit. Dat woord zal niet ledig tot Mij wederkeren. Als die regen en die sneeuw valt, keert het niet weder tot de hemel zonder zijn werk te hebben gedaan. Het woord van ontfermen en vergeven zal niet wederkeren tot God zonder zijn werk te hebben gedaan. Zie het rijk der natuur. Daar valt de regen, er verdampt veel, maar het doet zijn werk. Het doorvochtigd de aarde. De aarde brengt vóórt. Er komt een uitspruitsel: zaad. En het zaad keert terug bij de zaaier. Het komt van boven naar beneden. Zo keert het werk van God tot God weder En als we dan Jesaja 53 en 54 en dit hoofdstuk heel dicht bij elkaar nemen: 53 wie Christus is in Zijn staten, 54 wie dat volk van Christus is, dan staat het hier heel compact. Christus kwam van boven naar beneden, als de regen, als de sneeuw, helder wit. En Hij keerde niet terug naar Zijn Vader vóór het werk was gedaan. De diepe staat van Zijn vernedering. Wat bracht het uitspruitsel voort. De aarde begon te baren staat er in het oorspronkelijke. Het bracht vrucht voort. En het zaad keerde weder tot God. Er was spijze. Brood voor de eter. Zo zal het nu voor het volk van Christus zijn. Voor die armen en ellendigen, voor die nooddruftigen, die dorsten naar God. Waardevolle druppels! Wat kan het een ogenblik die versmachtende dorst stillen. Maar er staat meer in de gelijkenis. Het zal de aarde bevochtigen en make dat zij voortbrenge. Het kan toch bij die druppels niet blijven.
Als er toch regen zou vallen op de aarde en het zou niets voortbrengen. Wat zouden we er dan van moeten zeggen? De Heere zorgt dat er op de aarde wat gebeurt. Er wordt voortgebracht. Het gaat baren. Heel eenvoudig: Die dorst die de Heere werkt kan alleen verzadigd worden als het weer goed komt tussen God en de ziel. Het werk van God komt er uit. Als er zaad valt, zegt Christus in de gelijkenis, dan wortelt het eerst in de diepte. Dat kun je niet zien, maar het gebeurt wel. En gemeente, daarom gaan we vanavond ook niet tellen, niet opsommen wat er allemaal is gebeurd. We gaan ook niet aanwijzen waar precies de vrucht is geweest. Er kan zoveel verborgen zijn, waar de Heere van weet. Vroeg of laat zal dat blijken. Het blijft dan niet verborgen. Er komt uitspruitsel. Het eerste tere groen! Wat is nu het wonderlijke? De Heere zegt niet: Nu zal dat volk tot Mij wederkeren. Dat ligt er wel in, maar nu staat er: Alzo zal Mijn Woord niet ledig tot Mij wederkeren. Het zal doen wat Mij behaagt. Wat is nu dat woord geweest? Een woord van ontferming van menigvuldiglijk vergeven. Tot een dorstig van verre staand Sion: De troostwoorden van Jesaja zeggen: Het zal niet ledig wederkeren. Tot bestredenen, die in het duister wonen, wel eens iets van Hem zagen maar zich afvragen of het ooit nog goed zal komen: Het woord dat uit Zijn mond ging zal niet ledig wederkeren! Dat houdt echt niet op als een dienstknecht vertrekt. Hij geeft de regen op Zijn tijd. Het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Hij zendt. Paulus wijst er op dat het Woord een reuke des doods ten dode is, of een reuke des levens ten leven. Dat is waar! Maar hier horen we een troostwoord: Het zal doen wat God behaagt: Zijn deugden worden verhoogd in Hem, Die Knecht des Vaders, Die kwam als de regen en weerkeerde als het Zaad tot de Zaaier. In Christus wordt een volk als het zaad wedergebracht tot de zaligheid. Dat zal voorspoedig zijn en gelukkiglijk voortgaan. Het is een vreugdevolle vrucht. Vs. 12 spreekt zelfs van blijdschap, van uittrekken met vrede. Van voortgeleid worden. De bergen en de heuvelen zullen geschal maken, met vrolijk gezang voor Uw aangezicht en alle bomen des velds zullen de handen samen klappen. Zó zal het zijn gemeente, als straks Christus wederkomt op de wolken des hemels dan wordt het zaad bij de zaaier gebracht. Dan zullen Gods kinderen komen in die korenschuren daar boven. En de gelijkenis zegt: brood voor de eter. Hier geen geld om te betalen. Hier te moeten omkomen. Hier nooit voor God kunnen verschijnen. Maar in Jezus, en dat volk in Hem keert weder bij God. Het zal verzadigd worden eeuwiglijk en altoos. Daar zullen zij, Gods knechten met hun zaad, zij die Zijn Naam beminnen erf'lijk wonen. Zijn we in de achterliggende jaren dezelfde gebleven? O geliefde gemeente, het woord van Jesaja klonk ook tot u. Ga toch zo niet voort naar een eeuwigheid die wacht. Weeg het toch eens uit. Stel het toch eens in het licht van de dingen die boven zijn. Moet u zeggen: ik ben zo arm en deze dingen zijn zo groot. Gods gedachten zijn hoger Let u er toch op: Hetgeen Mijn mond uitgaat. Van Hem moet ge het hebben en horen. Leg uw oor maar te luisteren bij de hemel. Kent u iets van die Knecht des Vaders. Kent u Hem in Zijn staten? Hoe Hij zo diep ging, zo diep moest gaan, opdat de aarde dit zou voortbrengen. O, vraagt u maar om Hem te mogen kennen, ook in de staten van Zijn verhoging. Hoe Hij wederkeerde en het volk met Hem. En gemeente, wat er dan over blijft. U hebt het samen meegelezen. Er stond niet het woord dat van de mond van een dominee uitging, maar het woord dat Mijn mond uitgaat. Zoek dan de Heere en leef! AMEN.
Na dankgebed wordt ds. De Wit toegesproken door ds. G.J. van Aalst namens de Classis Ridderkerk en de Particuliere Synode Zuid-West, door de burgemeester van Korendijk, de heer dr G.J. Fleers, namens de plaatselijke kerken door ds. J. de Jong en namens kerkenraad en gemeente door ouderling J.P. Izelaar. Tenslotte legt ds. De Wit voor de laatste maal als eigen herder en leraar de zegen op de gemeente.
A.J. van Rijs, scriba
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 augustus 2005
De Saambinder | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 augustus 2005
De Saambinder | 16 Pagina's