Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en staat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en staat

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons Nederlandse rechtssysteem is de scheiding tussen kerk en staat het uitgangspunt voor de regeling van hun onderlinge relatie. De kerkgenootschappen, hun zelfstandige onderdelen en hun samenwerkingsvormen worden als rechtspersonen in het burgerlijk recht erkend en aan hen wordt de vrijheid gelaten zich in te richten en te regeren naar hun eigen statuten. Daarbij geldt als enige beperking dat het statuut van een kerkgenootschap niet in strijd mag zijn met de wet. Aan de kerken is dus een grote vrijheid vergund op het terrein van hun zelfbestuur.

Een wezenlijk element in de verhouding tussen kerk en staat is de vrijheid van benoeming en ontslag van predikanten. Daarin zijn de kerken vrij. De verhouding van een predikant met de kerkenraad is geen arbeidscontract. De kerkenraad beroept een predikant. Neemt deze de roeping aan en worden er geen bezwaren ingediend, dan vindt de bevestiging plaats. Dat is de officiële indiensttreding en de openbare inleiding tot de ambtelijke arbeid. Het is van de kant van de dienaar des Woords het sluitstuk, waarin de roeping haar kracht krijgt door de plechtige aanvaarding van het ambt en de openlijke verbintenis aan de roepende gemeente. Een geheel kerkelijk gebeuren dus. Geheel terecht is daarom dat in de Algemene wet gelijke behande­ ling ook het geestelijk ambt is uitgesloten van toepassing van de wet. Ook is in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen bepaald dat dit besluit niet van toepassing is op de arbeidsverhouding van personen die een geestelijk ambt bekleden. Dit betekent dat de regels die gelden bij benoeming en ontslag in het burgerlijk verkeer voor geestelijken niet van toepassing zijn. Daarmee erkent de overheid het recht van de kerk om in dit opzicht andere regels te hanteren. In onze gemeenten zijn dat de regels van de Dordtse Kerkorde. Daarin wordt erkend dat Christus Zelf Zijn dienstknechten roept en zendt. Hij roept mensen als onderherders om in Zijn wijngaard het Evangelie van vrije genade te prediken. De verbinding van een predikant aan een gemeente is daarom ook geen mensenwerk, maar 'opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap, tot wie Hij wil en wanneer Hij wil' (Dordtse Leerregels, 1, 3).

De genoemde scheiding van kerk en staat wordt vandaag aan de dag echter sterk uitgehold. We zien daaromtrent twee ontwikkelingen. Aan de ene kant wordt de scheiding van kerk en staat ten onrechte als motief gebruikt om de kerk het recht te ontzeggen om zich uit te spreken over maatschappelijke en ethische vraagstukken en aan de andere kant mengt de overheid zich soms op onaanvaardbare wijze in binnenkerkelijke aangelegenheden. Ook als het gaat om de verhouding kerk - predikant. Ik kom daar zo op terug.

Als de kerk zich uitspreekt richting overheid over ethische vraagstukken (wat de laatste tijd nogal eens is gebeurd ten aanzien van het huwelijk, euthanasie en abortus bijvoorbeeld), dan wordt de kerk nogal eens voor de voeten geworpen dat de scheiding van kerk en staat met zich mee brengt dat de stem van de kerk geen gezaghebbende kan zijn in deze multiculturele samenleving, waarin de overheid te maken heeft met meerdere geloofsovertuigingen en levensbeschouwingen. Het Woord van God heeft naar de mening van velen geen zeggenschap meer in de samenleving. Dat de kerk aan dat Woord wil vasthouden, dat is haar goed recht, maar het moet dan wel tot die kerk beperkt blijven. We kunnen ons net zo min laten leiden door de koran. Dat deze opvatting helaas mede wordt bevorderd door het gebrek aan eenheid van de kerken ten opzichte van maatschappelijke en ethische vraagstuicken, vermeld ik slechts terloops. Diezelfde overheid, waar dit soort opvattingen als neerslag van de publieke opinie worden geuit, mengt zich soms op onaanvaardbare wijze in binnenkerkelijke aangelegenheden. In het verleden zijn er al eens pogingen gedaan om de 'geestelijken' te gaan beschouwen als werknemers in de zin van het burgerlijk recht. In dit verband is ook te noemen het verschijnsel dat kerken steeds meer geconfronteerd worden met de noodzaak specifieke vergunningen aan de overheid te vragen, zoals een milieuvergunning bij nieuwbouw van een kerk. Voorheen waren de kerken daarvan vrijgesteld op grond van het principe dat de kerken hun eigen organisatie en inrichting regelen. Op allerlei manieren wordt de kerk teruggedrongen binnen enge grenzen.

Dat die overheidsbemoeienis met binnenkerkelijke aangelegenheden wel heel ver kan gaan, blijkt uit het geval dat al weer een paar jaar geleden speelde, maar dat mij nu pas onder ogen kwam. In november 1998 deed de strafrechter te Dordrecht uitspraak in een zaak waarbij een predikant zich had schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Van welke aard die strafbare feiten waren, doet niet terzake. De betrokkene werd veroordeeld en als bijkomende straf werd de predikant door de rechter ontzet uit het recht tot het uitoefenen van het beroep van predikant. Het Tweede Kamerlid Schutte heeft daar indertijd vragen over gesteld aan de Minister van Justitie. Deze gaf als antwoord dat naar zijn opvatting de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Strafrecht geen aanleiding geven onderscheid te maken tussen de uitoefening van geestelijke beroepen en het verrichten van andere beroepsmatige werkzaamheden. Het vraagstuk omtrent de verhouding tussen kerk en Staat staat daar buiten, zegt de minister. Ook het CIO, het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, heeft zich hierover tot de minister gewend. Dit Contact, waaraan vele kerkelijke denominaties deelnemen en dat in de praktijk niet op alle punten een gelijkluidend standpunt heeft, was in dit geval geheel eensluidend in zijn opvatting dat hier wel degelijk de verhouding tussen kerk en staat aan de orde is. En dat het hier zelfs gaat om een wezenselement in die verhouding. Helaas heeft de minister zijn standpunt ook tegenover het CIO gehandhaafd.

We kunnen hieruit helaas de conclusie trekken dat de vrijheid van de kerken op het terrein van hun zelfbestuur aan vele kanten wordt aangetast. Door verschillende oorzaken wordt het zicht op de verhouding tussen kerk en overheid voor veel mensen steeds onduidelijker Van overheidswege wordt niets gedaan om die onduidelijkheid weg te nemen. Integendeel, ministers, kamerleden en vooral ambtenaren weten eigenlijk geen raad meer met het verschijnsel kerk. Dit verergert met het toenemen van de secularisatie. Als onbekend is wat de kerk eigenlijk beweegt, dan ligt het voor de hand om de kerk te zien als een gewone organisatie, zoals een vakbond of een willekeurige vereniging. Zij heeft dan nog wel haar eigen doel, maar onderscheidt zich in het burgerlijk verkeer nauwelijks.

Ook binnen de kerken dreigt het gezicht op de eigen plaats van de kerk te verdwijnen. Het beginsel dat de ambtsdragers de gemeente regeren 'ex mandate Christi' en niet naar de instructies van de leden of de ledenvergadering, functioneert steeds minder. Ambtsdragers worden meer en meer gezien als bestuurders van een samenwerkingsverband dat toevallig kerk heet; zij dragen verantwoordelijkheid tegenover de leden van die gemeenschap.

De kerk in de branding! Ook in dit opzicht. Van buiten rollen de golven van de secularisatie over de kerk. Van binnen verzwakken de knaagdieren van de postmoderniteit het gebouw van de kerk. Waakzaamheid is geboden. Voor de kerkenraden is het van belang om na te gaan of de verplichtingen die de lokale overheid aan de kerk oplegt wel in overeenstemming zijn met het beginsel dat de staat wel een recht heeft aangaande de kerk (het zogenaamde 'jus circa sacra'), maar niet een recht in de kerk (het 'jus in sacra'). Ook voor de gemeenteleden is het nodig om zich telkens de eigen plaats en roeping van de kerk in de samenleving te realiseren, opdat de kerk kerk zal zijn en blijven, namelijk niet een wereldlijk, maar een geestelijk instituut, dat op een geestelijke wijze wordt geregeerd door de Koning van de Kerk Zelf.

Hendrik Ido Ambacht,

ds. W. Silfhout.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 2001

De Saambinder | 12 Pagina's

Kerk en staat

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 2001

De Saambinder | 12 Pagina's