Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE OUD-CHRISTELIJKE KERK EN HET KERSTFEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE OUD-CHRISTELIJKE KERK EN HET KERSTFEEST

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de adventsweken wordt onze aandacht door Schriftlezing, lied en prediking voortdurend gericht op het komende Kerstfeest.

In dit artikel willen wij ons bezinnen op de betekenis van dit feest. We zullen dit trachten te doen door te bezien hoe het Kerstfeest eigenlijk ontstaan is; tevens willen we stilstaan bij de felle strijd, die in de Oud-Christelijke Kerk gewoed heeft over de vraag, of het Kind, Dat in Bethlehems stal werd geboren, met de Vader waarachtig God is, of dat Hij niet meer is dan een voorbeeldig schepsel.

In de eerste eeuwen geen Kerstfeest, wel Epiphaniën.

Het kost ons misschien enige moeite om ons voor te stellen, dat er een tijd van ruim drie eeuwen geweest is, waarin de christenen geen Kerstfeest vierden. Dit verwondert ons misschien te meer, omdat door allerlei oorzaken Kerstfeest het christelijk feest bij uitstek schijnt te zijn. De viering van de geboorte van Christus spreekt veel meer tot mensen in en buiten de kerk dan Pasen en vooral dan Pinksteren. We merken in dit verband op, dat Pasen en Pinksteren bij de Joden reeds gebruikelijk waren; ze zijn in het Oude Testament voorgeschreven. De oudste christenen hebben deze feesten overgenomen, al hebben ze beide een andere inhoud gekregen. Kerstfeest daarentegen is een zuiver christelijk feest.

Het was vanouds in het Oosten de gewoonte, op 6 januari zowel de geboorte als de doop van Christus te herdenken. Dit feest droeg de naam van Epiphaniën; dit is een Grieks Woord, waarmee men ook in het heidense spraakgebruik de verschijning, de openbaring, de machtsvertoning van een godheid aanduidde. Op deze dag, die thans nog bij de Rooms- Katholieken bekend is als „Driekoningen", vierde men de manifestatie van de goddelijke verschijning van Christus. Het is het grootste christelijke feest in die tijd; het werd met intense vreugde gevierd.

De data in Oost en West niet gelijk

Merkwaardig genoeg weet men in het Westen aanvankelijk niets van 6 januari. Omstreeks het jaar 350 vierde men daarentegen wel reeds op 25 december Christus' geboorte. Vandaar dat men later, als door de nauwere betrekking met het Oosten ook de 6e januari zich hier inburgert, op deze datum de gedachtenis gaat vieren van de aanbidding door de Wijzen uit het Oosten. Kortom, in 350 hebben het Oostelijk en Westelijk deel van de kerk ieder hun eigen datum voor het geboortefeest van Christus.

In de jaren na 370 vindt wederzijdse uitwisseling, overname en vermenging plaats. Dit gaat niet bij besluit van de een of andere kerkvergadering; er is althans in officiële stukken niets van te vinden.

Voor zover er op vergaderingen van bisschoppen over deze materie gesproken is, heeft dit in particulier gesprek plaatsgehad. Het resultaat is, dat omstreeks 450 de toestand gestabiliseerd is; dan hebben op enkele uitzonderingen na alle christeren in Oost en West 25 december en 6 januari samen aanvaard voor de gedachtenis van 's Heeren geboorte en Zijn aanbidding door de Wijzen.

In de eerste eeuw weinig interesse voor geboortedatum

We komen nu tot de vraag, waarom 25 december de datum voor het Kerstfeest geworden is. Reeds vroegtijdig was men de geboortedatum van de Heere Jezus vergeten. Uit de kerstgeschiedenis valt wat dat betreft niets op te maken. Geen maand en geen dag worden genoemd. Het enige waar men enig houvast aan zou kunnen hebben is het feit, dat er volgens Lucas 2 vers 8 herders met kudden in het veld waren. Dit was in Palestina echter het geval van begin april tot november. We komen er dus niet verder mee; alleen zou men wel kunnen zeggen, dat de geboortedatum dus niet op 25 december of 6 januari geweest kan zijn!

Het valt ons overigens op, dat de oudste kerkelijke schrijvers zich niet druk hebben gemaakt over de dag, waarop Christus geboren zou zijn. Niet de geboorte, maar het sterven en de opstanding van Christus achtte men primair van beslissende betekenis voor het heil. Natuurlijk ging men er van uit, dat Jezus werkelijk geleefd had en heeft men de zgn. Doceten (mensen, die leerden dat Jezus slechts een schijnlichaam gehad zou hebben) fel bestreden. Wel geloofde men dat Jezus waarachtig mens was geweest, maar voor de vraag wanneer hij precies geboren zou zijn, had men geen interesse. Eerst aan het eind van de 2e eeuw gaat men daarnaar vragen. Dan bestaat er trouwens in het algemeen onder de Christenen een behoefte tot het berekenen van allerlei data, wat o.a. samenhangt met de begeerte om het wereldeinde te berekenen. Tot in de 3e eeuw heeft men allerlei berekeningen gemaakt, die ver uiteenliepen. Allerlei vooraanstaande geleerden uit de kerk hielden zich met de kwestie bezig. Men zocht b.v. de sterfdag van Christus vast te stellen, wat misschien nog enigszins te berekenen zou zijn, en rekende dan, dat Jezus een rond aantal jaren geleefd moest hebben. Maar dit was volkomen willekeurig gedaan. We komen dus tot de conclusie dat men het in de 2e en 3e eeuw niet wist.

Waarom wordt het tenslotte 25 december?

De uiteindelijke datum 25 december is niet het resultaat van scherpzinnige en willekeurige becijfering. Hoe komen we dan aan deze datum? Voor de heidense Romeinen van de 3e en 4e eeuw was 25 december de „Natahs Solis Invicti", d.i. de geboortedag van de Onoverwinnelijke Zon. De Zonnedienst was uit het Oosten afkomstig, maar had zich sinds omstreeks 200 sterk in het keizerrijk verbreid. Op 25 december vierde men het feit dat de hoogverheven, alles aanschouwende zon, geliefd om zijn milde warmte, geducht om zijn verschroeiende kracht, overwinnaar was van de duisternis. Immers, op deze dag van de „winterzonnewende" hernam de zon, die steeds de voorafgaande weken scheen te minderen, gloriërend zijn kracht. Welnu, de christenen hebben, in de tijd toen het Christendom dank zij de gunsten van keizer Constantijn de Grote (ongeveer 313) de heersende godsdienst werd, hun feest van de „Natalis Christi", d.i. de geboortedag van Jezus, gesteld in de plaats van de „Natalis Solis Invicti". Maar hun oog richtte zich daarbij niet op het natuurverschijnsel^ maar op de „Sol lustitiae", d.i. de Zonne der gerechtigheid, v/aar Maleachi 4 vs. 2 over spreekt: „Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan".

Deze beslissing van de kerk was tevens een voorzorgmaatregel om te voorkomen dat Christenen, die niet sterk stonden in hun geloof, zich door de heidenen lieten verleiden deel te nemen aan hun vreugdefeesten, wanneer ze op 25 december ter ere van de zon lichten aanstaken en opgingen in zingenot. Het kiezen van deze datum is dus tot op zekere hoogte een tegemoetkoming geweest aan het heidendom. Maar het was geen compromis met de heidense religie. Die beslissing was radicaal anti-heidens; het ging op 25 december niet meer om een mythe van de natuur, van de zichtbare zon, maar over „het Licht, dat schijnt in de duisternis", waarvan Johannes 1 spreekt. Het gaat over de oude mens, die in de duisternis ligt, en de nieuwe mens, die alleen door Jezus Christus, de Zoon Gods, verricht wordt.

Een vaak gebruikt thema

Het thema van De Zonne, voor Wier stralen het nachtelijk duister zwicht en Die zal zegepralen is Christus, 't eeuwig Lcht, is op allerlei wijzen in de preken van de 4e eeuw uitgewerkt. We geven een enkel voorbeeld. Augustinus maakt in een kerstpreek de vergelijking met de nacht der zonde, die mindert als het geloof doorbreekt: „Derhalve houden wij deze (nacht van de winterzonnewende) heilig, niet als de ongelovigen om de zichtbare zon, maar om Hem, Die de zon gemaakt heeft". In een preek, die op naam staat van de leermeester van Augustinus, Ambrosius van Milaan, heet het: „Het is goed, dat de dag van 's Heilands geboorte 'dag van de nieuwe zon' werd genaamd, omdat door de komst van de Zaligmaker het heil van het menselijk geslacht vernieuwd was".

Beluisteren wij tenslotte een stem uit het Oosten, van de kerkvader Gregorius van Nyssa: „Dit is de dag, die de Heere ons gegeven heeft. Dat wij ons verblijden en vrolijk zijn! Met Hem begint de duisternis af te nemen en de lengte der nachten krimpt; het geschiedt niet door toeval, broeders, dat dit feest in dit gedeelte van het jaar valt. Nee, de natuur verkondigt daardoor een geheimzinnige samenhang met de geboorte van Jezus. Hij schijnt als het ware uit te roepen: o mens, wend uw aandacht op het verborgene. Gij ziet, dat de nacht zijn grootste lengte verkregen heeft en niet kan toenemen, maar ook niet kan stilstaan. Gedenk de nacht uwer zonden, die ook zijn hoogste toppen bereikt had en niet verder kon gaan; heden is hij tot stilstand gebracht, opdat hij niet voortga. Gij ziet het machtiger Licht en de hogerstaande Zon (Christus). Denk aan de tegenwoordigheid van het ware Licht, aan de stralen van het evangelie, dat de ganse aarde verlicht".

Origenes - Arius - Athanasius

Dat men zich in de jaren na 330 zo intens is bezig gaan houden met de datum maar ook met de inhoud van het Kerstfeest, is ook te verklaren uit het feit, dat de 4e eeuw de tijd is van de grote dogmatische geschillen over de leerstukken van de Drieëenheid en de Persoon van Christus. De strijd hierover is van zo grote betekenis geweest, dat we er in dit artikel even aandacht aan willen schenken.

Onder invloed van de heidense wijsgeer Plato, wiens denken grote opgang gemaakt heeft in de oud-christelijke kerk, zelfs onder vooraanstaande kerkleraars, kwam één der knapste kerkvaders, Origenes, ertoe van Jezus een halfgod, een tweede God, te maken. Hiertegen trad in 318 een ouderling van Alexandrië, Arius, in het strijdperk. Deze kwam in zijn wijsgerig denken echter tot de conclusie, dat Jezus niet de Schepper, maar slechts een schepsel is, op aarde verschenen als leraar en voorbeeld voor de mensen. Weliswaar is hij het eerste en het hoogste schepsel, maar toch niet de eeuwige Zoon van God.

Tegen deze evenzeer door het Griekse denken beïnvloede leer kwam op zijn beurt de bisschop van Alexandrië, Alexander, in verzet. Met kracht handhaafde hij de troost van het evangelie, dat Christus, juist doordat Hij God was, de toom Gods kon doordragen en Zijn Kerk van de dood verlossen. Alexander wist op het Concilie te Nicea in 325 te bewerken, dat Arius en zijn leer in het ongelijk werden gesteld. Op deze vergadering had de bisschop veel steun gekregen van een jonge diaken, Athanasius, die in dit jaar 325 nauwelijks 30 jaar óud was. Toen een paar jaar later bisschop Alexander stierf, mocht de jeugdige Athanasius hem opvolgen. Als man van 33 jaren werd hij geroepen tot de hoogste waardigheid in het kerkelijke leven van het gehele Oosten!

Het was geen wonder, dat menigeen jaloers op hem was en hem deze promotie ternauwernood gunde, vooral zij, die op het Concilie van Nicea in het ongelijk waren gesteld. Athanasius heeft dit aan den lijve ondervonden.

Als een veldhoen op de bergen

Zijn vijanden wisten hem door de laagste leugen en laster bij de keizer verdacht te maken. De zonderlingste beschuldigingen hebben ze tegen hem ingebracht. We willen er één noemen. Hij zou een bisschop hebben laten doden en een hand van het lijk hebben afgehouwen om hiermee toverijen te kunnen bedrijven. Athanasius kon echter bewijzen, dat zijn tegenstanders die zogenaamde vermoorde bisschop zelf in een klooster hadden verstopt en dat deze doodverklaarde man springlevend was. Toch hebben de intriganten hun doel bereikt: in 335 werd Athanasius naar Trier (een enorme reis in die tijd!) verbannen. Van toen af is zijn leven een dramatische aaneenschakeling geweest van verbanning, terugkeer en vlucht. Niet minder dan vijf maal is hij door de keizer uit zijn gemeente verbannen of moest hij vluchten. Zo heeft hij behalve in Trier o.a. vertoefd in Rome, in Boven-Egypte of in de Egyptische woestijn. Daarbij was het uiterst verdrietig voor hem dat vele vrienden hem in de nood verlieten en, beducht voor hun eigen leven, voor de terreur van Ariaanse keizers zwichtten. Te midden van zoveel laksheid bleef Athanasius standvastig als een rots in de branding. Hij wist van geen wijken en predikte door woord en geschrift, dat alleen Jezus Christus ons verlossen kan van zonde en dood, omdat Hij de eniggeboren Zoon des Vaders is. God van eeuwigheid. Het geloof in Christus gaf hem kracht; daarom bleef hij staande, al werd hij opgejaagd als een stuk wild, met de dood bedreigd, overvallen in een kerk, waar de dienst door hem werd geleid. En als dan de vrienden geen uitzicht meer hadden, wanneer zij alle hoop verloren, bemoedigde hij hen met de woorden: „Het is een wolkje, het gaat voorbij".

Het is ook voorbijgegaan. Niet minder dan 17 jaar heeft Athanasius in ballingschap of als onderduiker doorgebracht. Het is een zwaar offer geweest, maar een uiterst belangrijk offer, omdat het in deze strijd ging om het levensbelang van de kerk, om het hart van het evangelie.

Wat dunkt u  van de Christus?

Arius, zijn tegenstander, heeft de verwoestende macht der zonde niet ingezien. Hij had genoeg aan een Christus, die onder ons allen de eerste is in voorbeeld en deugd. Athanasius daarentegen wist, dat de mens door zijn diepe val een kind des toorns is. Doordat God Zijn Zoon Christus Jezus heeft willen zenden, dewelke is homo-oesios (van hetzelfde Wezen) met de Vader, kan de verloren mens weer tot een kind van God worden aangenomen.

Het was dan ook geheel in zijn geest toen, nadat Athanasius in 373 de eeuwige heerlijkheid was ingegaan, een tweede concilie in 381 te Constantinopel uiteindelijk beleed: Wij geloven „in één God, de Almachtige Vader, Schepper des hemels en der aarde, en van alle zienlijke en onzienlijke dingen. En in één Heere Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, geboren uit de Vader vóór alle eeuwen, God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God, geboren, niet gemaakt, van hetzelfde wezen met de Vader, door Wien alle dingen gemaakt zijn. Die om ons mensen en om onze zaligheid, is nedergekomen uit de hemel en vlees is geworden ... ".

Kerstfeest 1974. Wéér zullen wij horen van het kerstevangelie, dat de engel eenmaal aan de herders bracht: „Vreest niet, want ziet, ik verkondig U grote blijdschap die al den volke wezen zal; namelijk dat U heden geboren is de Zaligmaker". Het mocht een blijde boodschap voor een ieder van ons persoonlijk worden. „Was Christus duizendmaal in Bethlehem geboren, en nog niet in uw hart, dan waart gij nog verloren". De bede, die in het devies van onze Utrechtse universiteit staat uitgedrukt, mocht de onze zijn of worden: Sol lustitiae, Illustra Nos Zonne der Gerechtigheid, bestraal ons!

R.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1974

De Saambinder | 8 Pagina's

DE OUD-CHRISTELIJKE KERK EN HET KERSTFEEST

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1974

De Saambinder | 8 Pagina's